Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

56
Academiejaar 2008 - 2009 Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7/WISP-2 borstkankermodel Dieter BERWOUTS Promotor: Dr. Olivier De Wever Scriptie voorgedragen in de 2 de Master in het kader van de opleiding tot ARTS Faculteit GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN

Transcript of Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

Page 1: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

Academiejaar 2008 - 2009

Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7/WISP-2 borstkankermodel

Dieter BERWOUTS

Promotor: Dr. Olivier De Wever

Scriptie voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding tot

ARTS

Faculteit GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN

Page 2: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7
Page 3: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

Academiejaar 2008 - 2009

Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7/WISP-2

borstkankermodel

Dieter BERWOUTS

Promotor: Dr. Olivier De Wever

Scriptie voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding tot

ARTS

Faculteit GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN

Page 4: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

“De auteur(s) en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie

beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander

gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met

betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van

resultaten uit deze scriptie.”

Datum

handtekening student handtekening promotor

Naam student Naam promotor

Page 5: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

Voorwoord

“We schrijven mei 2006-2007, … de thesisonderwerpen voor derde bachelor geneeskunde

komen ter beschikking. Bijna tweehonderd mogelijke onderwerpen worden op ons

losgelaten. Een brede waaier van literatuurstudies en onderzoekprojecten proberen onze

interesse te capteren. Plotseling valt mijn oog op een project van Dr. Apr. O. De Wever op de

afdeling “experimenteel kankeronderzoek”. Interessant, laten we maar es een mailtje

sturen… Reeds van bij het eerste gesprek werd ik geïnspireerd door de gedrevenheid en het

enthousiasme van mijn promotor. Ik kon niet wachten om ook mijn duit in het zakje te

doen…“

Nu, twee jaar later, bleek dat mailtje het begin van een boeiende en enorm leerrijke

samenwerking met mijn promotor.

Arts zijn in de hedendaagse wereld veronderstelt naast een sterke en sociale

persoonlijkheid, ook een sterke wetenschappelijke basis te hebben. Het absolute orgelpunt

in deze tocht naar kennis, is ongetwijfeld het eindwerk. Na jaren anatomie, fysiologie en nog

veel meer, wordt er nu een actief explorerende houding van de student verwacht om zo zélf

een steentje bij te dragen.

De wetenschappelijke kennis neemt exponentieel toe. Waar de artsen die 30 jaar geleden

afstudeerden nauwelijks bekend waren met DNA-helices en cellulaire kanalen, wordt er van

een eerstejaars student geneeskunde tegenwoordig verwacht dat hij het volledige

biochemisch en fysiologisch model van de cel begrijpt en kan verklaren. Of de

moeilijkheidgraad hoger ligt dan vroeger, laat ik in het midden. Het enige wat we met

zekerheid kunnen vaststellen is dat de graad van kennis veel detaillistischer is dan

toendertijd.

In het kader van dit toenemend specialistisch karakter van de geneeskunde en de

wetenschap in het algemeen, probeer ik in deze scriptie mijn druppeltje bij te dragen aan de

steeds expanderende oceaan van kennis.

Onderzoek verrichten is geen soloactiviteit. Zonder de steun van mijn immer hulpvaardige

promotor, van An, George , Arlette en de rest van het laboteam, zou er weinig in huis zijn

gekomen van deze scriptie. Zij hebben mij allen, ten allen tijde met raad en daad bijgestaan

en hebben een plaatsje veroverd in het hart van deze thesisstudent.

Page 6: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

1. Inhoudsopgave

2. Abstract…………………………………………………………………………………………..p.1 3. Literatuurstudie…………………………………………………………………………………p.2

3.1.Kanker…...………………………………………………………………………...……p.2 3.2.Invasie…………………………………………………………………………………..p.3 3.3.WISP-2………………………………………………………………………………...p.6

4. Materiaal en methodes……………………………………………………………………….p.7

4.1 Algemeen……………………………………………………………………………...p.7

4.1.1. Cellijnen……………………………………………………………………p.7 4.1.2. Buffers……………………………………………………………………..p.8

4.1.2.1. ‘Dulbecco’s Modified Eagle Medium…………………………p.8 4.1.2.2. Ca2+ en Mg2+ free Hank’s buffered salt solution (CMF- HBSS)……………………………………………………………………..p.8 4.1.2.3. Minimum essential medium…………………………………...p.8

4.1.3. Toestellen………………………………………………………………….p.9 4.1.4. Reagentia………………………………………………………………….p.9

4.1.4.1. Matrixproteïnen…………………………………………………p.9 4.1.4.1.1. Collageen type I……………………………………..p.9

4.1.4.1.2. Fibronectine…………………………………………p.10 4.1.4.1.3. Tenascine……………………………………………p.11 4.1.4.1.4. Decorine……………………………………………..p.12 4.1.4.1.5. Collageen IV…………………………………………p.12 4.1.4.1.6. Entactine……………………………………………..p.13 4.1.4.1.7. Laminine……………………………………………..p.13

4.1.4.2. Farmacologische inhibitoren………………………………….p.13

4.1.4.2.1. CNF…………………………………………………..p.13

Page 7: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

4.1.4.2.2. C3T……………………………………………………p.14 4.1.4.2.3. Y27632……………………………………………….p.14

4.1.4.3. Klinische inhibitoren……………………………………………p.14

4.1.4.3.1 EGFR………………………………………………….p.14 4.1.4.3.2. BIM-46174……………………………………………p.15 4.1.4.3.3. Gleevec®…………………………………………….p.16 4.1.4.3.4. M475271…………………………………………….p.17

4.2. Cellulair niveau………………………………………………………………………p.18

4.2.1. Celcultuur………………………………………………………………….p.18

4.3. Funktionele testen…………………………………………………………………..p.20

4.3.1. Invasie……………………………………………………………………..p.20

4.3.1.1. Collageenmatrix……………………………………….p.21 4.3.1.2. Afbeeldingsverwerking………………………………..p.21

4.3.2. Immunohistochemie………………………………………………………p.23 4.3.3. MAPK Array.………………………………………………………………p.24 4.3.4. MTT-test……………………………………………………………………p.25 4.3.5. Statistische analyse………………………………………………………p.26

5. Resultaten…………………………………………………………………………………….p.27

5.1. Immunohistochemie…………………………………………………………………p.27 5.2. CI Assay………………………………………………………………………………p.28 5.3. Matrix screening……………………………………………………………………..p.31 5.4. Array…………………………………………………………………………………..p.34 5.5. Farmacologische inhibitoren………………………………………………………..p.37 5.6. Klinische inhibitoren…………………………………………………………………p.39 5.7. MTT……………………………………………………………………………………p.41

6. Discussie……………………………………………………………………………………….p.42 7. Referentielijst……………………………………………………………………………….....p.46

Page 8: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

1

2. Abstract

Invasie is een essentieel kenmerk van kankerprogressie.

Immunohistochemische screening toonde ons aan dat WISP-2 expressie afneemt bij

invasieve, weinig gedifferentieerde borsttumoren. In het labo is een borstkankercellijn (MCF-

7) aanwezig die zodanig gemanipuleerd is dat WISP-2 expressie onderdrukt is (MCF-7

shWISP-2).

Voor het onderzoek naar invasie was een goed te reproduceren test nodig die de 3D-

weefselomgeving nabootst. Sferoïden, of cellulaire aggregaten, werden bereid en in een

collageen-type-I-matrix gebracht.

In een eerste stap toonden we dat MCF-7 cellen waarbij WISP-2 expressie onderdrukt is een

sterkere invasie vertoonden dan cellen waarin WISP-2 niet onderdrukt is. Niet alleen waren

de invasieve cellen talrijker, ook vonden we ze verder verwijderd van hun basissferoïde.

Daarna hebben we de rol van bepaalde matrix proteïnes en signalisatiewegen onderzocht.

Proteïnes van de extracellulaire matrix en basale membraan, werden in verschillende

concentraties in de collageenmatrix gebracht. We konden hierbij vaststellen dat een

concentratie van 10 µg/ml laminine een sterk inhibitorisch effect had op de invasie van de

MCF-7sh2 cellen. Deze bevindingen werden nog eens extra gestaafd doordat ook Matrigel,

welke bestaat uit een grote hoeveelheid laminine, een opvallende inhibitie gaf. Andere

matricellulaire proteïnes, zoals fibronectine en tenascine-C, en elementen van de basale

membraan bleken geen significante invloed te hebben op de invasie. Nu we aangetoond

hadden dat laminine een dergelijk effect had op de invasie, stelden we ons de vraag welke

pathways hierin betrokken waren. Via een assay waarmee we een 40-tal MAPK konden

screenen, toonden we aan dat JNK, p42/44 MAPK en p38 MAPK pathway minder

gefosforyleerd worden, in aanwezigheid van laminine. Op basis van deze bevindingen

konden we dus doelgericht enkele farmacologisch inhibitoren toevoegen aan de sferoïden en

hun effect bestuderen. In overeenstemming met onze biochemische resultaten, stellen we

vast dat vooral de JNK-inhibitor, SP600125, invasiviteit van WISP-2 onderdrukte cellen

inhibeert. Regulatie van het actine cytoskelet is essentieel tijdens invasie. RhoGTPases

spelen hier een belangrijke rol in. De Rho-inhibitor exoenzyme C3 transferase, maar niet de

Rho-activator CNF, toonde ons een significante vermindering van invasie. Downstream

RhoA zorgt de ROCK-inhibitor, Y27632, voor een verminderd invasief patroon. We kunnen

dus stellen dat onderdrukking van WISP-2 aanleiding geeft tot invasie. Aanwezigheid van

laminine in de basale membraan zorgt voor een niet-invasief fenotype. De Rho/ROCK/JNK

pathway is essentieel voor verlies van WISP-2-geïnduceerde invasie.

Page 9: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

2

3. Literatuurstudie

3.1. Kanker

Het woord kanker vindt zijn oorsprong in het latijn (“cancer” = kreeft). Het dankt zijn naam

aan de gezwollen bloedvaten in de buurt van tumoren die lijken op een kreeft.

Pathofysiologie van kanker

Kanker ontstaat door mutaties in het DNA. Deze mutaties kunnen zowel erfelijk als

verworven zijn. Er is een samenspel tussen endogene en exogene factoren die

veranderingen in het DNA induceren en/of repareren (Chu en Lu, 2008).

Om nu daadwerkelijk een ontwikkeling tot kanker te zien optreden, moeten we mutaties

hebben in genen die betrokken zijn in de regulatie en controle van de celdeling. Hierin

onderscheiden wij vier belangrijke actoren: de proto-oncogenen, de tumorsuppressorgenen,

genen betrokken in de apoptose en genen betrokken bij de DNA-herstel mechanismen

(Ricketts, 1990).

*Proto-oncogen

Deze genen spelen een rol bij de normale celdelingen (groeistimulerende factoren,

celmembraan receptoren, intracellulaire groeisignalen en celdelingstimulatoren). Wanneer

een mutatie optreedt in deze genen, worden zij oncogenen genoemd. Deze zorgen voor

ongelimiteerde celdeling. Deze proto-oncogenen werken in de tumorigenese op basis van

het principe van „gain-of-function‟.

*tumorsuppressorgenen

Deze genen zijn een moleculaire rem op ongebreidelde celgroei. Mutaties en

hypermethylering van de promotorregio van het gen zorgt voor verlies van controle op de

celdeling. Deze genen werken in op de tumorigenese op basis van „loss-of-function‟. Het

uitschakelen van tumorsuppressorgenen vereist echter nog een extra conditie. Beide allelen

dienen gemuteerd te zijn (recessief). Wanneer iemand dus reeds heterozygoot is voor een

bepaald gen en er is een bijkomende mutaties, zal de tumor zich reeds vroegtijdig (= tijdens

de kinderjaren) ontwikkelen. Dit is een typisch kenmerk van erfelijke tumoren.

*apoptosegenen

Wanneer de normale functie van een cel danig verstoord is, wordt er een cascade van

apoptose in gang gezet. Het is een profylactische beveiliging voor het organisme in zijn

totaliteit.

*DNA-repairgenen

Er zijn verschillende mechanismen die zorgen voor herstel van mutaties. Er is 1 foute

baseparing per 10000 synthesestappen. Een eerste systeem zorgt voor de proofreading

(DNA polymerase I) waarbij via hydrolyse de foutieve eiwitten worden verwijderd. Dit eerste

Page 10: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

3

mechanisme zorgt ervoor dat er nog steeds een foutmarge van 1 op 107 is. Een tweede

systeem is het “mismatch-repair” systeem (G_T baseparingfouten). Via methylatie wordt

nogmaals een foutreductie bekomen, zodat er slechts 1 fout op 1010 overblijft. Bij elke

celdeling wordt er over het volledige genoom gemiddeld minder dan 1 fout gemaakt.

In het proces van kankerontwikkeling is er echter meer nodig dan enkel deze mutaties.

Elke levende cel heeft voeding nodig en mogelijkheid tot afvoer van zijn afbraakproducten.

Er is dus angiogenese nodig om dit circuit te onderhouden. Verder moeten de cellen ook in

staat zijn om het omringende weefsel te invaderen. De volgende stap is het zich losmaken

uit de moederomgeving en zich verspreiden via lymfogene en hematogene weg.

Als laatste voorwaarde dient ook een telomeraseactiviteit gestoord te zijn, zodat de cellen

onsterfelijk worden (ipv van de normale 60 delingen – Hayflicklimiet).

Als verschillende stadia onderscheiden we achtereenvolgens: hyperplasie, de hyperplasie

met atypie, het carcinoma in situ en de invasieve kanker. Het eerste deel gebeurt door

mutaties in oncogenen en tumorsuppressorgenen, terwijl de overgang van carcinoma in situ

naar invasieve kanker gebeurt door veranderingen in de invasiepromotor- en/of

invasiesuppressorgenen. Deze indeling is echter niet strikt, en variaties op dit thema worden

niet zelden gezien.

