MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe...

268
MEDEDELINGSVORMEN BIJ ARTHUR VAN SCHENDEL H. P. A. VAN EIJK

Transcript of MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe...

Page 1: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

MEDEDELINGSVORMENBIJ

ARTHUR VAN SCHENDEL

H. P. A. VAN EIJK

Page 2: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a
Page 3: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a
Page 4: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a
Page 5: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Mededelingsvormen by Arthur van Schendel

Page 6: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a
Page 7: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

MEDEDELINGSVORMENBIJ

ARTHUR VAN SCHENDELBEN STILISTISCH ONDERZOEK

DIE REDEDARSTELLUNGEN ARTHUR VAN SCHENDELS

EINE STILISTISCHE UNTERSUCHUNG

MIT EINER ZUSAMMENFASSUNG IN DEUTSCHER SPRACHE

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR

IN DB LETTEREN

AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT,

OP GEZAG VAN DE RECTOR MAGNIFICUS, PROF. MR . L. J. HUMANS VAN DEN BERGH,

VOLGENS BESLUIT VAN DE SENAAT

IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 14 MEI 1965

DES NAMIDDAGS TE 3.15 UUR

DOOR

HENRICUS PETRUS ANTONIUS VAN EIJK

GEBOREN OP 19 DECEMBER 1919 TE BEVERWIJK

RIBLIOTHEEK EN LEESZALENDER GEMEENTE ROTTERDAM

TE ASSEN BIJ

VAN GORCUM & COMP. N.V. - DR. H. J. PRAKKE & H. M. G. PRAKKE

Page 8: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

PROMOTOR: PROF. DR. C. B. VAN HAERINGEN

Page 9: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

CONIUGI OP TIME MERITAE

L.IBERIS Q CE

Page 10: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a
Page 11: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Voorbericht

Het is mij een aangename plicht, bij de voltooiing van mijn academischproefschrift, de Hoogleraren Van Haeringen en Smit, Brandt, Brandt Corstius,Geyl en Gonda van de Faculteit der Letteren, alsmede de Hoogleraar Kruytvan de Faculteit der Letteren en Rechtsgeleerdheid der Rijksuniversiteit teUtrecht, wier colleges ik heb mogen volgen, te danken voor hetgeen zij totmijn wetenschappelijke vorming hebben bijgedragen.

U, Hooggeleerde Van Haeringen, Hooggeachte Promotor, ben ik nogin het bijzonder grote dank verschuldigd voor de inspirerende wijze waaropU het werk aan dit proefschrift steeds hebt begeleid en de voortgang ervanhebt bevorderd.

De Hooggeleerde Van den Berg dank ik voor zijn bereidheid, hetmanuscript van mijn proefschrift kritisch door te lezen; met zijn kant-tekeningen daarbij heb ik dikwijls mijn voordeel kunnen doen.

Wijlen de Hoogleraren Enklaar, Van Hamel, Oppermann, Royen en DeVooys zal ik steeds in dankbaarheid gedenken

De Curatoren van de Rijksuniversiteit te Utrecht ben ik zeer erkentelijkvoor hun bereidheid, deze studie op te nemen in de reeks „NeerlandicaTraiectina".

In de persoon van Mr. A. P. L. M. Kreykamp dank ik het Ministerievan Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, omdat het de voorbereidingvan mijn proefschrift mede heeft mogelijk gemaakt.

Page 12: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

De Hoogleraren Huisman, Teesing en Vleeskruyer en Dr. D. van Nesbetuig ik mijn dank voor hun waardevolle aanwijzingen.

Herrn Drs. P. A. Delvaux danke ich fur die Hilfsbereitschaft, dendeutschen Text der Zusammenfassung durchzusehen and zu verbessern.

Tenslotte betuig ik mijn erkentelijkheid aan het wetenschappelijk enadministratief personeel van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek, van hetInstituut Frantzen en het Instituut De Vooys der Rijksuniversiteit to Utrecht,voor de grote bereidwilligheid en hulpvaardigheid die ik steeds van hen hebmogen ondervinden.

Page 13: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Inhoud

VOORBERICHT

INLEIDING I

HOOFDSTUK I. DE DIRECTE REDE

5 i. Terminologie ii

§ 2. Beschrijving van de constructie 13

§ 3. Frequentie van de directe rede 105

4. Verschijningsvormen

§ 5. Expressiviteit 1146. De directe rede van de tweede graad 1 is

HOOFDSTUK II. TUSSEN DIRECTE EN INDIRECTE REDE

§ i. Terminologie i i 8

§ 2. Beschrijving van de constructie 124

§ 3. Frequentie van de half-directe, half-indirecte rede 148

§ 4. Verschijningsvormen 150

§ 5. Expressiviteit 159

§ 6. De half-directe, half-indirecte rede van de tweede graad 178

§ 7. Nabeschouwing 181

HOOFDSTUK III. DE INDIRECTE REDE

§ 1. Terminologie 191

§ 2. Beschrijving van de constructie 195

3. Frequentie van de indirecte rede 215

§ 4. Verschijningsvormen 217

§ 5. Indirecte rede als de enig mogeli ke mededelingsvorm 222

Page 14: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

§ 6. Expressiviteit 225§ 7. De indirecte rede van de tweede graad 229§ 8. Nabeschouwing 23o

