Jahrbücher für Nationalekonomie und Statistik Juli–December 1914 (III Folge 48 Band. Helft...

9
OVERZICHT VAN BUITENLANDSCHE TIJDSCHRIFTEN. Jahrb~icher ffir Nationalekonomie und Sta- tistik Juli--December 1914 (111 Folge 48 Band. Helft 1--6.) Economic Journal, Maart--December 1914 (Vol. XXIV 93--96). De Juli-aflevering van de Jahrbficher geeft o.a.: A. F r i e d m a n n. Die Wohlstandsentwicklu~g in Preuszen 1891--1911; en de economische wetgeving in Pruisen in 1911. Een artikel in de ,Miscellen" van Dr. H. $chwarzwald: ,,Das chinesische Geldwesen und seine Umge- staltung", en een bespreking van Professor J. S. Nicholson: ,,The Report on Indian currency in relation to the gold exchange standard" in het Economic Journal van Juni, behandelen beiden de tegenwoordig zooveel besproken ,,gold-exchange standard." Het komt ons niet ondienstig voor de juiste beteekenis dezer veelgebruikte uitdrukking eens nate gaan, want men pleegt er wel dingen onder te verstaan die elkaar niet geheel dekken. En voor de beoordeeling van het systeem is het noodig zich duidelijk rekenschap te geven war men eronder verstaat. Charles A. Conant definieert het aldus: dat het zich van den hinkenden standaard onderscheidt, doordat er naast de teekenmunt geen circulatie van goud of papier behoeft te zijn; en doordat her bepaalde middelen toepast, om de goudwaarde van de teekenmunt te handhaven, inplaats van op gewoonte en schaarschheid alleen te rekenen. J. M. l(eynes in zijn bekend boek: On Indian Currency and Finance neemt 't begrip zeer ruim en zegt dat gold exchange standard bestaat: waar goud niet in noemens- waardige (appreciable) mate in omloop is, de binnenlandsche ruilmiddelen niet noodwendig voor goud kunnen worden

Transcript of Jahrbücher für Nationalekonomie und Statistik Juli–December 1914 (III Folge 48 Band. Helft...

Page 1: Jahrbücher für Nationalekonomie und Statistik Juli–December 1914 (III Folge 48 Band. Helft 1–6.)

OVERZICHT VAN BUITENLANDSCHE TIJDSCHRIFTEN.

J a h r b ~ i c h e r ffir N a t i o n a l e k o n o m i e u n d S ta - t i s t i k Juli--December 1914 (111 Folge 48 Band. Helft 1--6.)

E c o n o m i c J o u r n a l , Maart--December 1914 (Vol. XXIV 93--96).

De Juli-aflevering van de Jahrbficher geeft o.a.: A. F r i e d m a n n. Die Wohlstandsentwicklu~g in Preuszen

1891--1911; en de economische wetgeving in Pruisen in 1911.

Een artikel in de ,Miscellen" van Dr. H. $ c h w a r z w a l d : ,,Das c h i n e s i s c h e G e l d w e s e n und s e i n e U m g e - s t a l t u n g " , en een bespreking van P r o f e s s o r J. S. N i c h o l s o n : ,,The R e p o r t on I n d i a n c u r r e n c y in r e l a t i o n to t he g o l d e x c h a n g e s t a n d a r d " in het E c o n o m i c J o u r n a l van Juni, behandelen beiden de tegenwoordig zooveel besproken ,,gold-exchange standard."

Het komt ons niet ondienstig voor de juiste beteekenis dezer veelgebruikte uitdrukking eens n a t e gaan, want men pleegt er wel dingen onder te verstaan die elkaar niet geheel dekken. En voor de beoordeeling van het systeem is het noodig zich duidelijk rekenschap te geven war men eronder verstaat.

Charles A. Conant definieert het aldus: dat het zich van den hinkenden standaard onderscheidt, doordat er naast de teekenmunt geen circulatie van goud of papier behoeft te zijn; en doordat her bepaalde middelen toepast, om de goudwaarde van de teekenmunt te handhaven, inplaats van op gewoonte en schaarschheid alleen te rekenen.