We kunnen vijf grote categorieën maligne tumoren onderscheiden. De carcinomen van het

epitheel, de sarcomen van het steunweefsel, de maligne lymfomen, de blastomen van het

embryonaal stelsel en de kiemceltumoren. Samenvattend kunnen we dus stellen dat een cel

een dysfunctie moet hebben in zes verschillende domeinen. Er moet een zelf-

onderhoudende groeistimulus zijn, terwijl er een ongevoeligheid is voor anti-groeifactoren en

voor apoptotische functies. De cellen hebben een ongelimiteerd potentieel om te delen en de

mogelijkheid om omringende weefsels te invaderen en metastasen te veroorzaken. Dit alles

gecombineerd met een goede angiogenese.

We zien dus dat tumorcellen veel gemeen hebben met normale somatische stamcellen.

Verschillende pathways spelen dan ook bij beide een sleutelrol.

3.2 Invasie

Het ontstaan van invasief gedrag bij kankerprogressie is een kritisch element van maligniteit.

Door het multifactoriële karakter van de maligne transformatie, is het algemeen aanvaard dat

kankerinvasie het gevolg is van een complexe interactie tussen kankercellen en

gastheercellen/milieu in solide tumoren. Echter, moleculaire en cellulaire onderzoeken die

Page 11: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

4

gericht zijn op kankercellen zelf, blijken niet afdoende te zijn aangezien verschillende

tumorcelpopulaties zoals myofibroblasten, beenmerg-afgeleide mesenchymale stamcellen,

immuun en endotheliale cellen deel uitmaken van klinische tumoren. In vitro modellering

wordt gebruikt om sommige mechanismen te ontleden die betrokken zijn bij kankercelinvasie

en stromale celinfiltratie omdat het tegelijkertijd en kwantitatief de complexe interacties kan

integreren tussen verschillende factoren en tumorcelpopulaties. De optimale assay laat

makkelijke manipulatie, kwantificatie door digitale analyse, morfotypische en morfometrische

analyse, verdere downstream biochemische analyse en gedetailleerde recapitulatie van de in

vivo situatie toe.

De gebruikte assay is gebaseerd op een collageen type I gebaseerde gel, de

hoofdcomponent van de interstitiële matrix in de solide tumoren, waarbij we cellulaire

sferoïde aggregaten in het collageen toevoegen. Gedurende de onderzoekstijd van de assay

blijven de cellen in de matrix, welke toelaat morfometrische en biomechanische analyses uit

te voeren om belangrijke inzichten in de basiseigenschappen van het invasieve

migratieproces te verkrijgen. Er is voldoende bewijs dat intratumorale en peritumorale

stromale myofibroblasten in solide tumoren actief communiceren met kankercellen om de

invasieve groei te beïnvloeden. Er worden hiervoor modellen van invasie gebruikt, waarin

zowel kankercellen in een 3D-conformatie worden gebracht om de in vivo situatie van

invasieve groei na te bootsen. Op deze manier zou er klinisch relevante informatie

verworven kunnen worden.

In een volgende stap wordt via computergegenereerde binaire afbeeldingen een berekening

gemaakt van de gemakkelijk reproduceerbare en operatoronafhankelijke data zoals de

invasieomgeving en de morfometrie. We vinden deze techniek een waardevolle manier voor

de moleculaire ontrafeling van kankerinvasie en zorgt voor een robuust modelsysteem voor

preklinische validatie van smallmolecule inhibitors die pro-invasieve pathways als doel

hebben. In navolging van deze veronderstelling, is het doel van deze huidige studie een

vergelijkend model te ontwikkelen om kankercelinvasie te onderzoeken door verschillende

experimentele opstellingen en om dit proces te kwantificeren door computergeassisteerde

binaire afbeeldingverwerking. Ook morfometrie en biochemische analyses worden

uitgevoerd. Een voorbeeld van signaaltransductie wegen die aanleiding geven tot invasie

wordt voorgesteld in de figuur hieronder. Zij geeft een representatie van alle pathways die

relevant zijn voor het onderzoek. We kunnen zien dat de Rho-pathway een zeer belangrijke

rol inneemt. Enkele belangrijke farmacologische inhibitoren zijn specifiek gericht op deze

pathway.

Een andere belangrijke pathway is de RTK pathway. De tyrosine kinasen zijn enzymen die

de fosfaat groep van ATP naar een tyrosine residu in een proteïne overbrengen. Er bestaan

Page 12: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

5

2 klassen. De enen zijn cytoplasmatische proteïnen, en de andere zijn transmembranair

receptorgelinkte kinases. Deze laatste groep wordt hier als target gebruikt.

Er zijn 58 receptor tyrosine kinasen bekend in 20 subfamilies. Ze zorgen voor oa. groei,

differentiatie, metabolisme, adhesie, mobiliteit en celdood.

Ze bestaan uit een extracellulair domein, welke in staat is om een specifieke ligand te

binden, een transmembranair domein en een intracellulair domein. Vele RTK‟s zijn betrokken

in oncogenese door genmutatie, chromosoom translocatie of gewoon door overexpressie.

Het resultaat blijft gelijk: er ontstaat een hyperactief kinase, dat een ligand-onafhankelijke,

niet gereguleerde groeistimulus aan de kankercellen geeft.

Tyrosine kinasen worden heden ten dage gebruikt in de behandeling van kanker. Mutaties

die bepaalde tyrosine kinasen constitutief activeren, zijn geassocieerd met bepaalde kanker.

Imatinib(Gleevec®) is een drug die kan binden in de katalytische holte van deze tyrosine

kinasen, en zo de activiteit inhibeert. Novartis maakt dit product

(Gleevec®=USA,Glivec®=Eu/Aus) als een mesylate zout, imatinib INN. Het is origineel

gecodeerd als CGP57148B of STI-571 en wordt gebruikt bij CLM, GIST en andere

maligniteiten. Vandaar dat wij het ook als klinische inhibitor hebben gebruikt in deze thesis.

Een andere pathway die we nader bekijken, is de MAPK pathway. MAP kinase: Mitogen-

activated kinase: is een Seine/threonine-specifiek proteïnekinase dat antwoord geeft op

extracellulaire stimuli (mitogene stimuli) en verschillende cellulaire activiteiten regelt zoals

genexpressie, mitose, differentiatie en cel overleving/apoptose. MAPK is betrokken bij de

meeste non-nucleaire oncogenen. Het is verantwoordelijk voor het celantwoord op

groeifactoren. De MAPK-pathway bestaat uit MAPK, MAPKK en MAPKKK. MAP3K wordt

geactiveerd door extracellulaire stimuli, fosforyleert MAP2K op zijn serine en threonine

residues, en hetzelfde geldt op zijn beurt voor MAP2K naar MAPK. Deze pathway vinden we

reeds terug bij de gisten. Van de in totaal 6 soorten MAPK pathways, zijn de eerste 2 voor

ons relevant:

ERK1 en ERK2 behoren tot de eerste familie (extracellulair signaalgereguleerde kinasen). Zij

reageren typisch op groeifactoren en reguleren celproliferatie en celdifferentiatie. Hierop

hebben we twee inhibitoren getest (SB20 en PD98). Zij werken beide via een iets

verschillende pathway.

Als tweede lid van de familie vinden we de JNK‟s c-Jun N-terminale kinasen. Deze c-JUN N-

terminal kinases, origineel ontdekt als kinases die c-JUN binden en fosforyleren op Ser63 en

Ser73 in het transscriptionele activatiedomein. Het zijn mitogen-geactiveerde proteïne

kinasen. Deze reageren op stress stimuli zoals cytokines, UV, straling, warmte en

Page 13: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

6

osmotische shock en zijn betrokken in T-cel differentiatie en apotosis. Er bestaan 3 genen :

JNK1, JNK2, JNK3: JNK1 en JNK2 vinden we in alle cellen en weefsels, JNK3 vinden we

vooral in de hersenen en ook in het hart en testis. Door fosforylatie verandert JNK de

activiteit van verschillende proteïnen die zich bevinden in het mitochondriën of in de nucleus.

Zo regelt JNK verschillende cellulaire functies. Inflammatie, verandering in reactieve

zuurstof, UV, proteïne synthese inhibitors en verschillende stressstimuli kunnen JNK

activeren. Als inhibitor hebben wij hier SP60 gebruikt.

3.3 WISP-2

WISP-2 of CCN5, een element van de CCN-familie, is een gesecreteerd proteïne, element

van de familie van CCN. Deze proteïnen bestaan normaliter uit 4 structurele modules met

Figuur I3.2. Enkele belangrijke cascades betrokken bij invasie

Page 14: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

7

sequentie homologie van insuline-like groei factor, von Willebrand factor, thrombospondine

en cysteïne knoop (CT). WISP-2 heeft echter geen cysteïne knoop. Deze knoop is een

proliferatiemodule. Er zou verder een andere functie aan deze WISP-2 worden

toegeschreven dan aan de andere elementen van de familie. Oestrogeen receptor–a

reguleert direct het WISP-2 gen. Het verminderen van de WISP-2-expressie vergroot het

proliferatieve potentieel van MCF-7 cellen en induceert oestrogeenonafhankelijke proliferatie

van deze cellen. Wanneer WISP-2 echter gestimuleerd wordt, wordt de proliferatie geremd.

WISP-2 zou ook een rol spelen in de transitie van epitheel naar mesenchymale cel. De

expressie van WISP-2 is bifasisch, zodat in normale weefselstukken de expressie quasi niet

detecteerbaar is, terwijl de expressie verhoogd is bij niet-invasieve borstlesies, waaronder

ook atypisch ductale en ductale carcinomen in situ (Banerjee et al, 2008). Verder daalt de

expressie (mRNA en eiwitten) sterk wanneer de kanker voortschrijdt van niet-invasief naar

invasief (zie figuur IHC). Verder werd aangetoond dat in weinig gedifferentieerd weefsel de

expressie bijna niet te merken was. Ook is de lymfeknoop metastasering omgekeerd

evenredig gecorreleerd met de WISP-2-expressie. We kunnen dus reeds besluiten dat aan

WISP-2-expressie een protectieve functie kan toegeschreven worden in niet-invasieve

borsttumorcellen. Het is een negatieve regulator van migratie en invasie bij

borstkankercellen. Dit zou gebeuren via het uitblijven van expressie van genen die

verantwoordelijk zijn voor invasie. (Dit zijn snail-E-Cadherine en MMP‟s 9/2). Deze

bevindingen zetten ons ertoe aan om de invloed van WISP-2 verder te onderzoeken. We

richten ons hierbij op het verschil in nucleaire en cytoplasmatische activiteit. De expressie

van WISP-2 zou ons dus veel kunnen leren over de invasiviteit van de borsttumorcellen, wat

het een aantrekkelijk target maakt en een prognostische waarde kan geven bij borsttumoren.

1 4. Materiaal en methoden

4.1. Algemeen

4.1.1. Cellijnen

MCF7

- De MCF7 borstkankercellijn is afkomstig van een 69-jaar oude Kaukasische vrouw

die 2 mastectomieën op 5 jaar tijd heeft ondergaan. Weefsel verwijderd tijdens de

eerste mastectomie was benigne. De 2de operatie toonde echter maligne

adenocarcinoom. Deze MCF7-cellijn werd uit het pleuravocht geïsoleerd in 1970.

a. MCF7-shCON

Page 15: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

8

o Deze gemodificeerde lijn van MCF7 heeft een short hairpin die dient als

onafhankelijke controle.

b. MCF7-shWISP-2

o Deze specifieke vorm van borstkankercellen heeft een short hairpin, waardoor

het gen WISP-2 onderdrukt wordt (verhinderen van expressie).

Deze cellen worden in een cultuurmedium gebracht (DMEM gesupplementeerd met

10% FCS), 100U/ml penicilline en 100 µg/ml streptomycine (Life Technologies,

Ghent, Belgium)

4.1.2. Buffers

4.1.2.1. “Dulbecco‟ s Modified Eagle Medium”

Dit medium -DMEM- is een groeimedium dat frequent gebruikt wordt bij experimenten met

borstweefsel. Het bevat essentiële groeifactoren voor onze borstkankercellijn. De gebruikte

formule komt van Invitrogen (41965) en bevat fenolrood met 4.5g/l D-glucose, 1% (wt/vol) L-

glutamine en zonder natriumpyruvaat. Hieraan werd 100U/ml penicilline, 100mg/ml

streptomycine en 10% FBS toegevoegd. Dit is het standaard medium voor routine cel-, en

sferoïdculturen evenals de basis voor de collageengels. Dit medium kan gedurende twee

weken bewaard worden bij 4°C.

4.1.2.2. Ca2+ en MG2+ free Hank‟ s buffered salt solution (CMF-HBSS)

Samenstelling als volgt:

KCL: 0,400g

KH2PO4: 0,060g

NaCl: 8,00g

NaHCO3: 0,35g

Na2HPO4.12H2O:0,112g

900ml gedistilleerd water

Deze bovenstaande oplossing tot pH 7,4 met NaOH (2M) aanlengen (tot 1 liter). Steriliseer

door filtratie en bewaren bij 4°C.

4.1.2.3. Minimum Essential Medium

MEM (Eagle‟s Minimum Essential Medium) is een eveneens een groeimedium dat essentiële

bouwstenen bevat voor de in cultuur gebrachte cellen.

Page 16: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

9

4.1.3. Toestellen

- Incubator: NuAire US Autoflow (NuAire, Plymouth, USA)

- Centrifuge: Sorvall RT 600D - Meyvis

- Lichtmicroscoop: Leica DMI3000B (Wetzlar, Duitsland) met digitale camera DFC 340FX

WILD-Heerburgg (Duitsland)

- Laminaire air flow: Gelair Laminar AirFlow Class 100

- Warmwaterbad: GFL (Vel, Leuven, België)

- Gyrotoryshaker (New Brunswick Scientific Company cat. No. G-33)

- Diepvries: Leibherr Comfort

- CO2-oven: Life Sciences International, Forma Scientific 3111.

- Falcons (T25 en T75) (Griener Bio-One Gmbh cat. Nos. 690175 en 658175)

- Bürker celteller

- Micropipetten met variabel volume (Finnpipette Thermo Scientific 0,5-10µl, cat.no. 450010.