ZUSAMMENFASSUNG 234

GERAADPLEEGDE WERKEN 236

BIJLAGEN 238

Page 15: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Inleiding

In zekere zin is deze studie een getuigenis van een bekering. Toen ikbegon met het verzamelen van materiaal voor een studie over mededelings-vormen bij Arthur van Schendel, deed ik dit met Stavermans boze woordenlin het geheugen. Zeker, diens boosheid was - zo zegt hij - niet zozeer ge-gericht tegen Van Schendel als wel tegen „het publiek, dat hem zonderoordeel leest, en de kritiek, die hem prijst, en verzuimt, hem 'de bronnenzijner gebreken aan te tonen"' (blz. 73), maar hij had Van Schendel clantoch maar ingedeeld bij die schrijvers, die de techniek van hun yak nietverstaan, gezegd dat hij niet schrijven kon en dat hij - door zijn „slechtvoorbeeld" - mede de oorzaak ervan was, dat „de leerlingen van onzemiddelbare scholen slecht nederlands schrijven". Zulk een vernietigendoordeel, zo'n zware beschuldiging, beide steunend op een groot aantalopgetekende fouten: „van Een Zwerver verliefd 3 (dichtbeschreven) bladen,van Het Fregatschip 2 en van Een Hollandsch Drama 6", kan men toch nietachteloos wegwuiven met: „geschoolmeester!".

Nu had Staverman, bij de expositie van zijn bezwarend materiaal, nietgesproken over de wijze, waarop Van Schendel uitingen van zijn roman-figuren aan de lezer mededeelt, maar zijn opmerkingen over „foutieve ofgebrekkige zinsbouw" deden niet veel goeds verwachten voor de uitkomstvan het onderzoek, dat ik ter hand ging nemen. Wel keerde een recentonderzoeker, Van Heerikhuizen 2, zich tegen Stavermans kritiek, maar hijweerlegde die niet.

Ik had mij tot taak gesteld: na te gaan, in welke vorm Arthur vanSchendel woorden, gedachten en gevoelens van zijn romanfiguren had

1 W. H. Staverman in: De bevoegdheid der Nederlandse kritiek; N. Tg. XLI ( 1947), blz. 69 t/m 74.2 Dr. F. W van Heerikhuizen: Het Werk van Arthur van Schendel; diss. A'dam, Gem. Univ.;J. M. Meulenhoff, A'dam; 1961; blz. 439/44o, noot 157.

Page 16: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

weergegeven en ik wilde ook de expressieve waarde van die vorm trachtente bepalen. Als Staverman terecht gesteld zou hebben, dat Van Schendel -hoe beroemd ook - eigenlijk niet schrijven kon, dan moest ik ernstig reke-ning houden met de mogelijkheid, dat deze `onkunde' ook aan het licht zoutreden bij een nader onderzoek van de wijze waarop hij de uitingen zijnerromanfiguren had medegedeeld. Slechts van een taalkunstenaar, van iemanddie de taal geheel beheerst en feilloos bespeelt, gelijk de musicus zijn in-strument - de beeldspraak is vrij naar Staverman mag men verwachten,dat in ieder werk de mededelingsvormen een eigen, voor dat werk typeren-de, functie hebben; een auteur die zijn taal niet beheerst, die `niet schrijvenkan', zal daarentegen wel in ieder werk op_ nagenoeg dezelfde, wellichtstuntelige, wijze te werk gaan: het ligt immers niet voor de hand, dat hijzijn onbeholpenheid telkens weer op een andere manier zal demonstreren.

Bereid mijn mening naderhand, indien noodzakelijk, te herzien, begonik mijn onderzoek met de instelling van een openbare aanklager; ik be-eindigde het als een overtuigd verdediger... Dit laatste houdt het gevaar in,dat de pas-bekeerde een ijveraar wordt; anders gezegd: wellicht ben ik nu tegauw geneigd, in alles de `meesterhand' te zien, ook al ben ik blijven trach-ten, de objectiviteit te bewaren en slechts de nuchtere feiten te laten spreken.De interpretatie echter daarvan bevat dikwijls het element van de keuze :voor of tegen en daarmede tevens de kans op een - niet ongevaarlijke -subjectiviteit. Door een zo groot mogelijke exactheid na te streven, heb ikgetracht aan dit gevaar te ontkomen.