J. M. l(eynes in zijn bekend boek: On Indian Currency and Finance neemt 't begrip zeer ruim en zegt dat gold exchange standard bestaat: waar goud niet in noemens- waardige (appreciable) mate in omloop is, de binnenlandsche ruilmiddelen niet noodwendig voor goud kunnen worden

Page 2: Jahrbücher für Nationalekonomie und Statistik Juli–December 1914 (III Folge 48 Band. Helft 1–6.)

149

ingewisseld; maar de regeering of een centrale bank er voor zorgt, dat goud in het buitenlandvoldaan kan worden tegen een maximum prijs van het binnenlandsch ruilmiddel; terwijl de reserves voor die betalingen aan her buitenland voor een groot gedeelte buitenslands worden gehouden. Her behoeft dan ook niet al te zeer te verwonderen dat Keynes, als eerste land dat een poging deed.den gold exchange standard in te voeren - - Holland noemt! In zijn overzicht over de ruilmiddelen in 1912 (Currency in 1912) in het Economic Journal van Maart 1914 meent hij dat Holland door het munten van het gouden 5-guldenstuk ,,na bijna 40 jaar voor het eerst afwijkt van een volkomen zuiveren gold exchange standard". Maar waar hij op diezelfde plaats zegt ,,for the first time a gold coin, a 5 guilder piece, has been minted in Holland" moeten wij klaarblijke- lijk aan eene kleine slip of the pen denken, waarmede wellicht de eerstgenoemde uitspraak in verband staat, hoewel inderdaad het munten van het 5-guldenstuk een eenigszins gewijzigde muntpolitiek beduidde. Het slaan van een gouden munt echter is volgens Keynes' definitie toch weer niet her criterium voor het al of niet hebben van den gold exchange standard.

Holland mist echter volgens Keynes ddn kenmerk van den g. e. st. : n. 1. een vaste goudreserve in een buitenlandsch finantieel centrum. In dezen vorm werd het systeem het eerst toegepast door Rusland en Oostenrijk ; maar den com- pleten vorm ervan nam voor her eerst Engelsch-lndie aan; daarna - - en wel als een bewust uitgedacht wetenschappelijk systeem, - - de Philippijnen, en de Straits; terwijl Keynes het systeem verder nog reclanleert voor Mexico, Panama, Siarn, lndo China en Ned. lndi~.

Mr. Vissering (On Chinese Currency) geeft ongeveer dezelfde definitie als Keynes; hij zegt, dat een g. e. st. niet onver- eenigbaar is met een binnenlandsche circulatie van standaard- munt, maar dat een echte (proper) g. e. st. alleen daar bestaat waar ge~n circulatie van standaardmunt is, maar de binnenlandsche circulatie van teekenmunt alleen, of tenminste hoofdzakelijk wordt gehandhaafd door een goudreserve buitenslands. Hij noemt gold exchange standard iedere meer of minder volledige toepassing van zulk een systeem, (zoo

Page 3: Jahrbücher für Nationalekonomie und Statistik Juli–December 1914 (III Folge 48 Band. Helft 1–6.)

150

zegt hij op een andere plaats), waar de teekenmunt niet door een uitgebreide (extensive) circulatie van goud of een grooten goudvoorraad binnenslands, maar door een reserve buitenslands wordt op waarde gehouden. Hij legt dus den nadruk op de buitenlandsche reserve.

Het komt ons voor dat wij uit al deze eenigszins vage omschrijvingen aldus mogen concludeeren: de z.g.n, gold exchange standaard, is niet anders dan de muntpolitiek, die vanzelf voortgevloeid is uit den hinkenden standaard, en den huidigen gouden standaard met overvloedige cir- culatie van zilveren pasmunt. Deze systernen, oorspronkelijk onwillekeurig uit de omstandigheden ontstaan, worden thans bewust en opzettelijk ingevoerd. ,,In sommige gevallen" zegt Nlr. Vissering, ,,is het gold exchange systeem meer een naam gegeven aan een tijdelijken toestand, dan een vooraf uitgedacht systeem. Het duidt dan meer een stadium in den toestand van bet ruilmiddel aan, dan een essentieel afzon- deriijk soort van muntstelsel." Z66 is her inderdaad.