10-100µl, cat.no. 4500110; 100-1000µl, cat.no. 4500120; 1000-5000µl, cat.no. 4500060)

- Pipettips: (Finnpipette Thermo Scientific 1-10μl, cat. no. 9400310; 0.5-250μl, cat.no. 9400250; 100-1000μl, cat.no. 9401 030; 1000-5000μl, cat. no. 9402010)

4.1.4. Reagentia

4.1.4.1. Matrixproteïnen

4.1.4.1.1 Collageen type I

Het collageen type I is een sleutelproteïne in deze thesis om verschillende redenen. De

verschillende types collageen vormen samen het belangrijkste deel van alle proteïnes in het

menselijke lichaam, nl. 25% à 35% (Di Lullo et al., 2002). Het collageen is een lang, fibreus

structureel proteïne, welke andere functies heeft dan zijn globulaire tegenhanger, het

enzyme. De bundels die de collageenvezels vormen, zijn de belangrijkste component van de

extracellulaire matrix, welke steun geeft aan de celstructuren. Het collageen type I vinden we

voornamelijk terug in de huid, de pezen, het vaatstelsel, organen en in de organische delen

van bot. Afwijkingen in de synthese van collageen type I liggen aan de basis van

verschillende ernstige aandoeningen waaronder het Ehler-Danlos syndroom en de

osteogenesis imperfecta.

Het tropocollageen, de effectieve collageenmolecule, is onderdeel van fibrillen. Drie

linksdraaiende polypeptideketens vormen een rechtsdraaiende super helix van ongeveer 300

nm lang en 1,5 nm in diameter welke gestabiliseerd wordt door waterstofbruggen. Deze

Page 17: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

10

superhelices associëren dan weer tot een rechtsdraaiende super-super-helix, aangeduid als

collageen microfibril. Door hun onderlinge interactie verkrijgen ze hun stabiliteit. Specifiek

voor collageen is de aminozuursequentie. Deze volgt het patroon van Gly-Pro-X of Gly-Y-

HYP, waarbij X en Y willekeurige aminozuren zijn. De hoge concentratie van glycine, proline

en hydroxyproline zorgt voor een spontane opvouwing tot linksdraaiende helices. Dankzij

beter microscopische technieken en X-ray diffractie, krijgen we meer en meer inzicht in de rol

van collageen in de cel-cel en cel-matrix communicatie, de groei en het herstel van weefsels

(Sweeney et al., 2008). Omdat collageen type I zo sterk vertegenwoordigd is in het

extracellulair milieu, dient het als basis voor onze 3D-matrix waarin de experimenten zullen

uitgevoerd worden.

4.1.4.1.2. Fibronectine.

Fibronectine is een hoogmoleculair gewicht extracellulair matrix glycoproteïne dat bindt aan

membraangebonden receptor proteïnen en integrines. Het bindt eveneens aan collageen,

fibrine en heparansulfaat proteoglycanen. Het bestaat uit een dimeer, gevormd door 2 quasi

identieke monomeren, verbonden door disulfidebruggen. Er bestaan twee grote vormen

fibronectine, namelijk een oplosbare en een onoplosbare vorm. De oplosbare vorm vinden

we vooral terug in het bloedplasma. Dit proteïne wordt gevormd door de hepatocyten in de

lever. De niet-oplosbare vorm, de cellulaire vorm, is een belangrijke component van de

extracellulaire matrix en wordt vooral gesecreteerd door fibroblasten als een oplosbaar

dimeer dat dan ingebed wordt in een onoplosbare matrix. Fibronectine komt tussen in de

celadhesie, groei, migratie en differentiatie. We vinden het ook betrokken in processen bij de

wondheling en de embryonale ontwikkeling. Ook is er een associatie met kanker en fibrose.

- structuur

Zoals reeds gezegd bestaat fibronectine uit twee bijna identieke polypeptideketens die bij

elkaar gehouden worden door een C-terminaal disulfidebrug. Elk fibronectine monomeer

heeft een moleculair gewicht van 230-250kDa en bestaat uit 3 verschillende modules: type I,

II en III. Deze hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat ze allen bestaan uit 2 anti-

parallele -sheets. Type I en II hebben nog een disulfidebrug intern, wat type III ontbeert.

Deze laatste ontvouwt dus bij gebruik van kracht. Er bestaan drie regio‟ s waar variabele

splicing mogelijk is. Eén of beide van de type III molecules kunnen aanwezig zijn in cellulair

fibronectine, maar nooit in het plasma fibronectine. De modules liggen zo geschikt dat er

verschillende mogelijkheden zijn voor functionele en proteïne bindingsdomeinen. Er bestaan

vier van dergelijke domeinen. Het eerste deel zorgt voor de initiatie van de

fibronectinematrixvorming, een ander deel zorgt voor het celbindingsdomein.

Page 18: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

11

- functie

Onder de verschillende functies onderscheiden wij celadhesie, groei, migratie en

differentiatie. Cellulair fibronectine wordt in de extracellulaire matrix gevormd en zorgt zo

voor een onoplosbaar netwerk dat de organen en weefsel in een organisme van elkaar

scheidt. We herhalen hier ook het belang in de wondheling en embryogenese. Ook in

speeksel komt fibronectine voor, waar het de mondholte en farynx helpt beschermen tegen

ziekteverwekkers.

- vorming

De vorming van het cellulair fibronectine is een complex celgemedieerd proces. Fibroblasten

zorgen voor de secretie van dit fibronectine. Het bindt daarna aan integrine receptoren op

het celoppervlak en helpt om de integrines met elkaar te verbinden. De concentratie van

gebonden integrine stijgt, wat ervoor zorgt dat fibronectine molecules sneller met elkaar

kunnen reageren. Zo worden de initieel oplosbare fibrillen omgezet in grotere, onoplosbare

fibrillen die in de extracellulaire matrix resideren.

- rol in kanker

Verschillende morfologische veranderingen die gezien worden in tumoren en van tumoren

afgeleide cellijnen, leiden tot verminderde fibronectine expressie, verhoogde fibronectine

degradatie en verminderde expressie van fibronectine bindende receptoren zoals α5β1

integrines. Fibronectine is betrokken bij carcinoom ontwikkeling. In longcarcinomen is de

fibronectine expressie verhoogd, vooral in het niet-kleincellig longcarcinoom (Nanki et al.,

2001). De adhesie van longcarcinoomcellen aan fibronectine verhoogt de tumorigeniciteit en

verhoogt de resistentie aan apoptose-inducerende chemotherapeutica. Ze zijn ook betrokken

in een pathway die de expressie van cycline D controleert, en bijgevolg dus de celcyclus

controleert. Op basis van deze gegevens lijkt het zeker nuttig om dit proteïne te laten

participeren in dit onderzoek bij borsttumoren.

4.1.4.1.3 Tenascine

Tenascine is eveneens een extracellulair matrix glycoproteïne. Ze zijn overvloedig aanwezig

in de extracellulaire matrix van ontwikkelende vertebraten embryo‟ s en verschijnen ook bij

helende wonden en in het stroma van sommige tumoren (Araujo et al., 2008).

We kennen vier types tenascines. De eerste is Tenascine-C. Dit is het belangrijkste lid van

de familie. Tijdens de embryonale ontwikkeling is het gemaakt van migrerende cellen van de

neurale buis. Het is ook aanwezig in ontwikkelde pezen, beenderen en kraakbeen. De

tweede vorm is Tenascine-R, welke gevonden wordt in het ontwikkelende en mature

zenuwstelsel. Teanscine-X wordt voornamelijk aangetroffen in bindweefsel. Mutaties in dit

Page 19: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

12

gen zorgen bijvoorbeeld voor het Ehler-Danlos Syndroom. Als laatste kennen we Tenascine-

W dat we in de nieren en het ontwikkelend beendergestel vinden.

Als basis hebben we veertien EGF-achtige repeats naar de N-terminus gericht en acht of

meer fibronectine-III domeinen (zie hierboven) welke variabel zijn per soort.

De best bestudeerde vorm is het de Tenascine-C isovorm. Het heeft anti-adhesieve

eigenschappen, welke zorgen voor ronding van de cellen in cultuurmedium. Deze

eigenschap wordt waarschijnlijk in samenspel met fibronectine verkregen. Wanneer

Tenascine-C wordt gevonden in het stroma van tumoren, verwachten wij een slechte

prognose (Emoto et al., 2001).

4.1.4.1.4 Decorine

Decorine is een klein cellulair proteoglycaan van gemiddeld 90-140 kDa. Het behoort tot de

SLRP-familie (small leucine-rich proteoglycanen) en bestaat uit een eiwitkern met daarin

leucine ketens met een glycosaminoglycaanketen, welke bestaat uit ofwel

chondroitinesulfaat of dermatansulfaat. Decorines worden gevormd door genduplicaties. Ze

zijn een onderdeel van het bindweefsel en binden aan collageen type I om zo een rol te

spelen in de matrixopbouw (Fiedler et al., 2008). De naam komt ook hiervandaan: het

„decoreert‟ collageen I. Decorine speelt verder ook een rol in de fibrillogenese en interageert

met fibronectine, thrombospondine, complement C1q, EGFR e, TGF- . Het zou de werking

van TGF- beïnvloeden (zowel negatief als positief). Hierdoor wordt aangenomen dat

decorine een rol speelt bij bepaalde aspecten van de regulatie van de celcyclus. Het is

aangetoond dat decorine anti-tumorigene eigenschappen heeft in een experimenteel

murinetumormodel (Shintani et al., 2008). Het is in staat om verschillende tumorcellijnen te

onderdrukken. Vandaar de keuze voor dit proteoglycaan in dit researchproject. Mutaties in

het decorinegen zijn geassocieerd met congenitale stromale corneale dystrofie (Rodahl et

al., 2006).

4.1.4.1.5 Collageen IV

Dit is een type collageen dat voorkomt in de basale membraan, de lens van het oog en ook

een deel vormt van het filtratiesysteem van de capillairen en glomeruli in de nieren (Listov-

Saabye et al., 2009). Mutaties kunnen leiden tot het Alport syndroom (terminale

glomerulonefritis en gehoorsverlies).

Bij dit type collageen is de C-terminus niet verwijderd bij de post-translationele verwerking.

De fibrillen staan hier kop aan kop in plaats van parallel. Ook het normaal aanwezige glycine

Page 20: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

13

residu ontbreekt in elk derde residu, en dus ontbeert het de dichte collageenhelix die andere

vormen wel hebben. Dit zorgt voor de vorm van de basale membraan (sheet-vorm).

4.1.4.1.6 Entactine

Entactine, of ook nidogen, is een component van de basale membraan, samen met het

hierboven besproken collageen type IV. Het zou een rol spelen in de celinteracties met de

extracellulaire matrix. Entactines zouden klassieke linkers zijn voor collageen type IV en

laminine (Nischt R, J Invest Dermatol. 2007 Mar).

4.1.4.1.7 Laminine

Laminine is een extracellulair matrixproteïne. Dit proteïne is essentieel voor de basale

membraan van alle interne organen. Het is het belangrijkste niet-collageneuze bestanddeel

van de basale membraan waarop we de epitheliale cellen vinden. De molecule heeft 4

armen die kunnen binden aan de andere lamininemoleculen. De drie kortere armen zijn

vooral bedoeld om andere lamininemoleculen te binden. Deze eigenschap zorgt voor het

goede bladvormend vermogen (Coopman et al., 1991). De vierde arm zorgt voor de binding

aan cellen, zodat de organen verankerd blijven aan de membraan. Het laminineproteïne

bestaat uit drie polypeptide ketens: alfa, bèta en gamma, zodat we dus 6 eindjes krijgen die

op die manier flexibel zijn in hun binding met andere moleculen. Laminine wordt

gesecreteerd en opgenomen in de celgeassocieerde extracellulaire matrix. Laminine is

noodzakelijk om alle structuren in het lichaam bij elkaar te houden, zo kunnen fouten in de

expressie leiden tot musculaire dystrofie. Laminine vormt netwerken die geassocieerd zijn

met collageen type IV via entactine en perlecan. Ook vinden wij hen in integrine receptoren

en andere plasmamembraanmolecules. Zij spelen hierdoor een rol bij de vasthechting,

differentiatie, vorm en beweging van de cel en zijn bijgevolg essentieel voor de overleving

van het organisme.

4.1.4.2. Farmacologische inhibitoren

4.1.4.2.1. CNF

Cytotoxic necrotizing factor is een exotoxine, dat geproduceerd wordt door Escherichia Coli.

We vinden deze types E. Coli bij acute cystitis of colitis, waar het ernstige diarree

veroorzaakt (Brest P., Infecti Immun., 2003). CNF-1 medieert zijn effect op epitheliale cellen

of fagocyten via de permanente activatie van small GTP-bindende proteïnen, veroorzaakt

Page 21: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

14

door de toxinegeïnduceerde deaminatie van Glu(63) van p21Rho (Essler et al., 2003). Het

activeert op deze manier de RhoGTPasen Rho, Rac en CDC42.

4.1.4.2.2. C3T

Exo-enzyme C3 transferase is een ADP ribosyltransferase, ook door E. Coli geproduceerd,

dat selectief RhoA, RhoB en RhoC ribosyleert op asparagine residu 41 zodat zij inactief

worden (Lasko en McKerracher, 2006). De affiniteit voor andere leden van de Rho familie

zoals Cdc42 en Rac1 is uitermate laag. Het is een zeer potent agens om specifiek RhoA te

blokkeren en zorgt voor een reorganisatie van het actine cytoskelet. Verder zou het RhoB

opreguleren (Huelsenbeck et al., 2007).

4.1.4.2.3. Y27632

[(+)-®-trans-4-(1-aminoethyl)-N-(4-pyridyl)cyclohexanecarboxamide dihydrochloride] is een

specifieke inhibitor van ROCK (Kuwahara et al., 1999). Dit is op zijn beurt een Rho-

geassocieerd “coiled-coil”-vormend proteïne van de serine/threonine kinase familie (Freitas

et al., 2009) en bevindt zich downstream van Rho in de cascade.

4.1.4.3. Klinische inhibitoren

In dit derde luik worden de klinische inhibitoren getest bij de MCF-7shWISP-2 kankercellijn.

Zes verschillende inhibitoren worden getitreerd in het collageeninvasiemodel. De

sferoïdinvasie worden vervolgens gekwantificeerd zoals reeds beschreven bij materiaal en

methodes.

4.1.4.3.1. EGFR

Page 22: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

15

Als eerste inhibitor hebben we EGFR

(epidermale groeifactorreceptor) –

ErbB1;HER1 bij mensen. Dit is een

celoppervlakte receptor voor leden

van de epidermale groeifactorfamilie

van extracellulaire proteïneliganden.