Bij het bewerken van het. materiaal bemerkte ik al spoedig, dat ikweinig steun zou vinden in de bestaande literatuur over Van Schendel:Van Heerikhuizen3 maakt enkele losse opmerkingen over het gebruik vande directe en de indirecte rede bij Van Schendel; hij noemt even de „tussen-vorm tussen directe en indirecte rede", maar gaat op dit alles niet verder in,hetgeen alleszins begrijpelijk is, gezien de opzet van zijn onderzoek.

De talrijke andere studies over Arthur van Schendel bleken te liggen opzuiver literair terrein, enkele uitzonderingen daargelaten, zoals de reedsgenoemde kritiek van Staverman en de onderzoekingen van W. Kramer 4,maar geen van beiden heeft zich beziggehouden met de reproductietechniekvan Van Schendel. Ook het werk van Pulinckx 5 leverde mij nets op voor

a.W. blz. 78/79.4 Vooral diens artikelen in De Nieuwe Taalgids : N. Tg. XXVII (1933), blz. 59 t/m 76 en XXXII(1938), blz. 193 t/m 204.5 R. Pulinckx: Arthur van Schendel, zijn werk en zijn beteekenis ; Diest, 1944.

2

Page 17: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

mijn doel, evenmin als het artikel van J.De Cort: „Stylverschynselen in hetjeugdwerk van Van Schendel" 6 .

Dit doel was, zoals ik hiervOOr al heb gezegd: allereerst de vormen be-schrijven waarin Arthur van Schendel de uitingen van zijn romanfigurenaan de lezer mededeelt, en daarna de expressieve waarde van deze vormentrachten vast te stellen. Het beschrijven leidde ertoe, dat de meeste aandachtviel op specifieke eigenaardigheden van de mededelingsvormen als z o d a-nig, waardoor de figuur van de man die ze had toegepast, noodzakelijker-wijs op de achtergrond raakte; pas bij het taxeren van de expressieve waardeder verschillende mededelingsvormen, kwam ik tot een oordeel over deauteur. Dit oordeel viel geheel anders uit dan Stavermans vernietigendekritiek had doen vermoeden.

In ieder werk van zijn hand dat ik onderzocht, bleek Van Schendel deverschillende mededelingsvormen zó toe te passen, dat het desbetreffendewerk daardoor een eigen `patroon', een eigen structuur kreeg. Zelden ge-beurde het, dat de beschouwer van oordeel moest zijn, dat het toepassenvan een bepaalde mededelingsvorm in een bepaald werk geen gelukkigevondst was. Als voorbeeld van dit laatste kan ik noemen de lange passagesin de directe rede in de roman „Mijnheer Oberon en Mevrouw". Het kanhaast geen toeval zijn, dat een dergelijk `verwije gemaakt moest worden,juist in dit werk, dat in het algemeen als vrij zwak bekend staat.

Zo kwam ik tot de conclusie, die een `bekering' betekende: Arthur vanSchendel kon wel degelijk schrijven; met een haast feilloos gevoel voor eensituatie zich daarin inlevend, heeft hij het gebruik van de verschillendemededelingsvormen aan zo'n situatie aangepast, waardoor ieder werk eeneigen karakter, een eigen `persoonlijkheid' kreeg: het boeiendst in „DeWereld een Dansfeest", het minst interessant in „Mijnheer Oberon enMevrouw".

Voor ik begon met het bijeenbrengen en ordenen van het materiaal,moest ik eerst vaststellen, wat ik precies verstond onder de term: „mede-delingsvorm". Ik definieer deze als volgt: de mededelingsvorm is de vorm,waarin de romanschrijver uitingen van zijn romanfiguren aan de lezermededeelt — wanneer hijzelf als verteller optreedt—, of doet mededelen —daar, waar een romanfiguur als verteller optreedt — .

Vanwege dit „mededelen" geef ik de voorkeur aan de term „medede-

N. Tg. LV (1962), blz. 152 t/m 155.

3

Page 18: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

lingsvorm" boven „uitingsvorm"; van „uitingsvorm" kan men — striktgenomen — slechts dan spreken, wanneer een romanfiguur 8 sprekend wordtingevoerd en deze zich als het ware rechtstreeks richt tot de lezer/hoorder;zodra hij (c.q. zij), hetzij eigen uitingen, hetzij uitingen van anderen,vertellenderwijze weergeeft, uit hij (zij) zichniet, maar deelt mede.

In bovenstaande definitie komen de termen „worm", „uiting" en„romanfiguur" voor, die eveneens nauwkeurig omschreven dienen teworden.