Daaruit zouden wij twee~!rlei willen afleiden: lo. Dat de-naam ,,Gold exchange standaard" weten-

schappelijk onjuist is. Het woord S t a n d a a r d duidt het metaal aan, dat den waardestandaard vormt. Daargelaten of zelfs het begrip ,,hinkende standaard" niet als onjuist moet worden verworpen, en wij niet beter doen eenvoudig van een gouden standaard met teekenmunt te spreken, is de zoogenaamde gold exchange standaard in geen geval een vierde soort standaard. De benaming duidt alleen een munt- en bankpolitiek aan, en wordt dan ook, volkomen terecht, evengoed toegepast op landen van den gouden (Canada) als van den hinkenden standaard. De omstap/dig- heden hebben het stelsel zoo laten groeien; en merkwc'iardig is dan ook, dat de gouden- en de hinkende standaai'd, tot praktisch vrijwel hetzelfde stelsel geworden zijn. Een gouden standaard zonder overvloedige circulatie van zilveren pas- munt is ondenkbaar; deze pasmunt moet even goed op waarde gehouden worden als de teekenmunt; en nu begint men in de landen van den gouden standaard al evenzeer op het goudgebruik te bezuinigen als in landen van den hinkenden standaard. H~t middel daartoe is: beperking der g o u d c i r c u l a t i e , centralisatie van de regeling der be-

Page 4: Jahrbücher für Nationalekonomie und Statistik Juli–December 1914 (III Folge 48 Band. Helft 1–6.)

151

talingsbalans; d o o r het vormen van goudreserves, hetzij in het binnenland alleen, hetzij in binnen- en buitenland; en door het voeren der zoogenaamde exchange-politiek. Er is geen enkele reden een van deze onderdeelen der gold-exchange-politiek tot een criterium te maken van het stelsel, ze hangen alle samen, en zullen naar gelang van omstandigheden in meer of minder sterke mate worden toegepasL Zoo zullen koloniale landen wel allereerst komen tot bet houden van reserves in het moederland. Allerlei nuallces zijn denkbaar.

Dit stelsel echter met den naam ,,Standaard" te benoemen kan o.i. slechts tot misvattingen aanleiding geven. ,,The stan- dard is maintained by selling exchange, not by internal conver- tibility, and this justifies the special term gold exchange stan- dard': zegt Fox-well. Maar het is niet de waarde van den standaard die door dat middel gehandhaafd wordt, maar de waarde van de teekenmunt. En door het zilver bier standaard te noemen, verkracht men toch geheel de beteekenis van dat woord ! In een gelijksoortige misvatting vervalt o.i. Howard (India and the gold standard) waar hij den gold exchange standard stelt tegenSver die landen, waar de munt openstaat voor het vrije aanmunten van goud, en dan spreekt van: ,,an arbitrary fixing of the parity of the standard coin with gold!" Hij houdt dus blijkbaar de ,,Gold exchange stan- dard" voor een soort zilveren standaard, terwijl het eenige verschil tusschen gouden en hinkenden standaard zit in de al of niet w e t t e l i j k e (en op dit woord leggen wij den nadruk) inwisselbaarheid van her zilver. Daarmee krijgt het zilver geen standaard-functie!

In de tweede plaats zal men bij het beoordeelen van her systeem twee~rlei moeten onderscheiden: 1 o. het denkbeeld van een binnenlandsch ruilmiddel van een geringe intrensieke waarde, op zichzelf; en

2 ~ . de politiek, die gevoerd wordt om die teeken- en pasmunt op hare goudwaarde te handhaven. Het z. g. n. gold exchange systeem wordt met verschillende middelen uitgevoerd, en degenen die het afkeuren hebben daarbij dikwerf alleen her oog op de eene of andere bepaalde toepassing. Het systeem streeft naar twee hoofdeigenschappen : 1o. zekerheid, 2 o. zuinigheid. Naar de mate waarin vooral

Eco.~. 1915. 10

Page 5: Jahrbücher für Nationalekonomie und Statistik Juli–December 1914 (III Folge 48 Band. Helft 1–6.)

152

het eerste doel bereikt wordt, zal veelal het systeem be- oordeeld worden. Zoo is b.v. Keynes een sterk aanhanger van het stelsel, maar keurt hij, wat Britsch lndi~ betreft, af: bet bankwezen, de regeling van het papieren geld, en de verhouding der regeering tot de geldmarkt.