We komen hem ook tegen onder de

naam Iressa® of Gefitinib®. De

epidermale groeifactorreceptor is een

lid van ERbB familie van receptoren,

een subfamilie van vier sterk gerelateerde receptor tyrosine kinasen. EGFR (ErbB-1);

Her2/c-neu (ERbB-2) – typisch gerelateerd bij genetische borstkankers -; Her 3 (ErbB-3) en

Her 4 (ErbB-4). Mutaties die de EGFR expressie of activiteit beïnvloeden kunnen leiden tot

kanker (Do et al., 2009).

C-terminus= rood; N-terminus= blauw

EGFR wordt geactiveerd door binding met specifieke liganden zoals epidermale groeifactor

en transforming growth factor (TGF-alfa). Bij de activatie door zijn liganden, ondergaat

EGFR een transitie van een inactieve monomerische vorm naar een actieve homodimeer.

Daarbij kan EGFR met andere leden van de familie binden zoals ErbB/her2/neu om een

actieve heterodimeer te vormen. Er bestaat ook bewijs dat er zich clusters vormen van

EGFRs. Dimerisatie stimuleert de intrinsieke intracellulaire proteïne-tyrosine kinase activiteit.

Als gevolg hiervan ontstaat er autofosforylatie van verschillende tyrosine(Y) residues in het

C-terminaal domein van EGFR. Deze autofosforylatie zorgt voor downstream activatie en

signalisatie door verschillende andere proteïnen die associëren met het gefosforyleerde

tyrosine door fosfotyrosinebinding van hun eigen SH2-domeinen. Deze downstream

signaalproteïnes initiëren verschillende signaaltransductiecascades, vooral MAPK, Akt en

JNK-pathways, welke leiden tot DNA-synthese en celproliferatie.

4.1.4.3.2. BIM-46174

BIM-46174 is een inhibitor van het heterotrimere G-proteïne complex. Het is een imidazo-

pyrazine inhibitor. Het inhibeert kankercelinvasie die gecontroleerd wordt door verschillende

GPCR agonisten en inhibeert celproliferatie in een serie chemoresistente humane

kankercellijnen door caspase-3-dependente apoptose. Daarboven zorgt BIM-46174 voor

Figuur I.4.1.4.3.1. Formatie van EGFR van http://www.wikipedia.org

Page 23: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

16

antitumorale activeit en potentieert de activiteit van verschillende klassieke antikanker

agentia in muismodellen (Prevost et al., 2006).

4.1.4.3.3. Gleevec®

Gleevec® (Imatinib) is een medicijn dat gebruikt wordt in de behandeling van kanker.

Momenteel is het op de markt door Novartis(USA) onder de naam Gleevec® of als Glivec®

(Europa/Australië) als een mesylaatzout, imatinib mesilate. Het werd origineel gecodeerd

vanuit ST-571 (CGP57148B). Het wordt gebruikt bij de behandeling van chronische myeloïde

leukemie (CML), gastrointestinale stromale tumoren (GIST) ea.

Figuur II 4.1.4.3 uit: http://www.watisgenomics.nl/sites/genomics/contents/i000667/translocatie-web.jpg, Sebastiaan Donders Door de uitwisseling van stukken DNA tussen de chromosomen 9 en 22 kan een fusiegen ontstaan van de genen Bcr en Abl*

Page 24: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

17

Het was het eerste lid van een nieuwe klasse agentia die werken door het inhiberen van

specifieke tyrosine kinase enzymen, in plaats van niet-specifieke inhibitie van snel-delende

cellen. Het is een 2-phenylaminopyrimidine derivaat dat functioneert als een specifieke

inhibitor van een aantal tyrosine kinase enzymen. Het zet zich op de TK-actieve positie, wat

leidt tot een vermindering van activiteit. Er is een enorme verscheidenheid van TK-enzymen

in het lichaam. Imatinib is specifiek voor het TK-domein in abl (abelson proto-oncogen), c-kit

en PDGF-R (platelet derived growth factor receptor). In CML leidt het

Philadelphiachromosoom tot een fusieproteïne van abl en bcr (breakpoint cluster region). Dit

is een continu actief tyrosine kinase en imatinib wordt gebruikt om die activiteit te

verminderen. De actieve sites van de tyrosine kinasen hebben elk een bindingsplaats voor

ATP. De enzymale activiteit gekatalyseerd door het tyrosine kinase is een transfer van het

terminale fosfaat van ATP naar het tyrosine kinase. Dit proces is gekend als fosforylatie.

Imatinib is vrij selectief voor bcr-abl, maar het inhibeert ook andere targets zoals hierboven

vermeld.

4.1.4.1.4. M475271

Src, een proto-oncogen, is sterk betrokken bij de groei, progressie en de metastasering van

een aantal menselijke kankers. M475271 is een src tyrosine kinase inhibitor die de pathway

tussen de integrinereceptor en src blokkeert. Het reduceert de fosforylatie en de invasiviteit

van kankercellen. Het is voornamelijk werkzaam op de VEGF – vascularisatie van tumoren.

Figuur III.4.3.4.3.3. Werking Gleevec http://images.goshdawnit.com/uploaded_images/432px-Mechanism_imatinib_svg-750799.png Author of original image was Sodium at en.wikipedia.org, free GPU License

Page 25: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

18

Hier werkt het op de endotheel cadherines en β-catenine fosforylatie. Het behoort tot de

klasse van de anilinoquinazolinederivaten (Ali et al., 2006).

4.2. Cellulair niveau

4.2.1. Celcultuur

Om te voorzien in alle voor overleving en proliferatie benodigde nutriënten, waaronder

eenvoudige suikers, essentiële aminozuren, anorganische zouten en vitaminen, groeien de

cellen in een cultuurmedium. Onder invloed van deze componenten is de overleving van de

cel weliswaar verzekerd, maar in vele gevallen zal de proliferatie zich slechts minimaal

manifesteren. Om hieraan te verhelpen, wordt het cultuurmedium vaak aangerijkt met foetaal

kalfserum (FCS), dat groeifactoren, hormonen en ongedefinieerde componenten bevat die

de groei stimuleren. Decultivatie van de hier gebruikte cellijnen gebeurt in de “Dulbecco‟ s

Modified Eagle Medium” (Kim et al., 2009), dat naast de reeds genoemde noodzakelijke

componenten ook fenolrood, een pH-indicator, bevat. Een pH van 6,8 of kleiner levert een

gele kleur, terwijl de pH van 7,4 of hoger een paarse kleur geeft. Het medium wordt oranje bij

de optimale zuurtegraad, die tussen de twee bovengenoemde waarden ligt en tot stand komt

door de cultuurflessen in een atmosfeer met 10% CO2 te plaatsen. De cellen worden

uitgezaaid in een lage densiteit en zullen, afhankelijk van de proliferatiecapaciteit, na verloop

van tijd een confluente monolaag vormen, waarin contactinhibitie de cellen gebiedt de

celcyclus te verlaten. Om verdere groei toe te laten, dient de populatie opnieuw in een lage

densiteit verdeeld te worden. Het verbreken van de cel-cel contacten gebeurt in twee

stappen. In eerste instantie worden de cellen behandeld met Moscona, een fysiologische

zoutoplossing zonder Ca2+ . De integriteit van de extracellulaire domeinen van een aantal

belangrijke proteïnen die instaan voor de cel-cel adhesie wordt immers bestendigd door het

gebruik van Ca2+ als cofactor. Behandeling van de cellen met Moscona zorgt ervoor dat Ca2+

uit deze eiwitten gedreven wordt en dit resulteert bijgevolg in een verzwakking van de cel-cel

adhesie. In de tweede stap wordt een oplossing van trypsine/EDTA, een protease, op de

cellen gebracht, met als gevolg de terminatie van cel-cel en cel-matrix contacten door

afbraak van de extracellulaire domeinen van de adhesieproteïnen. Daar een te lange

trypsinebehandeling schadelijk is voor de cellen, wordt na 10-15 minuten serumhoudend

medium toegevoegd, waarin intrinsieke factoren aanwezig zijn die de proteasewerking

inhiberen.

MATERIAAL

- Groeimedium

Page 26: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

19

DMEM (Invitrogen, Merelbeke, België), aangevuld met 10% foetaal kalfserum

(FCS), 2mM L-glutamine, 100 IU/ml penicilline en 100 µM streptomycine.

- Plastic cultuurflessen

- Moscona

Bereiding van 1 l Moscona:

Los de volgende producten op in 950ml gedestilleerd water:

NaCl: 8,00g; KCl: 0,30g; Na2HPO4.H2O: 0,050g; KH2PO4: 0,025g; NaHCO3:

1,00g; Dextrose (glucose): 2,00g

Breng de oplossing op pH 7-7,4 met HCL. Voeg gedestilleerd water toe tot

een eindvolume van 1 l. Steriliseer de oplossing door filtratie door een filter

met een poriëndiameter van 0,2 µm. Verdeel de oplossing in flesjes met een

volume van 6 ml en bewaar bij -20°C.

- Trypsine/EDTA (Invitrogen, Merelbeke, België)

Los de volgende producten op in 950 ml gedestilleerd water voor de bereiding

van 1 l trypsine/EDTA:

Trypsine: 0,5g; Na4-EDTA: 0,2g

Los deze componenten op in 1 l CMF-HBSS

- Gyrotoryshaker (New Brunswick scientific company Cat.no 3111)

- Gesteriliseerde erlenmeyer 50 ml (Sigma cat.no. Z723045)

- Bürker telkamer (Feinoptik, Bad Blankenburg, Duitsland)

Methode

Groei van cellen

- Breng een hoeveelheid celsuspensie in een plastieken cultuur fles (Falcon®) van 25

cm2 of 75 cm2 oppervlakte.

- Leng aan tot 5 ml, respectievelijk 15 ml, met groeimedium.

- Incubeer de cellen bij 37°C in een waterdampverzadigde 10% CO2 incubator.

- Het groeimedium wordt ververst bij gele kleuromslag, wat wijst op uitputting van het

medium.

- Laat de cellen groeien tot de gewenste confluentie bereikt wordt. Bekijk de cellen

geregeld met een lichtmicroscoop.

Bereiden van een celsuspensie

- Laat cellen groeien in een plastieken cultuurfles van 25 cm2 (of 75 cm2) oppervlakte.

- Verwijder het groeimedium door aspiratie met een pasteurpipet gekoppeld aan een

waterstraalpomp.

Page 27: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

20

- Was de monolaag met 6 ml Moscona en verwijder door aspiratie.

- Behandel de monolaag met 5 ml (of 10 ml) trypsine/EDTA gedurende 10s. Verwijder

ongeveer 80% van het trypsine/EDTA door aspiratie met een waterstraalpomp.

- Incubeer de monolaag in de resterende hoeveelheid trypsine/EDTA gedurende

maximaal 10 min. (tot ook de celsubstraat contacten verbroken zijn) bij 37°C.

- Maak de cellen los van de bodem door de cultuurfles enkele malen op de tafel te

kloppen.

- Voeg 5 ml (of 15 ml) groeimedium toe.

- Suspendeer de cellen tot een homogene celsuspensie bekomen wordt.

Bereiden van sferoïden

- Breng 1 ml celsuspensie, bekomen uit de confluentie cultuurfles van 75cm2, in een

erlenmeyer van 50ml.

- Voeg 5 ml groeimedium toe.

- Plaats de erlenmeyer voor minimaal 72 uur op de shaker (bij 37°C en 70 rpm in

vochtige atmosfeer) en zorg voor de doorstroming van 10% CO2.

- Na 72 uur kunnen de sferoïden bekeken worden onder de macroscoop.

Opm. Er zijn voldoende cellen nodig om deze sferoïden te kunnen maken. Via

macroscopische evaluatie werden empirische de celconcentratie vastgelegd op 5x104

tot 5x105 cellen/ml.

Tellen van cellen

- Bereid de Bürker telkamer: bevochtig een dekglaasje en breng het aan op de

telkamer. Het verschijnen van Newtonringen betekent dat het dekglaasje correct is

aangebracht.

- Verdeel +- 20 µl celsuspensie over de 2 compartimenten van de telkamer.

- Tel het aantal cellen onder een lichtmicroscoop met een objectieflens 20x in 50

telvakken. Doe dit voor de twee compartimenten van de telkamer.

- Bereken het gemiddelde en vermenigvuldig dit aantal met 5000. Dit geeft het aantal

cellen per ml.

4.3. Functionele testen

4.3.1. Invasie

Page 28: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

21

Het kenmerk voor kwaadaardige tumoren is invasie en metastasering. Bij het verlaten

van de weefselgrenzen dienen de tumorcellen de barrière van de extracellulaire matrix te

overbruggen. Invasie kan in vitro bestudeerd worden door gesuspendeerde cellen of

sferoïden in te bedden in een matrix van collageen type I, een belangrijke component van

de ECM. Bij 4°C is de collageenmatrix vloeibaar, wat toelaat de cellen of sferoïden hierin

makkelijk te suspenderen. Om uitzakken van de cellen tot op de bodem te verhinderen,

wordt eerst een bodemlaagje van de collageenmatrix gegoten (1,25 ml). Dit laat men

stollen bij 37°C gedurende minstens 1 uur en vervolgens wordt de tweede laag

aangebracht waarin de cellen gesuspendeerd zijn. Eens deze laag dan gestold is, wordt

aan het geheel medium (1 ml) toegevoegd. Dit medium is aangerijkt met de verschillende

componenten waarvan het effect op de cellen of sferoïden bestudeerd wordt.

Soms is het echter nodig om de componenten reeds in de collageenmatrix te verwerken,

zodat er enkel zuiver medium op de collageenmatrix wordt gebracht.