Onder „vorm" versta ik: de al dan niet woordelijke weergave van uitingender romanfiguren, waarbij drie typen kunnen worden onderscheiden, dieelk in een apart hoofdstuk behandeld zullen worden:I. de woordelijke weergave: directe rede;2. de niet-woordelijke, beter: de niet geheel woordelijke weergave,meestal aangeduid met „erlebte Rede" of: „style indirect libre": tussendirecte en indirecte rede;3. de niet-woordelijke weergave: indirecte rede.

Onder „uiting" versta ik:I. woorden, door een romanfiguur uitgesproken;2. gedachten, door de romanfiguur die deze gedachten heeft gehad, zelfonder woorden gebracht, of door een verteller weergegeven.3. gevoelens, door de romanfiguur die deze gevoelens heeft gehad, zelfonder woorden gebracht, of door een verteller weergegeven.

Het onderscheid tussen gedachten en gevoelens is dikwijls slechts temaken op grond van een begeleidend verbum 9 : een verbum cogitandi als

7 Zoals bij Overdiep: Dr. G. S. Overdiep : Stilistische Grammatica van het Moderne Nederlandsch;tweede druk verzorgd door Dr. G. A. van Es; Zwolle 1 949; § 35; blz 148.8 Het is denkbaar dat ook de romans chrij v er zich rechtstreeks richt tot zijn publiek; VanSchendel doet dit niet in de vijf door mij onderzochte romans; bepaalde persoonlijke opvattin-gen, zienswijzen e.d. `uit' hij - als het ware tussen de regels door - in beschrijvende, vertellendepassages, ofwel hij laat zijn inzichten door een romanfiguur vertolken. Een voorbeeld van heteerste zien we in Frg 26 (13): „... een schipper die zijn schip, met al wat daartoe behoort, demenschenlevens inbegrepen, niet boven alles houdt, boven zichzelf, zijn gevoelens, eerzucht,trots of kwade luim, is geen man op wien zij [de schepelingen] vertrouwen kunnen.", een voor-beeld van het tweede is „De Juwelier" in Df 185/186, besproken in hoofdstuk II, blz. 120.

Waar zo'n verbum dicendi etc. aanwezig is - het zal blijken dat dit lang niet altijd het geval is -kan men in zekere zin spreken van tweeerlei `mededeling': de verteller (auteur of romanfiguur)deelt mede dat iemand iets heeft gezegd, gedacht of gevoeld en geeft daarna weer w at iemandheeft gezegd, gedacht of gevoeld. Dit laatste nu, deze weergave, bedoel ik wanneer ik biernaspreek - kortheidshalve - van „mededelingsvorm", de „mededeling-zeh" etc.

4

Page 19: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„denken” suggereert gedachten, een verbum sentiendi als „voelen" doetgevoelens veronderstellen, b.v.: „Hij dacht: ik moet voorzichtig zijn"tegenover: Hij voelde: ik moet voorzichtig zijn". In beide gevallen gaathet om een — door het begeleidend verbum anders `gekleurd' — weergevenin woorden van wat zich in de psyche heeft afgespeeld.

Dit „weergeven" betekent in feite een „bekendmaken", een „mede-delen" aan de lezerthoorder: immers, deze heeft nu kennis kunnen nemenvan de inhoud van die gedachten en gevoelens en het zou voor hem inwezen geen verschil gemaakt hebben, als hij ze lardop gedacht' had kun-nen beluisteren.

Toch behoeft zo'n „bekendmaken" of „mededelen" nog niet tebetekenen, dat eo ipso een „uiting" aanwezig is. Men dient aan de ruimtevan het begrip „uiting" zekere limieten te stellen:I. Men moet redelijkerwijze kunnen aannemen, dat wat zich in de psychevan de romanfiguur heeft afgespeeld, bij hem als het ware tot woorden kanzijn geconcretiseerd; anders gezegd: het moet denkbaar zijn, dat de roman-figuur, zich bewust geworden van zijn gedachten of gevoelens, deze voorzichzelf onder woorden heeft gebracht.2. Dat wat zich in de psyche van de romanfiguur heeft afgespeeld en wataan de lezer/hoorder wordt medegedeeld, moet een denk- of gevoels-activiteit behelzen, geen passief registreren van gezichts- of gehoorsin-drukken. De romanfiguur moet als het ware creatief bezig zijn geweest: hijmoet 'jets nieuws' hebben voortgebracht, iets wat tevoren in die vorm nietbestond. Door b.v. jets te willen, stelt degene die wil, in zekere zin eendaad: daardoor ontstaat een nieuw gegeven, een nieuw feit: zijn bewustgeworden en in woorden geconcretiseerde of te concretiseren wilsbeschik-king.