Vraagt men nu of de kern van het systeem: een goed- koop binnenlandsch ruilmiddel, onwillekeurig als het is ontstaan uit het streven naar vastheid in de verhouding tusschen gouden en zilveren munt, aanbeveling verdient, zoo komt het ons voor dat daarop niet anders dan bevestigend geantwoord kan worden. Waardevastheid, zekerheid, en zuinigheid worden er gelijkelijk door bereikt. De hinkende standaard ,,per ongeluk" ontstaan, voldoet inderdaad aan Ricardo's ideaal, en zal o.i. het beste munt- stelsel blijven, zoolang een dubbele standaard over de heele wereld onuitvoerbaar zal blijken. Of de innerlijke minder- waardigheid der pas- en teekenmunt opzettelijk gemaakt, dan wel overgebleven is uit een vroeger volwaardige zil- veren munt door daling van het zilver, doet niet ter zake; minderwaardig mo~t alle pas- en teekenmunt zijn, om bet gevaar van appreciatie bij stijging van het zilver te voor- komen; en daardoor is, onwillekeurig, her groote voordeel van bezuiniging van muntmateriaal ontstaan dat Ricardo wenschte. Dat een ,,managed system", een systeem dat een nauwgezett:e muntpolitiek en dus ook een sterk en nauwgezet centraal gezag vereischt altijd gevaren in zich bergt, is een waarheid die voor geen tegenspraak vatbaar is. Maar de vraag is of voor de cultuurstaten een ander systeem denkbaar is. En die vraag moet o.i. ontkennend beant- woord worden.

Terecht zegt dan ook Keynes: ,,it contains one essential element: - - the use of a cheap local currencY, artificially maintained at par with the international currency or stan- dard of v a l u e , . - in the ideal currency of the future.

In verband hiermede zijn de uiteenzettingen van Schwarz- wald alleszins de aandacht waard.

De schrijver is een heftig tegenstander van de denkbeel'den van Prof. Jeremiah Jenks en Mr. Vissering om het gold exchange systeem tot einddoel der munthervorming in China te maken. Zeer belangwekkend is war hij over den ont-

Page 6: Jahrbücher für Nationalekonomie und Statistik Juli–December 1914 (III Folge 48 Band. Helft 1–6.)

153

wikkelingsgang van her Chineesche muntwezen meedeelt. De staat kon in China altijd weinig doen, de traditie doet er alles. Een merkwaardig en bewonderenswaardig kenmerk van her Chineesche muntwezen en volstrekt geen teeken van achterlijkheid is het z.i., dat men er uitsluitend met her metaalgehalte der taunt rekent. Een door den staat gestempelde en gelegaliseerde muntvoet bestaat er niet. De tael, die daarvoor in her buitenland wordt aangezien, is niet anders dan een gewicht; terwijl men hog tal van ver- schillende taels heeft zoodat men altijd moet weten, welke tael. Men is daarmee in 't algemeen in Europa zoo onbe- kend, dat in een Duitsch proces over de Chineesche schade- Ioosstelling, te betalen naar aanleiding van den boxeropstand, de lagere rechter den tael kon aanzien voor een goud taunt!

In her verkeer nu zijn munten en baren in allerlei vorm, en de Chinees ontwikkelt een ware genialiteit in bet om- rekenen daarvan op hun metaalgehalte. Deze zilveromloop is een schepping van her vrije verkeer, de staat heeft er niets mee te maken, en war hij deed op muntgebied stichtte steeds en alleen verwarring. Wie bet Chineesche geldwezen wil hervormen, moet Chineesch denken, en uitgaan van het zilver en dan zien war er te verbeteren valt. lnvoering van den gouden standaard zou doelloos zijn, en alleen de menigvuldigheid der omloopende rnunt vermeerderen. Voor invoering van her Gold exchange systeem ontbreken alle voorwaarden : een straf bestuur, krediet van bet moederland, om ook bij ongunstige betalingsbalans goud uit her buiten- land te kunnen krijgen; beheersching door den staat van de buitenlandsche wisselmarkt; terwijl men het Chineesche geld zijn grootste deugd ontnemen zou, en het ook heel wat anders is, of men met gemakkelijk te bevoogden Hindoes dan wel met een zeer slimme en ,,kaufm~nnisch" aangelegde bevolking te doen heeft.