4.3.1.1. Collageenmatrix

Deze collageengel vormt de basis van onze invasietest. Collageen type I, afgeleid van

rattenstaarten, werd bij BD Biosciences verkregen. De collageen type I oplossing van 1

ml met finale concentratie van 1mg/ml collageen type I werd gemaakt dor het

samenvoegen van volgende componenten die op een temperatuur van 4°C werden

bewaard. 0.286 ml collageen type I (stock is 4.37 mg/ml ), 0.350 ml CMF-HBSS, 0.072 ml

MEM (10x), 0.072 ml 0.25M NaHCO3, 0.200 ml cultuurmedium. We voegen daarna

0.020 l van 1M NaOH toe om het zure karakter te neutraliseren. Belangrijk is om de

oplossing te bewaren op ijs en om belletjes te vermijden in de oplossing daar deze

artefacten geven bij het digitaliseren. Daarna voegen we de benodigde hoeveelheid

collageenoplossing (1.25 ml voor elk welletje) in de 6-wellplaat en laten we ze opstijven

op een vlak oppervlak bij 37°C in een met water verzadigde atmosfeer van 10% CO2-

lucht voor minstens 30 min. Deze zorgt voor een collageengel met een 250 µm centrale

dikte.

4.3.1.2. Afbeeldingverwerking

Foto‟s, gemaakt met een digitale camera (Leica, DFC 340FX), lieten ons toe de invasie in

het single cell en sferoïdinvasiemodel te analyseren. Idealiter moeten staalvoorbereiding,

optische microscopische observaties en condities voor afbeeldingcaptaties zorgvuldig

worden uitgevoerd om optimale beeldkwaliteit te bekomen. We beogen een maximum aan

contrast tussen het staal en de achtergrond. Helaas verhinderen de experimentele

Page 29: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

22

condities in sommige gevallen dat deze ideale situatie bereikt wordt. Als voorbeeld

kunnen we bijvoorbeeld cellen hebben aan de rand van de well. Ongelijkmatige belichting

kan een donkere rand geven aan beide zijden van het beeld. Na captatie, werd het

digitale beeld gekwantificeerd met behulp van Adobe Photoshop CS2 (Adobe) en ImageJ

software (NIH). De afbeelding werd omgezet in een 8-bit type. Door het gebruik van de

threshold functie, werden de gebieden van interesse geconverteerd op een uniforme

manier naar verzadigde zwartwaarden om zo een binair beeld te geven (zwart/wit dus).

Deze beelden ondergingen dan twee „clean-up‟ procedures. Eerst werden alle partikels

kleiner dan drie pixels geëlimineerd. Daarna werd het binaire beeld vergeleken met de

fasecontrastfoto en de overgebleven artefacten verwijderd. De set „measurements dialog

box‟ werd gebruikt om de oppervlakte, de perimeter, en de Feret diameter (de langste

afstand tussen 2 punten) te analyseren. De „analyze particle box‟ werd daarna gebruikt

om alle partikels te meten en om een „particle report‟ voor elke afbeelding te maken in

welke het gebied, perimeter en Feret‟ s diameter en de oppervlakte van de som van de

individuele partikels werd gedocumenteerd. Het gebied berekend als vierkante pixels

werd gedefinieerd als invasiegebied in het single cell en sferoïdinvasiemodel.

Hieronder wordt een systematische workflow gegeven van de invasietest:

Materiaal

- Shaker

- Erlenmeyer (50ml)

- Groeimedium

Dmem (Invitrogen, Merelbeke, België), aangevuld met 10% Foetaal kalfserum

(FCS), 2mM L-glutamine, 100 IU/ml penicilline en 100 µg/ml streptomycine.

- Groeifactoren

- Collageenoplossing

Bereiding voor 1 6-wellplaat:

6-well platen (Nunc, Rochester, USA)

- “ImageJ 1.42b”

Methode

Invasietest

- Maak collageenoplossing aan voor het aantal benodigde wells van de 6-well plaat en

bewaar op ijs of bij 4°C om stolling te verhinderen.

- Voeg per well van de 6-well plaat 1,25 ml collageenoplossing toe.

- Plaats de 6-well plaat voor 1 uur bij 37°C zodat de grondlaag kan stollen.

Page 30: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

23

- Voeg aan de nog niet gestolde collageenoplossing de benodigde sferoïden toe

(minimaal 6 per conditie).

- Voeg indien nodig de groeifactoren toe aan dit collageenmengsel.

- Voeg per well van de 6-well plaat 1,25 ml van de collageenoplossing met sferoïden

toe na voorzichtig suspenderen.

- Laat het geheel gedurende 1 uur stollen bij 37°C.

- Voeg per wel 1 ml groeimedium toe, al dan niet aangerijkt met groeifactoren of

inhibitoren.

- Incubeer voor 24 uur bij 37°C.

Kwantificatie

- Open de foto in “ImageJ 1,42b”.

- Dupliceer de foto zodat bij verdere bewerkingen het origineel bewaard blijft en werk

verder met één van de twee kopieën. (Image ->Duplicate).

- Converteer naar 8-bit (Image -> Type ->8-bit).

- Stel threshold in (zodanig dat de verdeling wit/zwart overeenkomt met de weergave

op opname).

- Bereken het aantal pixels (Analyze -> Analyze particles). In het menu dat verschijnt

wordt bij “Minimum size (pixels)” 10 pixels ingevuld. Alle partikeltjes die bestaan uit 10

pixels of minder, wat onzuiverheden zijn, worden dan niet bij de oppervlakte

gerekend. Vink “Summarize” aan.

4.3.2 Immunohistochemie

Immunohistochemie (of IHC) (Lobo et al., 2009) is een techniek waarbij antilichamen

gebruikt worden om specifieke antigenen te binden in biologische weefsels. De naamgeving

„immuno‟ refereert naar de antilichamen, en „histo‟ refereert naar het weefsel. Deze techniek

wordt gebruikt ter diagnose van abnormale cellen zoals bijvoorbeeld tumoren. Specifieke

moleculaire merkers zijn specifiek voor cellulaire gebeurtenissen zoals proliferatie en

apoptose. De techniek wordt ook gebruikt voor basisresearch om de distributie en de

lokalisatie van biomarkers en eiwitexpressie in kaart te brengen. Visualisatie van de

antilichaam-antigen interactie kan op verschillende manieren. Meestal wordt het antilichaam

aan een enzym vastgehecht (bijvoorbeeld peroxidase) welke een kleurproducerende reactie

katalyseert. Dit enzym kan ook vervangen worden door een fluorofoor (zoals bij FITC).

De antilichamen kunnen polyclonaal of monoclonaal zijn. Deze laatste hebben over het

algemeen een hogere specificiteit. We kunnen hier ook een onderscheid maken tussen

primaire en secundaire antilichamen. Primaire antilichamen worden tegen specifieke

Page 31: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

24

antigenen gemaakt, terwijl de secundaire antilichamen tegen primaire antilichamen worden

gemaakt.

De immunohistochemische detectie van antigenen in weefsel kan op twee manieren

gebeuren: de directe en de indirecte methode. Over het algemeen wordt de indirecte

methode verkozen omwille van sterkere signaalamplificatie door hogere sensitiviteit.

Het is ook een ideale manier om eiwitexpressie te screenen en is belangrijk bij

tumortypering. Zo is het mogelijk om via E-cadherine expressie een verschil te maken tussen

DCIS (ductaal carcinoma in situ +) en LCIS ( lobulair carcinoma in situ -) en verschillende

differentiatiegraden van DCIS (Gupta et al., 1997).

4.3.3. MAPK Array

De MAPK array werd uitgevoerd in een Phospho-MAPK Array (R&D Systems, Inc., USA).

Door de fosforylatiestatus van verschillende MAPK-families te bekijken, krijgen we informatie

over de onderliggende mechanismen van de celfunctie.

Materiaal

- Phospho-MAPK array (R&D Systems, Inc.)

- Array Buffers (1, 2, 3, 6)

- Wasbuffer (R&D Systems, Inc.)

- Anti-Phospho-MAPK Detectie Antilichaam Cocktail (R&D Systems)

- Streptavidine-HRP

- 4-well Multi-Dish (R&D Systems)

- PBS (Invitrogen, België)

Methode

- Was de cellen met PBS en voeg daarna Lysis Buffer 6 en Array Buffer 1 toe.

- Pipetteer 1,5 ml Array Buffer 1 in de wells.

- Maak de arrays vrij uit hun beschermende folie en voeg ze toe aan de wells.

- Incubeer 1 uur in de shaker.

- Voeg lysaat toe aan 1,25 ml Array Buffer 1 en leng aan met Lysis Buffer 8 tot 1,5 ml

(maximaal 250 µl per array).

- Verwijder Array Buffer 1 van de 4-well Multi-dish en voeg lysaten toe.

- Incubeer voor 24u op shaker.

Page 32: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

25

- Verwijder arrays en voeg 20 ml wasbuffer toe en was gedurende 10 minuten op de

shaker, herhaal 2 maal om 3 wasbeurten te krijgen.

- Voeg 1,5 ml Detection Antilichaam Cocktail Concentraat (verdunning 1:100 in Array

Buffer 2 en 3) toe aan elk van de 4 wells.

- Voeg de array terug toe aan de wells en incubeer gedurende 2 uur.

- Voer hierna opnieuw de wasprocedure uit zoals hierboven beschreven.

- Verdun de Sptreptavidin-HRP 1:20000 met Array Buffer 2 en 3 en pipetteer 1,5 ml in

elke well.

- Haal de array uit zijn wascontainer en voeg terug toe aan de wells.

- Incubeer gedurende 30 minuten en herhaal de wasprocedure.

- Verwijder de arrays terug uit de wascontainer en breng ze in contact met

chemieluminescent reagentia.

- Laat de arrays daarna gedurende 1 à 10 minuten inwerken op een X-stralen film.

4.3.4. MTT-test

Geel gekleurd MTT (3-(4,5-dimethylthiazol-2-yl)-2,5-defenyltetrazolium bromide) wordt in

viabele cellen door mitochondriale reductasen gereduceerd tot paarse formazankristallen,

die vervolgens neerslaan. Permeabiliseren van het celmembraan met dimethylsulfoxie

(DMSO) laat toe de kristallen op te lossen, waardoor de op de cellen aanwezige MTT-

oplossing paars wordt. De intensiteit van de ontstane kleur staat in lineair verband met het

aantal viabele cellen en wordt gemeten met de multiwell spectrofotometer bij 490nm.

Materiaal

- 96-well platen (Nunc, Rochester, USA)

- Groeimedium

Dmem (Invitrogen, Merelbeke, België), aangevuld met 10% Foetaal kalfserum

(FCS), 2mM L-glutamine, 100 IU/ml penicilline en 100 µg/ml streptomycine.

- Geconditioneerd medium

- MTT-kleurstof (Sigma-Aldrich, Bornem, België)

- DMSO (Sigma-Aldrich, Bornem, België)

- Multiwell scanning spectrophotometer (ELISA reader) (Sopar Biochem, Brussel,

België)

Methode

Page 33: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

26

- Bereid een celsuspensie (4.2.1) en breng de cellen over in serumhoudend

groeimedium.

- Zaai de cellen uit in een 96-well plaat in een volume van 200 µl per „well‟. Van iedere

conditie worden 5 herhalingen in de test meegenomen.

- Incubeer de 96-well plaat 24 uur bij 37°C in een waterdampverzadigde 10% CO2

incubator.

- Aspireer het medium en voeg nieuw, serumvrij medium toe, aangerijkt met

groeifactoren of geconditioneerd medium.

- Incubeer 48 uur bij 37°C in een waterdampverzadigde 10% CO2 incubator.

- Verwijder uit iedere „well‟ 100 µl medium en voeg 20 µl MTT-kleurstof toe. Incubeer

de 96-well plaat, gewikkeld in aluminiumfolie, gedurende 2 uur bij 37°C in een

waterdampverzadigde 10% CO2 incubator.

- Aspireer de vloeistof weg en voeg 100 µl DMSO toe aan iedere „well‟. Suspendeer

totdat de neergeslagen kristallen in oplossing gaan.

- Meet de absorbantie bij 490 nm en verwerk de gegevens statistisch via een

ongepaarde, eenzijdige T-test.

4.3.5. Statistische analyse

Alle assays werden minstens in drievoud uitgevoerd tenzij anders aangegeven. Al de

waarden worden meegegeven als gemiddelde +- standaard gemiddelde fout (s.e.m.). In het

sferoïd model werden vergelijkingen uitgevoerd door het gebruik van een ongepaarde

Student-test. De P < 0.05 werd beschouwd als een significant verschil vergeleken met de

controle condities (aangeduid met *).

Page 34: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

27

5. Resultaten

5.1. Immunohistochemie

Ductaal borstcarcinoom is het meest bekende type borstkanker bij vrouwen. Het bestaat in

twee vormen: het infiltrerend ductaal carcinoom (IDC), een invasief, maligne en abnormale

proliferatie van neoplastische cellen in het borstweefsel en het ductaal carcinoma in situ

(DCIS), een niet-invasief, mogelijks maligne neoplasma dat nog beperkt is tot de ducti

lactiferi, waar de borstkanker het vaak ontstaat.

Deze figuur toont ons de immunohistochemie van borstkankercellen bij goed

gedifferentieerde en matig tot weinig gedifferentieerde borstcarcinomen. Immunohistochemie

of IHC is het proces waarbij proteïnes gelokaliseerd worden in cellen van een weefselstuk.

Hierbij wordt gebruik gemaakt van de specificiteit van antilichamen die binden met antigenen

in het biologische weefsel.

De „C‟ in de figuur staat voor cellulaire aanwezigheid van WISP-2, terwijl de „N‟ staat voor

nucleaire aanwezigheid van WISP-2.

We zien bij het DCIS (ductaal carcinoma in situ) een duidelijke nucleus met een goede

differentiatie. Zoals gezegd, was de bedoeling om WISP-2 aan te tonen in het

Figuur I.5.1. Immunohistochemie van DCIS en invasief weinig gedifferentieerd

ductaal carcinoma

Page 35: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

28

borstkankerweefsel. WISP-2 functioneert namelijk als een inhibitor van snail, hetgeen een

EMT-transciptiefactor is (cfr. Infra). Wanneer we geen WISP-2 meer terugvinden in de kern,

kunnen we bijgevolg verwachten dat er expressie van snail zal plaatsvinden en we een

invasief beeld krijgen. De afwezigheid van nucleair WISP-2 zien we dan ook bij het weinig

gedifferentieerde (en dus kwaadaardige) ductaal carcinoma. Ook zien we dat de cellulaire

aanwezigheid van WISP-2 hier een mindere rol speelt.