Bij „weten" ligt het iets anders: de `inhoud' van het weten kan be-staan uit elementen die in de psyche reeds aanwezig zijn, zij het ook zonderdat zij tot een geheel geordend zijn. De denkactiviteit ligt bij „weten" nujuist in het ordenen van die — dikwijls reeds aanwezige — elementen tot eenzinvol geheel; degene die „weet" is zich dan dat „weten" bewust geworden,kan het nu onder woorden brengen, creeert zodoende 'jets nieuws' en kandit `nieuwe' aan een ander mededelen, waardoor het „weten" tot een„uiting" is geworden. Dit mededelen kan ook door een verteller gedaanworden, die dan als het ware bij degene die weet, achter de schermen heeftgekeken.

De bij „weten" bedoelde denkactiviteit is eveneens te zien bij werk-

Page 20: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

woorden, die een `opnieuw-weten' uitdrukken, zoals „zich herinneren" en- al klinkt het paradoxaal - bij werkwoorden, die een `niet (meer) weten'aangeven, zoals „vergeten"; in beide gevallen is het de poging, in de psycheaanwezige, maar niet meer tot een zinvol geheel geordende, elementenopnieuw te ordenen tot dat `zinvolle geheel', ofwel: „het weten"; in heteerste geval slaagt die poging: het vroeger gewetene staat de desbetreffendepersoon weer helder voor de geest; in het tweede geval mislukt die poging,zij het ook niet volledig: immers, wanneer iemand zegt, dat hij een bepaaldegebeurtenis vergeten is, dan geeft hij daarmee impliciet te kennen, dat hij dievroeger geweten heeft; anders gezegd: men kan pas iets vergeten, wanneermen het tevoren heeft geweten. Een rest van dat vroegere „weten" kan ookten tijde van het „vergeten" nog aanwezig zijn: het is immers denkbaar, datmen vergeten is, hoe een gebeurtenis zich precies heeft voltrokken, maarniet, dat men vergeten is, dat deze heeft plaats gehad; men realiseert zich,dat de poging, de vroeger geweten feiten in de herinnering terug te roepen, zeopnieuw tot een zinvol geheel te ordenen, niet is gelukt. Wanneer men ditnegatieve resultaat van het zich trachten te herinneren onder woordenbrengt, en aan een ander mededeelt of laat mededelen, dan behelst het ver-slag van wat zich in de psyche heeft afgespeeld een - zij het ook negatieve -uiting.

Wat voor „weten" e.d. geldt, is - mutatis mutandis - ook van toepas-sing op „denken", „bedenken", „van mening zijn", „(ge)voelen” etc., mitshet element creativiteit, de denkactiviteit, aanwezig is en het `gecreeerde',tot woorden geconcretiseerd, aan een ander wordt medegedeeld.

Wanneer slechts een p a ssief registreren van een gezichts- of gehoors-indruk aanwezig is, kan van „iets nieuws creeren" geen sprake zijn. Vandaardat ik niet als „uiting" waardeerde het gespatieerde in: „Hij zag dat hets chip vo or bij voer", omdat „zien" een gezichtsindruk registreert, dievoor hem die „ziet”, niet leidt tot een bewust formuleren van gedachten ofgevoelens, maar „Hij zag dat het goed was, wat hij gedaanhad", waar „zien" betekent „inzien", een `inziche, dat wel aanleiding kanhebben gegeven tot een bewuste verwoording bij hem, die dat `inzicheheeft gehad, een verwoording, die zou luiden : „Het is goed, dat ik dat hebgedaan!".

Uit het bovenstaande volgt, dat ook werkwoorden als „horen", dieslechts een gehoorsindruk registreren, niet kunnen worden aangemerkt alswerkwoorden die een uiting begeleiden. Zeker, bij „horen" spelen uitingenwel een rol, nl. in die zin, dat degene die hoort, uitingen van anderen

6

Page 21: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

opvangt, registreert, maar zijn `horen' is juist het tegenovergestelde van een„zich uiten"! Dit `horen' kan wêl a anleiding geven tot een uiting, nl.wanneer degene die hoort, of degene die over de loorder' vertelt, aan eenander mededeelt, dat — en eventueel wat — hij heeft gehoord, maar de uitingligt in zo'n geval daarin, dat het `horen' als zo danig wordt medegedeeld;vandaar, dat de mededeling niet afhangt van „horen", maar van b.v. „zeggen"of „vertellen": „Hij v er t el de mij: ik heb gehoord, hoe de zaak zich heefttoegedragen."