Volgens den schrijver is het volstrekt niet de hoofdzaak een vaste monetaire eenheid tegenover het buitenland te hebben, en zijn de moeilijkheden waarin China zich bevindt voornamelijk ontstaan, doordat de schadeloosstelling wegens den boxeropstand in goud moet worden voldaan, terwijl de inkomsten die daarvoor gebruikt worden, n.1. de in- voerrechten, in zilver binnenkomen. Oorspronkelijk was

Page 7: Jahrbücher für Nationalekonomie und Statistik Juli–December 1914 (III Folge 48 Band. Helft 1–6.)

154

die schadeloosstelling ook in zilver vastgesteld; bij het slotprotocol in 1901, werd dat in goud herleid. De schrijver stelt als voornaamste hervormingsmaatregelen voor: een der in gebruik zijnde eenheden, liefst den Kupingtael, waarin over het geheele rijk belasting moet worden betaald, en die dus overal bekend is, te" munten, teneinde de be- staande bezwaren van verschil in onsmaat en zilverfijnheid en de moeilijkheid van bet wegen en deelen te ondervangen; de door het gouvernement geslagen dollar-taunt met ge- ringere intrinsieke waarde keurt hij af. Volgens hem is her slaan daarvan ook een mislukldng.

In de 2 e plaats: een dubbel budget, een betaling der invoerrechten in goud, voor de aan bet buitenland te betalen schulden. Maar het op eerlijkheid berustende, en in den aard der Chineezen liggende zilververkeer mag men niet vervangen door ,,Vort~iuschung hohler Goldkursen." Het geheele geldwezen op een circulatie van bankpapier met een vasten goudkoers te laten berusten zou volgens den schrijver uitloopen op een groote uitbuiting van het volk door den fiscus en Amerikaansche en Europeesche banken, en op een groote binnenlandsche catastrofe. China heeft volgens hem verzadiging van her verkeer met metaal noodig.

Het komt ons voor , dat de schrijver eenerzijds te weinig gewicht hecht aan het bezitten van een vaste muntpariteit tegenover het buitenland, speciaal den wereldcrediteur Engeland; de nadeelen van bet gemis daarvan zijn toch waarlijk niet uitgeput met een eenmaal voorkomende schade- loosstelling, maar strekken zich uit over het geheele eco- nomische leven. Anderszijds rijst de vraag, of de schrijver niet overdrijft, waar hij het gebruik van zilver als ,,uit de natuur der Chineezen volgend" beschrijft. Zou dat gebruik, niet veeleer uit hun ,,kaufm~innischen" geest voor tgekomen zijn, en zou diezelfde kaufm~nnische geest juist niet in staat zijn de voordeelen van den hinkenden standaard in te zien? In een tijd toch, dat rnunt van te geringe intrin- sieke waarde door regeeringen werd geslagen om eigen voordeel n a t e jagen, was inderdaad het door het vrije verkeer geschapene zilvergebruik het best denkbare steisel; thans heeft dat systeem het groote nadeel van gemis aan waarde-vastheid bij steeds toenemend handelsverkeer met

Page 8: Jahrbücher für Nationalekonomie und Statistik Juli–December 1914 (III Folge 48 Band. Helft 1–6.)

155

het buitenland; en is een wetenschappelijk uitgevoerde hinkende standaard denkbaar.