Snail is een zinkvinger transcriptiefactor die epitheliale-mesenchymale transitie (EMT) geeft

door directe suppressie van E-cadherine expressie (Fendrich et al., 2009). Snail is nodig

voor mesodermale en neurale buis vorming bij de embryonale ontwikkeling en is betrokken

bij tumorprogressie. Snail expressie correleert omgekeerd met de graad van differentiatie

van de infiltrerende ductale carcinomen met lymfeknoop metastasen. Snail is dus betrokken

bij de inductie van invasief en migrerend fenotype in epitheliale cellen (De Craene et al.,

2005) en borstkankercellen. Bij deze laatste kan het als een merker van metastaserend

vermogen gezien worden.

5.2. CI assay

De cellijn die gebruikt wordt in deze scriptie, is de MCF-7 borstkankercel. Onder normale

omstandigheden is deze cel niet tot weinig invasief in een bereide collageengel. Wanneer we

echter het WISP-2-gen onderdrukken, wordt deze cellijn invasief.

Er wordt gewerkt met een sferoïdinvasietest (zie inleiding). Dit laat ons toe om een

nauwkeurige kwantificatie te maken van de invasie en migratiecapaciteit van deze cellen. De

kwantificatie kan op verschillende manieren gebeuren zoals in de figuur duidelijk is. Via

lichtmicroscopie kunnen er foto‟ s worden gemaakt waarbij het aantal invasieve cellen

visueel geteld worden of die daarna bewerkt worden en via het programma ImageJ®

gekwantificeerd kunnen worden. Phalloïdine kleuring laat ons toe het filamenteus actine

cytoskelet te onderzoeken via immunofluorescentiemicroscopie.

We kunnen verschillende zaken besluiten:

Invasieve cellen in de matrix zijn licht in tegenstelling tot de cellen in de sferoïde en de

collageenmatrix (A). Dit aantal invasieve cellen is driemaal hoger wanneer WISP-2

onderdrukt is in MCF-7 cellen (B). Computergestuurde kwantificatie kan helpen bij deze

celtelling. Hiervoor werden tweedimensionale fasecontrastbeelden geïnverteerd en binair

gemaakt onder identieke condities (C). Het gemiddelde invasiegebied is veel groter wanneer

WISP-2-expressie onderdrukt is (D). Nog een andere methode is een invadogram waarin het

totaal aantal pixels uitgezet wordt over de afstand van de sferoïde (E). Na binair maken van

Page 36: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

29

de beelden, hebben we een aantal concentrische cirkels vanaf de sferoïdgrens

geconstrueerd, door opeenvolgende vergrotingen met een vast interval vanaf de

sferoïdgrenzen te maken (E, links). Dit invadogram toont ons dat de MCF-7shWISP-2 cellen

de matrix infiltreren in groter aantal en over een grotere afstand. Door een analyse te maken

van het F-actinecytoskelet werd er via confocale microscopie een morfometrische analyse

gemaakt. Uitschakelen van WISP-2 stimuleert de invasie van MCF-7 cellen die uit de

sferoïdstructuur komen. Soms zien we groepen cellen met een leidercel waaraan een ketting

cellen hangt in groepen (F).

Page 37: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

30

Figuur I.5.2. Verschillende visualisatie en kwantificatietechnieken van invasie bij

MCF-7 cellen

Page 38: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

31

5.3. Matrix screening

Figuur I.5.3. Invloed van elementen van de extracellulaire matrix en basale

membraan op invasie van MCF-7 cellen in collageen-type-I matrix.

Page 39: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

32

We hebben deze screening uitgevoerd om het effect van verschillende elementen van de

extracellulaire matrix en basale membraan op invasie te bestuderen. Zoals uit deze figuur

blijkt, zien wij uiterst links boven de controle situatie.

*FN staat voor fibronectine. We zien dat er geen inhibitie te zien is bij toevoeging aan de

gelmatrix.

Fibronectine is een hoogmoleculair gewicht extracellulair matrix glycoproteïne. Het bindt aan

membraangebonden receptorproteïnen; de integrines. Fibronectine bindt eveneens aan

extracellulaire matrixcomponenten zoals collageen, fibrine en heparansulfaat

proteoglycanen. Het bestaat als een dimeer dat bestaat uit twee vrijwel identieke

monomeren, verbonden door disulfidebruggen. Er bestaat een oplosbare vorm (gevonden in

bloedplasma) en een onoplosbare vorm (een element van de extracellulaire matrix) (Ohashi

en Erickson, 2009). Fibronectine speelt een belangrijke rol in de celadhesie, groei, migratie

en differentiatie. Het is ook betrokken in processen zoals wondheling en embryonale

ontwikkeling. Verstoorde fibronectine expressie, degradatie en organisatie hangt samen met

kanker en fibrose.

*TNC staat voor tenascin-C. Ook hier zien we geen invloed op de invasie.

Tenascines zijn extracellulaire matrix proteïnes. Ze worden frequent gevonden in de

extracellulaire matrix van vertebratenembryo in ontwikkeling en verschijnen rond helende

wonden en in het stroma van verschillende tumoren.

Tenascine-C is de belangrijkste van de 4 Tenascinegenenfamilie (-R –X –W) (Ueda et al.,

2009). Tenascine-C wordt gevonden in het embryo en wordt gemaakt in de neurale

zenuwlijst. Het is ook aanwezig bij ontwikkelende pezen, bot en kraakbeen. Het heeft verder

anti-adhesieve eigenschappen, wat ervoor zorgt dat de cellen ronder worden bij additie in

medium. Dit kan verklaard worden door de mogelijkheid om te binden aan het ECMP

Fibronectine, en zo wordt verhinderd dat deze binden aan specifieke syndecans. Wanneer

Tenascine-C gevonden wordt in tumoren, is er een slechte prognose (Emoto et al., 2001).

*DEC staat voor Decorine. Hier zien we geen invloed op de invasie.

Decorine is een proteoglycaan dat behoort tot de „small leucine-rich proteoglycan family‟. Het

bestaat uit een proteïnekern met glycosaminoglycanen, bestaand uit chondroitinesulfaat of

dermatansulfaat. Decorine is een klein (peri-)cellulair matrixproteoglycaan. Het is een

component van het bindweefsel, bindt aan collageen I fibrillen en speelt een rol in de

matrixassemblage.

Page 40: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

33

Decorine speelt een rol in de fibrillogenese (Fiedler en Eble, 2009). Er is interactie met

fibronectine, thrombospondine, complementfactor C1q, EGFR en TGF-β. In de publicatie

wordt aangetoond dat het de activiteit van TGF-β1 kan veranderen (stimuleren of inhiberen).

Hieruit kan besloten worden dat de primaire functie van decorine zich bevindt ter hoogte van

de celcyclus. Het zou anti-tumorigene eigenschappen hebben. Mutaties in het decorinegen

zijn geassocieerd aan congenitaal stromaal corneale dystrofie.

*MAT staat voor Matrigel. Een combinatie van verschillende componenten die deel uitmaken

van de basale membraan. We zien dat hier ook een sterke inhibitie te zien valt. Dit kan

verklaard worden door het grote aandeel van laminine in Matrigel en strookt met de

bevindingen bij laminine.

Matrigel is de naam van een gelatineus proteïnemengsel, gesecreteerd door

muizentumorcellen en op de markt gebracht door BD Biosciences. Dit mengsel lijkt op het

complexe extracellulaire milieu dat gevonden wordt in vele weefsels. De hoofdcomponenten

van Matrigel zijn laminine en collageen. Zij vertegenwoordigen de adhesieve

peptidensequenties die in natuurlijke omgeving worden gevonden.

*LAM staat voor laminine. Hier zien we een sterke vermindering van invasie.

Laminine is een proteïne dat gevonden wordt in de extracellulaire matrix. Het is het

belangrijkste niet-collageneuze element in de basale membraan waarop de cellen van een

epitheel liggen. Het heeft 4 armen waarop 4 andere molecules kunnen binden. De 3 kortere

armen zijn vooral bedoeld om andere lamininemoleculen te binden. Dit is de reden waarom

laminine dergelijke sterke sheets vormt. De lange arm kan binden aan cellen, zodat het als

anker dient in het membraan.

Laminine is noodzakelijk om alle lichaamsstructuren samen te houden. Foutieve productie

kan bijvoorbeeld spierdystrofie geven.

Elke lamininemolecule is een heterotrimeer bestaande uit alfa-, bèta, en gammaketens.

Reeds 15 lamininetrimeren zijn geïdentificeerd (Carpenter et al., 2009).

Laminine vormt onafhankelijke netwerken en is geassocieerd met type IV collageen

netwerken via entactine en perlecan. Het bindt ook aan celmembranen via

integrinereceptoren en andere plasmamembraan moleculen. Door deze interacties vervult

laminine een kritische rol in de celvasthechting en differentiatie, celvorm en beweging,

onderhoud van het weefselfenotype en celoverleving. (Een specifieke sequentie van

laminine, op de alfa-ketting, zorgt voor de adhesie van endotheliale cellen)

Page 41: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

34

*COL IV staat voor collageen IV, een component van de basale membraan. Ook hier zien we

geen inhibitie van de migratie.

Type IV collageen is een type collageen dat vooral in de basale membraan wordt gevonden.

De C-terminus is niet verwijderd bij het post-translationele proces en de vezels liggen kop-

aan-kop in plaats van parallel. Het heeft ook niet het typische glycineresidu dat zorgt voor de

strakke collageenhelix.

*ENT staat voor Entactine. Dit is een component van laminine. Deze blijkt echter niet

voldoende te zijn om de invasie te inhiberen.

Entactine of nidogen is een component van de basale membraan. Dit gen codeert voor een

lid van de nidogenfamilie en zou een rol spelen in de interactie met andere basale

membraancomponenten en extracellulaire matrix.

5.4. Array

Nadat we de matrixscreening hebben gedaan, wilden we enkele MAPK-pathways

onderzoeken op hun activiteit met en zonder laminine in een collageenmatrix.

Figuur I.5.4. Array in collageen ter screening van MAPK-kinase pathways

Page 42: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

35

Hieronder wordt een tabel weergegeven met alle coördinaten. Pathways die een positief signaal geven zijn belangrijk, maar ook degene die geen signaal geven zijn van betekenis.

A1, A2 Positieve Controle Control (+) A21, A22 Positieve Controle Control (+) B3, B4 p44 MAPK B5, B6 JNK1 B7, B8 JNK pan B9, B10 p38 MAPK12 B11, B12 p38 MAPK13 B13, B14 RSK1 MAPKAPK1 B15, B16 GSK-3 B17, B18 Akt1 B19, B20 Akt2 C3, C4 p42 MAPK C5, C6 JNK2 C9, C10 p38 MAPK14 C11, C12 p38 MAPK11 C13, C14 RSK2 ISPK-1 C15, C16 GSK-3 GSK3B C17, C18 Akt3 C19, C20 Akt pan D5, D6 JNK3 MAPK10 D7, D8 MSK2 D15, D16 HSP27 D17, D18 p70 S6 E3, E4 Rabbit IgG Control (-) E5, E6 Mouse IgG1 Control (-) E7, E8 Mouse IgG2A Control (-) E9, E10 Mouse IgG2B Control (-) E11, E12 Goat IgG Control (-) E13, E14 PBS Control (-) F1, F2 Positieve Controle Control (+)

De fosforylatiestatus van drie grote families van mitogen-geactiveerde proteïne kinasen

(MAPKs), het extracellulaire signaalgereguleerde kinase (ERK1/2), c-Jun N-terminaal kinase

(JNK1-3) en verschillende p38 isovormen (alfa/bèta/gamma/delta), zijn essentieel om de rol

van deze signaalmolecules in de celfunctie te begrijpen. De „Human Phospho-MAPK Array‟

is een snel en gevoelig instrument om verschillende niveaus van fosforylatie van de 9

MAPKs en 9 andere Serine/Threonine kinasen te detecteren zonder verschillende

immunoprecipitaties en/of Western blots te gebruiken. Elk antilichaam werd zorgvuldig

geselecteerd door middel van lysaten van behandelde cellijnen die het doelproteïne tot

expressie brengen.

Het principe van de assay bestaat erin dat antilichamen (capture en control) gedupliceerd

voorkomen in een nitrocellulose membraan. Cellysaten worden verdund en geïncubeerd in

de Human Phospho-MAPK Array. Na binding met zowel de gefosforyleerde en niet-

Figuur II.5.4. Posities van kinasen in array

Page 43: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

36

gefosforyleerde kinasen, wordt het ongebonden materiaal weggewassen. Een oplossing van

antilichamen, specifiek voor de fosfo-bindingplaats worden dan gebruikt om te

gefosforyleerde kinasen via Streptavidin-HRP en chemieluminescentie te detecteren.

In onze array zien we dat JNK2 en p38 sterk oplichten in de collageenmatrix, we kunnen dus

besluiten dat deze pathways een rol spelen in dit celmodel.

Wanneer we nu laminine toevoegen aan de collageenmatrix, zien we dat deze pathways

geïnhibeerd worden.

Page 44: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

37

5.5. Farmacologische inhibitoren

Figuur I.5.5. Invloed van farmacologisch inhibitoren op invasie van MCF-7

cellen in collageen-type-I matrix.

Page 45: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

38

Deze figuur toont de inhibitoren van de signaalpathways. Uiterst linksboven zien we weer

een controlesituatie met een collageengel van 1mg/ml. We wilden enkele farmacologische

inhibitoren testen nu we verschillende pathways hadden ontdekt met behulp van de MAPK-

array.

*CNF is een Rho activator

*C3T is een Rho-inhibitor

*Y27632 is een ROCK inhibitor

*Bleb is een MLCK inhibitor

*SB216763 is een PI3K/GSK3b pathway inhibitor

*PD98059 is een p44-p42 MAPK inhibitor

*SP600125 is een JNK inhibitor

We zien dat C3T (Rho-inhibitor) de sterkste inhibitie geeft van de invasie (zie figuur Rho

cascade). Ook Y27632, een downstream ROCK inhibitor heeft een inhiberend effect.

Verder hebben ook Bleb (myosine light chain kinase) en SP600125 een inhiberend effect.