Dat ik onder de term „uitingen" niet alleen woorden, maar ookgedachten en gevoelens heb gebracht, had consequenties voor het gebrui-ken van de term: verbum dicendi, cogitandi, sentiendi enz., kortweg : ver-bum dicendi etc.; immers, zelfs een werkwoord als „weten" of een daaraanin betekenis gelijk te stellen woordgroep als: „hij had het besef", kan nuals `regerend' verbum dicendi etc. worden beschouwd, wanneer daarvaneen zinsstuk afhangt, dat de inhoud van dit „weten", van dit „besef", aan delezer duidelijk maakt De enige eis die men dan nog moet stellen, is deze:wat afhangt van werkwoorden als „weten" e.d., evenals van woord-groepen die met dergelijke werkwoorden, wat hun betekenis betreft, ver-geleken kunnen worden, zoals „het besef hebben", moet blijven binnen degrenzen die ik hiervOOr heb aangegeven als limieten, die gesteld moetenworden aan de ruimte van het begrip „uiting".

Onder „romanfiguur" versta ik:I. personen, die actief deelnemen aan de handeling (inclusief de mono- endialogen), hetzij in een hoofd-, hetzij in een bijrol;2. personen, die zelf niet actief aan de handeling deelnemen, zoals de keizerin „Een Zwerver verliefd";3. onbepaalde `personen', zoals „iemand", „niemand", „velen", „men" enpersonificaties.

In functie vergelijkbaar met romanfiguren van de derde categorie zijnwoorden als: „het nieuws", „het bericht". Immers, in een zin als: „Hetbericht kwam: de vijand is in aantocht!", of: „Het bericht kwam, dat devijand in aantocht was.", is duidelijk een mededeling te bespeuren. Diemededeling moet zijn g euit door de —niet genoemde — persoon, die heeftgezeg d: „De vijand is in aantocht!".

Het materiaal voor mijn onderzoek heb ik gekozen uit het vroege werkvan Van Schendel, uit de romans van de middengroep, en uit het late werk.

'7

Page 22: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

De keuze is niet geheel willekeurig geweest: ik vond het interessant,tegenover de roman die Van Schendel al vroeg veel roem bezorgde: „EenZwerver verliefd", met zijn pendant „Een Zwerver verdwaald" (hiernaaangeduid met Zw I, respectievelijk Zw II), een boek uit de laatste tijd tenemen, dat wel algemeen als een zwak werk wordt beschouwd: „MijnheerOberon en Mevrouw" (hierna aangeduid met Ob). Uit de middengroepkoos ik twee werken, die in een bepaald opzicht elkaars antipoden zijn:„Het Fregatschip Johanna Maria" en „De Wereld een Dansfeest" (hiernaaangeduid met Frg, respectievelijk met Df): het eerste, omdat het bekendstaat als een `vertellend' boek, zonder directe redel° — dit laatste overigensten onrecbte —, het tweede, omdat heebestaat uit een reeks vertellingen in deik-vorm, waardoor een oppervlakkig beschouwer zelfs zou kunnen denkendat het een boek is, dat van begin tot eind in de directe rede staat.

Toen mijn keus eenmaal gevallen was op de vijf genoemde werken,stond ik voor de vraag, of ik ze alle in hun geheel zou onderzoeken, danwel of ik een bepaald aantal bladzijden uit elk van de vijf zou nemen. Ikkoos het eerste en wel om twee redenen:i. Wanneer ik een vijftigtal bladzijden uit iedere roman ga onderzoeken,en het zijn steeds de eerste vijftig, dan vraag ik mij af, of zo'n vijftigtal welrepresentatief is voor het gehele werk. Misschien wel, misschien ook niet:dit laatste kan het geval zijn in een roman, die begint met een beschrijvendof vertellend gedeelte, maar waarin de dialogen (meestal in de directe rede)pas later op gang komen. Bij werk zouden de eerste vijftig bladzijdeneen verkeerde indruk geven van de plaats die de directe rede in de geheleroman inneemt.2. Het aantal woorden per bladzijde is niet in alle romans gelijk. Vijftigbladzijden van de ene roman kunnen dus niet zo maar vergeleken wordenmet een gelijk aantal bladzijden in een andere. Daarbij koint nog, dat deverhouding van zo'n vijftigtal ten opzichte van het geheel, per roman zalverschillen, naarmate die roman korter of langer is.

Op grond van deze overwegingen leek het mij beter, de werken in hungeheel te onderzoeken en daarbij in elk werk de verhouding te berekenenvan de mededelingsvormen ten opzichte van de gehele roman. Door zo tewerk te gaan, zou ik de beschikking krijgen over verhoudingsgetallen,en dat zou mij weer de mogelijkheid geven, romans van verschillende om-yang met elkaar te vergelijken, wat de frequentie betreft van een bepaalde

Zo bij Van Heerikhuizen: a.w. blz. 78.

8

Page 23: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

mededelingsvorm, omdat men bij romans van ongelijke grootte niet kanwerken met absolute, maar wel met relatieve getallen, met percentages.