Juist de kaufm~nnische geest der Chineezen moet hen de voordeelen van dit stelsel doen inzien: en dit geschiedt dan ook reeds thans. Men vergelijke wat Conant meedeelt over de houding der Chineezen in de Philippijnen (Econ. journal 1909). En in den jaargang 1910 van hetzelfde tijd- schrift bepleit een Chinees, Un Yuen Hsu de invoeringvan een hinkenden standaard, en zegt dat de Chineezen volstrekt niet zoo koppig op zilver zijn als het buitenland meent.

i~gn hezwaar blijft, en dat is het gebrek aan een sterke cen- trale regeering. Maar dit bezwaar wordt dan ook door allen, die overigens den hinkenden standaard, of eventueel den gouden als einddoel eener Chineesche munthervormjngzien, allerminst ontkend, en op dien grond bepleit Mr. Vissering dan ook een overgangstoestand die zeer' veel overeenkomst heeft met het door Dr. Schwarzwald gewenschte. 1~6n ding echter moet ni~t geschieden, en op dat punt zijn beiden het vol- komen eens: men moet niet eerst een zilveren munteenheid scheppen, om dig I~ter op een muntpariteit tegenover het goud vast te stellen, zooals b.v. in lndi~ met de ropij gebeurd is.

Prof. Nicholson bespreekt her gold exchange systeem zooals her in Engelsch lndi~ is onistaan; en wel rfaar aanleiding van het ,,Final Report" door de ,,Royal Commis- sion on Indian Finance and Currency" uitgebracht. Deze commissie, waarvan o.a. Keynes deel uitmaakte, formu- leerde in haar voor her g. exch. systeem gunstige en uiterst belangwekkende rapport een aantal conclusies, waarvan wij de volgende noemen: Een vaste goudwaarde van de ropij is van het allerhoogste belang. Goud in circulatie is van weinig nut; maar een yolk moet in her algemeen de munt hebben, die het absoluut blijkt te wenschen. Van groot belang is een groote goudreserve. De regeering moet steeds tegen ropijen wissels op Londen afgeven tegen een vasten koers.

Sir JamesBegb ie sprak zijn afwijkende meening in een afzonderlijke nota uit, en Prof. Nicholson verklaart diens bezwaren in het algemeen te deelen. Ze betreffen deels het gold exchange stelsel in het algemeen, deels het in Indi~

Page 9: Jahrbücher für Nationalekonomie und Statistik Juli–December 1914 (III Folge 48 Band. Helft 1–6.)

156

toegepaste systeem. Hij meent in de eerste plaats dat de ~roote vraag naar goud verlies van vertrouwen in bet zilvergeld toont (men vergete echter niet, dat de lndische bevolking tot nu toe getoond heeft, geen goud geld te willen). Hij ziet in de toeneming van het oppotten van goud, een achteruitgang; dat dit goud oppotten door den hinkenden standaard in lndi~ wordt aangemoedigd, wordt ook door de voorstanders van dat systeem meestendeels toegegeven, een andere vraag is het natuurlijk, of dit nadeel grooter is dan de voordeelen van het stelsel. Waar voorts de uitzetting en inkrimping van den geldvoorraad niet automatisch plaats vindt, maar men met een ,,managed system" te doen heeft, is hij van meening, dat de ropij- voorraad te groot is, en daaraan de hooge prijzen der laatste jaren in lndi~ te wijten zijn. Merken we hieromtrent hog op , dat dit een veel besproken vraagstuk is, door verschillende schrijvers o .a . Howard, deze invloed van de ropij op de prijzen ontkend wordt , en de stijging in prijzen, die inderdaad nog belangrijker is dan in het moeder land, aan verschillende andere oorzaken wordt toegeschreven: o.a. mis-oogsten, toenemende export , toeneming van be- volking en industrie.

De redactie belooft bespreking van het rapport ook van eeff ander standpunt. Wat niet te verwonderen valt. In het rapport is o.i. duidelijk de hand van Keynes te herkennen, doorkneed kenner van munt- en bankwezen, e n - - r e d a c t e u r van het Economic Journal!

Het komt ons voor, dat de oorlog geen voorstander van het gold exchange systeem in zijn vertrouwen behoeft te hebben geschokt. Egypte, het eenige land, dat bekend is om zijn sterke goudcirculatie, heeft het er zeker niet beter afgebracht dan andere ]anden. Maar zelfs den zwart- galligste zouden we willen toeroepen, wat we toevalliger wijs van v66r den oorlog in een bespreking van Cana- deesche finanti~n uit Wicksteeds Common Sense of Political Economy vonden aangehaald en dat zeer toepasselijk is op het huidige oogenblik:

,,The fact that a thing happens, does not prove, that it would have been wise to provide against it F'

(Word t v e r v o l g d ) . D.