Jun N-terminaal kinase (JNK) is een stress-geactiveerd proteïne kinase dat geïnduceerd kan

worden door inflammatoire cytokines, bacteriële endotoxines, osmotische shock en UV-

straling of nog hypoxie. SP600125 behoort tot de anthrapyrazolonen die inhibitie geven aan

JNK1, -2 en -3. Het is een reversibele ATP-competitieve inhibitor met een >20-voudige

specificiteit. Er is een dosisafhankelijke inhibitie van de fosforylatie van c-Jun, de expressie

van inflammatoire genen COX-2, IL-2, IFN-gamma, TNF-alfa.

CNF geeft geen relevante stimulatie, noch inhibitie. We kunnen dus stellen dat deze Rho-

activator geen invloed heeft op het invasieproces en we reeds aan een maximale invasie

zitten.

De PI3K/GSK3b inhibitor SB216763 is onvoldoende om de invasie tegen te gaan. De

PI3k/Akt pathway is reeds bekend als majeure regulator van de cellulaire proliferatie,

differentiatie en dood in verschillende celtypes. Glycogeen synthase kinase 3 (GSK3) is een

serine/threonine proteïne kinase dat geïnhibeerd wordt door een waaier van extracellulaire

stimuli waaronder insuline, groeifactoren, celspecifieke factoren en cel adhesie. SB216763 is

een potent en selectief celpermeabel ATP-competitieve inhibitor van GSK3 .

Page 46: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

39

De p44/p42 MAPK pathway wordt ook wel de ERK signaalpathway genoemd. Deze is een

belangrijke determinant in de controle van celgroei, celdifferentiatie en celoverleving. Deze

pathway, welke downstream staat van Ras, is vaak opgereguleerd in menselijke tumoren en

presenteert zich dus als een mogelijk doel voor antikanker therapie.

PD98059 is een heel selectieve MEK1-inhibitor. MEK zorgt voor de activatie van de p44/p42

pathway. MEK1 en MEK2 zijn duaal-specifieke proteïne kinasen die functioneren in een

mitogen geactiveerd proteïnekinasecascade die celgroei en differentiatie geeft. De activatie

van MEK1 en MEK2 gebeurt door fosforylatie van twee serineresidus op positie 217 en 221

door raf-like moleculen. Ze worden geactiveerd door een grote variëteit aan groeifactoren en

cytokines en ook door membraan depolarisatie en calcium influx. MEK activeert p44 en p42

MAP kinase door fosforylatie van zowel een threonine als een tyrosine residu. PD98059

bindt aan het inactieve deel van MEK1 en voorkomt de activatie van upstream activators

zoals c-Raf.

5.6. Klinische inhibitoren

Bij de klinische inhibitoren vinden we een sterke inhibitie bij het anilinoquinazoline derivaat

m475271. Deze tyrosine kinase inhibitor inhibeert Src (afkomstig van de naam sarcoma)

(zoals te zien in figuur 1). Src is reeds lange tijd gekend en speelt een rol in de embryologie

en celproliferatie. Onze experimenten tonen zeer belovende resultaten op gebied van invasie

wanneer we kijken naar de sterke inhibitie.

Ook inhibitie van de EGF-receptor door Iressa® toont een verminderde invasie, zij het wel

veel minder sterk dan m475271. Dit ligt in de lijn van de verwachtingen, aangezien MCF-7

behoort tot de genetische borstkankers, welke positief zijn voor ErbB1 en/of Her2/neu. Als

derde inhibitor vinden we nog BIM-46174 welke inwerkt op de trimere G-proteïnecomplexen.

Deze is bekend om via de Wnt-2 pathways (Prevost et al., 2006) inhibitie te geven. Provoost

et al. toonde reeds aan dat dit zeker een potentiële inhibitor voor therapieresistente

menselijke tumoren kan zijn. Ons onderzoek toont dit voor de MCF-7cellijn inderdaad aan.

Als vierde inhibitor hebben we Gleevec®. Deze inhibitor wordt al een hele tijd gebruikt in de

behandeling van chronische myeloïde leukemie. Deze inhibitor oefent zijn werking ook uit via

inhibitie van tyrosine kinasen. Zoals hierboven beschreven is vooral de c-kit (CD117), een

proto-oncogen, als doel bij ons onderzoek. Ook PDGF (Crawford et al., 2009), welke

belangrijk is bij de angiogenese, kan als target dienen in de toekomst. De inhibitie is voor alle

inhibitoren significant (p<0,01).

Page 47: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

40

Figuur I.5.6. Invloed van klinische inhibitoren op invasie van MCF-7 cellen in

collageen-type-I matrix.

Page 48: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

41

5.7. MTT

SP60 GLEEVEC® M475 BIM46 EGFR SB21 PD98 SB20 Controle

Gemiddelde 0,2316 0,268 0,2774 0,2732 0,776 0,8084 0,7438 0,7796 0,622

Relatief

Gemiddelde

37,234727 43,0868 44,598071 43,9228 124,759 129,968 119,582 125,338 100

SD 0,052060542 0,09173876 0,030253925 0,045800655 0,107821612 0,097715403 0,102709299 0,119422778 0,048456166

Relatieve

SD

8,3698621

14,749

4,8639751

7,36345

17,3347

15,7099 16,5127

19,1998

7,79038

SE 0,023282182 0,04102682 0,013529967 0,020482676 0,048219291 0,043699657 0,045932995 0,05340749 0,021670256

Relatieve

SE

3,7431161 6,59595

2,1752359

3,29303

7,7523

7,02567

7,38473

8,58641

3,48396

P-waardes 1,8855E-06 0,000249913 4,15723E-06 2,6726E-06 0,029406485 0,00916164 0,055628532 0,038760697

Figuur I.5.7. MTT test ter controle van viabiliteit bij gebruik van verschillende

inhibitoren in het MCF-7 borstkankermodel met tabel.

SD = standaard deviatie; SE = standaard fout

Page 49: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

42

We hebben deze MTT uitgevoerd om de viabiliteit te kunnen testen van de cellen nadat ze

behandeld werden met de inhibitoren. Door de vorming van de formazankristallen krijgen we

een beeld van de hoeveelheid mitochondriale activiteit. De grafiek toont een duidelijke

verdeling. We hebben de waarden uitgewerkt ten opzichte van de controlelijn zodat we een

relatieve vergelijking kunnen maken. Zoals we reeds vermoeden, is er inhibitie aanwezig van

SP600125, Gleevec®, M475271 en BIM-46174. Deze inhibitoren hadden bij voorgaande

tests ook de meeste invloed op de invasie. We hebben ook enkele andere inhibitoren getest,

maar we zien dat deze geen verminderde invloed hebben op de viabiliteit. De concentraties

waarin we de inhibitoren gebruiken, zorgen dus niet voor het afsterven van de cellen. Dit is

een belangrijke vaststelling in verband met het gebruik in vivo.

We hebben een tweezijdige student t-test uitgevoerd om de significantie kunnen te kunnen

bepalen. Waar onze p-waarde <0,05 is, is de test significant (*) te noemen. Enkel PD98 is

dus niet als significant te beschouwen.

We hebben geopteerd om de resultaten voor de WISP-2-cellijn hier te tonen. Deze cellen

werden in concentraties van 10000 cellen per well bekomen.

6. Discussie

Er werd gekozen voor de MCF-7 borstkankercellijn, omdat het een vaak gebruikte cellijn is

om farmacologische en klinische inhibitoren te testen. In dit werkstuk werd er gebruikt

gemaakt van twee afgeleide vormen van deze cellijn.

Om nu de eigenschappen van deze cellen optimaal te kunnen screenen, werd er een

onderdrukking van het WISP-2 gen uitgevoerd door middel van een short hairpin. Er wordt

een vector ingebracht in de cellen gekoppeld aan een promotor die zo de expressie

onderdrukt. Deze modificatie dient overerfbaar te zijn. Door het inbrengen van deze promotor

wordt er een stukje RNA gefabriceerd dat bindt op het RNA dat normaal tot expressie

gebracht wordt en zo wordt de expressie uitgeschakeld.

Het WISP-2-gen (CCN5) is gekend om te functioneren als transcriptieregulator van genen

die celproliferatie en motiliteit controleren in epitheliaal borstweefsel. Door de

immunohistochemie konden we vaststellen dat het CCN5/WISP-2-proteïne vooral in het

cytoplasma gelokaliseerd is. De lokalisatie is echter niet beperkt tot het cytoplasma, want

ook in de nucleus vinden we dit proteïne terug. Deze nucleaire activiteit vinden we terug bij

het niet-invasieve fenotype en we kunnen dus veronderstellen dat verlies van nucleaire

Page 50: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

43

expressie van WISP-2 een rol speelt bij invasie. De cytoplasmatische WISP-2 expressie was

eveneens sterker bij het niet-invasieve fenotype, maar was niet specifiek voor invasie. We

hebben dus gezien dat uitschakelen van het WISP-2-gen bijdraagt aan maligne

transformatie. Het mechanisme hierachter kunnen we als volgt proberen verklaren. Door de

onderdrukking van WISP-2, werd er een verhoogde expressie van Snail gezien, maar een

verminderde expressie van E-cadherine. Deze verminderde expressie van E-cadherine zorgt

voor een slechtere prognose, omdat verlies van E-cadherine de cellen van elkaar losmaakt,

zodat er invasie kan optreden (Gould Rothberg en Bracken, 2006).

Na het bepalen van de cellijn, was de volgende stap het vinden van een goed protocol om

het invasief gedrag van deze cellen te bestuderen. Er werd gekozen voor sferoïden die in

een 3D-collageenmatrix werden geplaatst. Deze collageenmatrix dient het extracellulair

milieu in vivo zo goed mogelijk na te bootsen. Allereerst werd de meeste optimale

concentratie collageen bepaald, welke werd vastgesteld op 1mg/ml. Dit houdt in dat er een

evenwicht moet zijn tussen de stabiliteit van het milieu en toch mogelijkheden laat tot invasie.

Deze celmatrix laat ons toe een mooi 3D-model te bekomen van de bestudeerde sferoïden

en leent zich ideaal om foto‟ s te maken ter kwantificatie van de invasie.

Eén van de voorwaarden voor initiatie van invasie is het verzwakken van de cel-cel

contacten. Zoals hierboven beschreven is een van de mechanismen die hiertoe bijdraagt, de

verminderde expressie van E(pitheliaal)-cadherine. Collageen type I zorgt voor een

verminderde expressie van E-cadherine (Menke et al., 2001).

Als eerste luik in deze thesis hebben we verschillende matrixproteïnes onder de loep

genomen. Zo konden we laminine identificeren als een sterke inhibitor van invasie in het

sferoïdinvasiemodel. Andere extracellulaire matrixproteïnes en delen van de basale

membraan bleken een niet significante rol te spelen bij de invasie. Bij de introductie van

groeifactoren (EGF en TGF-β) zagen we ook geen significantie inhibitie of activatie van de

invasie (data niet getoond), zodat we konden concluderen dat het invasiepotentieel reeds

optimaal benut werd bij de WISP-2-onderdrukte cellen.

Deze screening naar betrokken matrixproteïnen is uitermate belangrijk indien we

terugkoppelen naar de in vivo omstandigheden omdat deze componenten een doel kunnen

vormen voor toekomstige therapieën. Al de testen werden in drievoud uitgevoerd om

toevallige variaties zoveel mogelijk uit te sluiten. Naast laminine vermelden we ook Matrigel.

Een substantie die qua samenstelling heel sterk aanleunt bij het weefsel in vivo. Zoals in de

lijn van de verwachtingen ligt, gezien de grote concentratie laminine in Matrigel, vinden we

ook hier een sterke inhibitie terug. Belangrijk is om de mechanismen die bij de epitheliale-

mesenchymale overgang (EMT) een rol spelen, te ontrafelen. De epitheliale-mesenchymale

Page 51: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

44

transitie (EMT) zorgt voor gewijzigde eigenschappen van de cel. In dit proces vinden we een

verlies van celadhesies, repressie van de E-cadherine-expressie en verhoogde celmobiliteit

(Voulgari en Pintzas, 2009). Er zijn verschillende oncogene pathways gekend waardoor

EMT geïnduceerd wordt. In het bijzonder de Ras-MAPK pathway. Hieraan zijn twee

transciptiefactoren gerelateerd, nl Snail en Slug. Zij zijn beide inhibitoren van E-Cadherine

(welke zorgt voor stevige celcontacten) (Fritah et al., 2008), (Yilmaz en Christofori, 2009).

Deze EMT is zo belangrijk omdat ze een eerste stap is in de initiatie van de metastasering.

Het verlies van cel-cel contacten is gemediëerd door E-Cadherine repressie en een

verhoging van de cel mobiliteit. Dit is een karakteristieke eigenschap van cellen die

prolifereren (De Wever et al., 2008).

Nadat we onze matrixproteïnen hebben gescreend, hebben we een manier gezocht om de

verschillende pathways te onderzoeken. We hebben hiervoor dan een MAPK array gebruikt

samen met een collageenmatrix waaraan al dan niet laminine werd toegevoegd. Deze MAPK

array doet vermoeden dat JNK fosforylatie essentieel is in WISP-2 onderdrukte invasie.

Nu de pathways blootgelegd zijn, gaan we over naar een tweede belangrijke luik van deze

thesis: de farmacologische inhibitoren.

We bespreken hier het effect van JNK inhibitoren, Rho inhibitoren, ROCK inhibitoren.

SP600125, welke een JNK inhibitor is, zorgt voor significante inhibitie van de invasie. Zoals

we reeds hoger hebben beschreven, was deze pathway actief in de MAPK array die we

hebben uitgevoerd. Deze inhibitor zorgt dus voor een concentratiegerelateerde inhibitie van

invasie. Verder hebben we ook enkele Rho-modulatoren getest. Ook hier hebben we enkele

inhibitoren geïdentificeerd die een vermindering van invasie tot gevolg hebben. C3T is een

Rho-inhibitor, Y27632 is een ROCK inhibitor en CNF geeft ons Rho-activatie. Deze laatste

activator toont een lichte, doch niet significante verhoging van de invasie. Het exo-enzyme

C3T geeft inhibitie, net zoals de verder downstream werkende ROCK inhibitor Y27632.