Omdat ieder verschijnsel, hoe simpel ook, pas goed tot zijn recht komtin zijn `natuurlijke omgeving', heb ik de taalverschijnselen, die bij het be-handelen van de verschillende mededelingsvormen ter sprake komen,zoveel mogelijk in him natuurlijke omgeving, de context, geplaatst, wan-neer ik voorbeelden citeerde ter illustratie. Dikwijls was het nodig, enigs-zins uitvoerig weer te geven, wat aan een citaat in de gegeven tekst voor-afging, om te voorkomen, dat het geciteerde 'in de lucht kwam te hangen';men mag immers de lezer niet noodzaken, telkens de behandelde passagein de desbetreffende roman op te zoeken.

Ik heb steeds de eerste druk van elke roman geciteerd; bij de beide`Zwerver' romans en bij het Tregatschip' is een eerste druk niet gemakkelijkbereikbaar; daarom geef ik bij citaten uit deze romans, ten gerieve van delezer, tussen haakjes de paginering van een beter toegankelijke latere druk.n

Wanneer in latere drukken een min of meer opvallende veranderingin de tekst is ontstaan 12 — spellingvereenvoudigine heb ik hierbij buitenbeschouwing gelaten — vermeld ik, volledigheidshalve, wanneer ik zo'nplaats citeer, de bedoelde wijzigingen door deze tussen haakjes te plaatsen,onmiddellijk na de in de eerste druk gegeven tekst.

De analyserende beschouwingen, waartoe de bestudering van hetgebruiken der mededelingsvormen bij Arthur van Schendel mij aanleidinggaf, zullen in de nu volgende hoofdstukken de grootste plaats innemen.

Bij het formuleren van waardeoordelen, b.v. over de expressiviteit vaneen bepaalde vorm, een bepaald woord, was een zekere mate van sub-jectiviteit onvermijdelijk. Ik heb er echter naar gestreefd, de verschillendegevolgtrekkingen te baseren op zo exact mogelijke gegevens. Dit leiddesoms, met name bij het vaststellen van de omvang van een bepaald ver-

" Arthur van Schendel: Een Zwerver verliefd / Een Zwerver verdwaald: Nederlandse uitgave ineen deel, tweede druk, 1955; J. M. Meulenhoff/Wereldbibliotheek N.V.; Amsterdam/Ant-werpen.Arthur van Schendel: Het Fregatschip Johanna Maria; twee en twintigste druk; Meulenhoff'sBibliotheek van Nederlandse schrijvers No. 33; J. M. Meulenhoff; Amsterdam; z.j.'2 Zo b.v. de verandering in Frg 176 (106) : Van Schendel geeft in de eerste druk aan een bepaaldtouwwerk, het z.g. „paard," de onwaarschijnlijke dikte: zes duims; in een latere druk is dit veranderd in drieduims.is In zinnen die ik geconstrueerd heb met gebruikmaking van elementen uit teksten van VanSchendel, heb ik wel de thans geldende spelling gebruikt.

9

Page 24: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

schijnsel, tot dor schijnend gecijfer. Toch leek mij de enig juiste manier omeen redelijke exactheid, een objectiviteit ook, te bereiken, dat koele, nuch-tere cijfers het fundament vormen waarop conclusies worden gebouwd dieb.v. betrekking hebben op de frequentie van een bepaald verschijnsel.

Wanneer het expose van het materiaal, samen met de daaruit getrokkenconclusies, de lezer een beeld geven van de vele uitdrukkingsmogelijkhedendie de drie mededelingsvormen een auteur bieden, dan is dat te danken aanhet trefzeker en genuanceerd taalgebruik van Arthur van Schendel, die,naar mijn mening, in dit opzicht stellig een groot schrijver moet wordengenoemd.

I0

Page 25: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

HOOFDSTUK I

De directe rede

I. TERMINOLOGIE

De term: „directe rede" behoort naar mijn mening gebruikt te wordenvoor die gedeelten van een roman of vertelling, waar de uitingen van eenromanfiguur - of van meerdere romanfiguren tegelijk - volkomen natuur-getrouw worden weergegeven. Of, anders gezegd: men kan in een romanof vertelling slechts dan spreken van directe rede, wanneer de auteur deuitingen van zijn romanfiguur of romanfiguren precies zó weergeeft als zij inwerkelijkheid zouden zijn geweest, woordelijk dus en met behoud van allevormeigenaardigheden (woordvolgorde, getal, tijd, wijs), die de weer-gegeven uiting oorspronkelijk moet hebben bezeten.