Een derde luik zijn de klinische inhibitoren. We hebben deze getest om toch ook enkele in de

praktijk gebruikte te testen. Deze medicatie werkt via bepaalde pathways, waarvan sommige

nog niet bekend zijn in een bepaald type tumor. Het is dus zeker nuttig om een screening

van dergelijke producten uit te voeren. Gleevec®, M475271, Iressa (EGFR-inhibitor) en BIM-

46174 werden getest in onze collageenmatrix.

Hierbij is het interessant om te zien dat M475271 voor een zeer sterke inhibitie zorgt van

invasie. Deze inhibitor werkt op een integrine receptor complex. Dit zijn

celoppervlaktereceptoren die interageren met de extracellulaire matrix en intracellulaire

Page 52: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

45

signalen mediëren. Ze zorgen voor de cellulaire vorm, mobiliteit en reguleren de celcyclus.

Integrines spelen vooral een rol in de cel-matrix contacten. Daarnaast spelen ze ook een rol

in de signaaltransductie, wat inhoudt dat een signaal omgezet wordt door de cel in een ander

signaal. De integrines hebben een heterodimere vorm bestaande uit α en β subunits. In

relatie met onze bestudeerde matrixproteïnes vinden we bij de liganden onder andere

fibronectine, collageen en laminine. Ze zorgen vooral voor de trekvastheid. Men kan ze

eigenlijk vergelijken met een soort gesofisticeerde haken waarmee de cel zich vasthecht aan

zijn omgeving via complexen. M475271 werkt specifiek op de Src kinase, een van de twee

kinasesystemen (naast focal adhesion kinase) dat zo substraten fosforyleert en op die

manier nieuwe signalen produceert.

Integrines blijken enorm belangrijk te zijn voor verschillende processen zoals celgroei,

celdeling, celoverleving, cellulaire differentiatie en apoptose. Het feit dat M475271 een

dergelijke sterke inhibitie geeft, schept zeker mogelijkheden voor verdere trials met deze

specifieke inhibitor bij borstkanker (De Wever et al., 2008). Gleevec® en BIM-46174 geven

een minder sterke inhibitie, doch hun effect is zeker waarneembaar. Verdere trials dienen

zich aan. Iressa aan de andere kant toonde ons geen effect. Iressa is echter zeker bruikbaar

in de behandeling van borstkanker, gezien recente studies pathways aangeven die bij

borsttumoren kunnen gebruikt worden (McGovern et al., 2009).

Het werk in deze thesis toont aan dat matrixproteïnen een enorme rol spelen in het MCF-7

shWISP-2 model. Laminine, een belangrijke component van de basale membraan, heeft een

inhiberend effect op de RhoA-ROCK-JNK pathway die op zijn beurt essentieel is voor

invasie.

Page 53: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

46

7. Referentielijst

ALI N., YOSHIZUMI M., YANO S., SONE S., OHNISHI H., ISHIZAWA K., KANEMATSU Y., TSUCHIYA K.,TAMAKI T.: The novel Src kinase inhibitor M475271 inhibits VEGF-induced vascular endothelial-cadherin and beta-catenin phosphorylation but increases their association. J Pharmacol Sci, 2006, 102 (1), 112-20.

ARAUJO V. C., FURUSE C., CURY P. R., ALTEMANI A., ALVES V. A.,DE ARAUJO N. S.: Tenascin and fibronectin expression in carcinoma ex pleomorphic adenoma. Appl Immunohistochem Mol Morphol, 2008, 16 (1), 48-53.

CARPENTER P. M., DAO A. V., ARAIN Z. S., CHANG M. K., NGUYEN H. P., ARAIN S., WANG-RODRIGUEZ J., KWON S. Y.,WILCZYNSKI S. P.: Motility induction in breast carcinoma by mammary epithelial laminin 332 (laminin 5). Mol Cancer Res, 2009, 7 (4), 462-75.

CHU D.,LU J.: Novel therapies in breast cancer: what is new from ASCO 2008. J Hematol Oncol, 2008, 1 16.

COOPMAN P., VERHASSELT B., BRACKE M., DE BRUYNE G., CASTRONOVO V., SOBEL M., FOIDART J. M., VAN ROY F.,MAREEL M.: Arrest of MCF-7 cell migration by laminin in vitro: possible mechanisms. Clin Exp Metastasis, 1991, 9 (5), 469-84.

CRAWFORD Y., KASMAN I., YU L., ZHONG C., WU X., MODRUSAN Z., KAMINKER J.,FERRARA N.: PDGF-C mediates the angiogenic and tumorigenic properties of fibroblasts associated with tumors refractory to anti-VEGF treatment. Cancer Cell, 2009, 15 (1), 21-34.

DE CRAENE B., GILBERT B., STOVE C., BRUYNEEL E., VAN ROY F.,BERX G.: The transcription factor snail induces tumor cell invasion through modulation of the epithelial cell differentiation program. Cancer Res, 2005, 65 (14), 6237-44.

DE WEVER O., PAUWELS P., DE CRAENE B., SABBAH M., EMAMI S., REDEUILH G., GESPACH C., BRACKE M.,BERX G.: Molecular and pathological signatures of epithelial-mesenchymal transitions at the cancer invasion front. Histochem Cell Biol, 2008, 130 (3), 481-94.

DI LULLO G. A., SWEENEY S. M., KORKKO J., ALA-KOKKO L.,SAN ANTONIO J. D.: Mapping the ligand-binding sites and disease-associated mutations on the most abundant protein in the human, type I collagen. J Biol Chem, 2002, 277 (6), 4223-31.

DO S. I., JUNG W. W., KIM H. S.,PARK Y. K.: The expression of epidermal growth factor receptor and its downstream signaling molecules in osteosarcoma. Int J Oncol, 2009, 34 (3), 797-803.

EMOTO K., YAMADA Y., SAWADA H., FUJIMOTO H., UENO M., TAKAYAMA T., KAMADA K., NAITO A., HIRAO S.,NAKAJIMA Y.: Annexin II overexpression correlates with stromal tenascin-C overexpression: a prognostic marker in colorectal carcinoma. Cancer, 2001, 92 (6), 1419-26.

ESSLER M., LINDER S., SCHELL B., HUFNER K., WIEDEMANN A., RANDHAHN K., STADDON J. M.,AEPFELBACHER M.: Cytotoxic necrotizing factor 1 of Escherichia coli stimulates Rho/Rho-kinase-dependent myosin light-chain phosphorylation without inactivating myosin light-chain phosphatase in endothelial cells. Infect Immun, 2003, 71 (9), 5188-93.

FENDRICH V., WALDMANN J., FELDMANN G., SCHLOSSER K., KONIG A., RAMASWAMY A., BARTSCH D. K.,KARAKAS E.: Unique expression pattern of the EMT markers Snail, Twist and E-cadherin in benign and malignant parathyroid neoplasia. Eur J Endocrinol, 2009, 160 (4), 695-703.

FIEDLER L. R.,EBLE J. A.: Decorin regulates endothelial cell-matrix interactions during angiogenesis. Cell Adh Migr, 2009, 3 (1),

FIEDLER L. R., SCHONHERR E., WADDINGTON R., NILAND S., SEIDLER D. G., AESCHLIMANN D.,EBLE J. A.: Decorin regulates endothelial cell motility on collagen I through activation of insulin-like growth factor I receptor and modulation of alpha2beta1 integrin activity. J Biol Chem, 2008, 283 (25), 17406-15.

Page 54: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

47

FREITAS M. R., ETO M., KIRKBRIDE J. A., SCHOTT C., SASSARD J.,STOCLET J. C.: Y27632, a Rho-activated kinase inhibitor, normalizes dysregulation in alpha1-adrenergic receptor-induced contraction of Lyon hypertensive rat artery smooth muscle. Fundam Clin Pharmacol, 2009,

FRITAH A., SAUCIER C., DE WEVER O., BRACKE M., BIECHE I., LIDEREAU R., GESPACH C., DROUOT S., REDEUILH G.,SABBAH M.: Role of WISP-2/CCN5 in the maintenance of a differentiated and noninvasive phenotype in human breast cancer cells. Mol Cell Biol, 2008, 28 (3), 1114-23.

GOULD ROTHBERG B. E.,BRACKEN M. B.: E-cadherin immunohistochemical expression as a prognostic factor in infiltrating ductal carcinoma of the breast: a systematic review and meta-analysis. Breast Cancer Res Treat, 2006, 100 (2), 139-48.

GUPTA S. K., DOUGLAS-JONES A. G., JASANI B., MORGAN J. M., PIGNATELLI M.,MANSEL R. E.: E-cadherin (E-cad) expression in duct carcinoma in situ (DCIS) of the breast. Virchows Arch, 1997, 430 (1), 23-8.

HUELSENBECK J., DREGER S. C., GERHARD R., FRITZ G., JUST I.,GENTH H.: Upregulation of the immediate early gene product RhoB by exoenzyme C3 from Clostridium limosum and toxin B from Clostridium difficile. Biochemistry, 2007, 46 (16), 4923-31.

KIM C., AMANO T., PARK J., CARTER M. G., TIAN X.,YANG X.: Improvement of embryonic stem cell line derivation efficiency with novel medium, glucose concentration, and epigenetic modifications. Cloning Stem Cells, 2009, 11 (1), 89-100.

KUWAHARA K., SAITO Y., NAKAGAWA O., KISHIMOTO I., HARADA M., OGAWA E., MIYAMOTO Y., HAMANAKA I., KAJIYAMA N., TAKAHASHI N., IZUMI T., KAWAKAMI R., TAMURA N., OGAWA Y.,NAKAO K.: The effects of the selective ROCK inhibitor, Y27632, on ET-1-induced hypertrophic response in neonatal rat cardiac myocytes--possible involvement of Rho/ROCK pathway in cardiac muscle cell hypertrophy. FEBS Lett, 1999, 452 (3), 314-8.

LASKO D.,MCKERRACHER L.: Fluorescent assay of cell-permeable C3 transferase activity. Methods Enzymol, 2006, 406 512-20.

LISTOV-SAABYE N., JENSEN M. B., KIEHR B., HANSEN E. W., SVENDSEN J. E., LUNDBY A., HOLM G. M.,OLEKSIEWICZ M. B.: MCF-7 human mammary adenocarcinoma cells exhibit augmented responses to human insulin on a collagen IV surface. J Appl Toxicol, 2009,

LOBO M. V., HUERTA L., ARENAS M. I., BUSTO R., LASUNCION M. A.,MARTIN-HIDALGO A.: Hormone-sensitive lipase expression and IHC localization in the rat ovary, oviduct, and uterus. J Histochem Cytochem, 2009, 57 (1), 51-60.

MCGOVERN U. B., FRANCIS R. E., PECK B., GUEST S. K., WANG J., MYATT S. S., KROL J., KWOK J. M., POLYCHRONIS A., COOMBES R. C.,LAM E. W.: Gefitinib (Iressa) represses FOXM1 expression via FOXO3a in breast cancer. Mol Cancer Ther, 2009, 8 (3), 582-91.

MENKE A., PHILIPPI C., VOGELMANN R., SEIDEL B., LUTZ M. P., ADLER G.,WEDLICH D.: Down-regulation of E-cadherin gene expression by collagen type I and type III in pancreatic cancer cell lines. Cancer Res, 2001, 61 (8), 3508-17.

NANKI N., FUJITA J., YANG Y., HOJO S., BANDOH S., YAMAJI Y.,ISHIDA T.: Expression of oncofetal fibronectin and syndecan-1 mRNA in 18 human lung cancer cell lines. Tumour Biol, 2001, 22 (6), 390-6.

OHASHI T.,ERICKSON H. P.: Revisiting the mystery of fibronectin multimers: The fibronectin matrix is composed of fibronectin dimers cross-linked by non-covalent bonds. Matrix Biol, 2009,

PREVOST G. P., LONCHAMPT M. O., HOLBECK S., ATTOUB S., ZAHAREVITZ D., ALLEY M., WRIGHT J., BREZAK M. C., COULOMB H., SAVOLA A., HUCHET M., CHAUMERON S., NGUYEN Q. D., FORGEZ P., BRUYNEEL E., BRACKE M., FERRANDIS E., ROUBERT P., DEMARQUAY D., GESPACH C.,KASPRZYK P. G.: Anticancer activity of BIM-46174, a new inhibitor of the heterotrimeric Galpha/Gbetagamma protein complex. Cancer Res, 2006, 66 (18), 9227-34.

RICKETTS M. H.: Cancer--approaching a universal molecular mechanism? S Afr Med J, 1990, 77 (7), 351-3.

RODAHL E., VAN GINDERDEUREN R., KNAPPSKOG P. M., BREDRUP C.,BOMAN H.: A second decorin frame shift mutation in a family with congenital stromal corneal dystrophy. Am J Ophthalmol, 2006, 142 (3), 520-1.

Page 55: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

48

SHINTANI K., MATSUMINE A., KUSUZAKI K., MORIKAWA J., MATSUBARA T., WAKABAYASHI T., ARAKI K., SATONAKA H., WAKABAYASHI H., IINO T.,UCHIDA A.: Decorin suppresses lung metastases of murine osteosarcoma. Oncol Rep, 2008, 19 (6), 1533-9.

SWEENEY S. M., ORGEL J. P., FERTALA A., MCAULIFFE J. D., TURNER K. R., DI LULLO G. A., CHEN S., ANTIPOVA O., PERUMAL S., ALA-KOKKO L., FORLINO A., CABRAL W. A., BARNES A. M., MARINI J. C.,SAN ANTONIO J. D.: Candidate cell and matrix interaction domains on the collagen fibril, the predominant protein of vertebrates. J Biol Chem, 2008, 283 (30), 21187-97.

UEDA K., SHIMIZU O., OKA S., SAITO M., HIDE M.,MATSUMOTO M.: Distribution of tenascin-C, fibronectin and collagen types III and IV during regeneration of rat submandibular gland. Int J Oral Maxillofac Surg, 2009, 38 (1), 79-84.

VOULGARI A.,PINTZAS A.: Epithelial-mesenchymal transition in cancer metastasis: Mechanisms, markers and strategies to overcome drug resistance in the clinic. Biochim Biophys Acta, 2009,

YILMAZ M.,CHRISTOFORI G.: EMT, the cytoskeleton, and cancer cell invasion. Cancer Metastasis Rev, 2009, 28 (1-2), 15-33.

Page 56: Screenen van modulatoren voor invasie en viabiliteit in het MCF-7

49