Enkele vragen doen zich nu voor:a. Wat moeten we verstaan onder: „uitingen"? Mij dunkt, dat onder hetbegrip „uiting" vallen: ie. gesproken woorden en uitroepen; ze. gedachtendie geformuleerd zijn als gesproken woorden, het type dus van: „Zoo,dacht ik, onze Jan heeft dorst naar kennis" (Oh, 149); 3e. (althans niet bijvoorbaat uitgesloten): woordelijk geciteerde brieven of fragmenten daar-van. Toch meen ik dat het goed is, deze soort gescheiden te houden van debeide vorige, omdat het hier taal betreft die geschreven is, niet gesproken ofals gesproken gedacht.b. Een andere vraag is: Moet een roman of vertelling in de ik-vorm eoipso beschouwd worden als directe rede? Wie deze vraag met „ia" zouwillen beantwoorden, zou een sterk argument hebben in het gebruik van deeerste persoon door de auteur: de romanfiguur spreekt, vertelt: de lezer istoehoorder; de suggestie wordt gewekt, dat we het verhaal even letterlijk„horen" vertellen, alsof de verteller in levenden lijve voor ons zit 14, of

14 Zo b.v. in „De Wereld een Dansfeest" als de ik-figuur (in casu: de jongeling) in een beschrij-vende vertelling spreekt over de verschillende manieren van dansen: „Ik heb wel eens gedacht

II

Page 26: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

— minder sterk gezegd — alsof we luisteren naar een geluidsband, waarop dewoorden van de verteller zijn opgenomen.

Toch is er, naar mijn mening, een argument-contra, dat het antwoord„neen" op de gestelde vraag even gerechtvaardigd maakt: het is hetkarakter van monoloog, dat zo'n verhaal of vertelling in de ik-vorm heeft:de toehoorder (in casu: de lezer) neemt immers niet actief deel aan het„gesprokene"; dit zou hij als „echte" toehoorder bij een „echt" tot hemgericht verhaal wel doen: het verhaal is dus Met natuurgetrouw: de toe-hoordergezer ondergaat de vertelling slechts passief en het zou dus in wezenvoor hem weinig verschil uitmaken, of dit verhaal hem nu in de vorm vande eerste, dan wel van de derde persoon wordt meegedeeld. Dit laatste gaatmij echter te ver: hoewel ik de passiviteit van de lezer erken, 66k bij deik-vorm, meen ik toch dat het wel degelijk verschil maakt of de vertellerzich bedient van de „epische" derde persoon, of dat hij (c.q. zij) zich in demeer „dramatische" eerste persoon richt tot zijn „gehoor", hoe passief ditook zij. In het laatste geval immers kin het haast niet anders of de toehoor-der/lezer voelt zich min of meer persoonlijk betrokken bij de verteller en —daardoor — bij de door hem geschetste gebeurtenissen.

Door deze redenering is de beantwoording van de vraag: „Moet deroman of vertelling in de ik-vorm eo ipso beschouwd worden als directerede?" bepaald niet gemakkelijker geworden. De enige mogelijkheid, ditvraagstuk op te lossen, zie ik in de restrictie, die ik zelf heb aangebracht:„eo ipso"; anders gezegd: als we de directe rede opvatten in zeer algemene,ruime zin, n.l. als een weergave van uitingen in een vorm, zoals die ook welin werkelijkheid zou kunnen worden aangetroffen, dan behoort een verhaalin de ik-vorm geheel tot de directe rede. Als we echter nadruk leggen op deeis, dat de directe rede een natuurgetrouwe weergave van persoonlijkeuitingen moet zijn en rekening houden met de omstandigheid, dat het ver-haal in de ik-vorm in de realiteit wel nooit zO zal voorkomen 15 , dan is demogelijkheid geschapen het begrip: directe rede, scherper te definieren;directe rede zou dan zijn: woordelijke weergave van uitingen, zoals die indit verhaal geacht kunnen worden in werkelijkheid door de verteller of

wat het versciul is, maar dat kan je alleen voelen. Het een is echt, het ander namaak. En hoe datkomt ? Mr. Sedge heeft het ons vroeger dikwijls uitgelegd, maar..." etc. (Df 2161217).

Mij dunkt, dat het de inge]aste vraagzm is, die de treffende suggestie van „echtheid" ver-oorzaakt." Het ontbreken van zelfs de mogelijkheid tot dialoog met de „spreker" lijkt mij een goedargument voor deze stelling.

12

Page 27: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

door een andere romanfiguur (evt. : meerdere romanfiguren) te zijn gedaan."Op grond van deze definitie kan men dan binnen het verhaal in de ik-

vorm voorbeelden van directe rede aanwijzen, waar de auteur kennelijkwoordelijke weergave van uitingen zijner romanfiguren beoogt. Het meestduidelijk zullen die passages zijn, die ingeleid worden door een verbumdicendi, cogitandi e.d., maar ook de gevallen waar zo'n verbum dicendietc. ontbreekt, kunnen - gezien de context - hun karakter van directe rede- in engere zin - demonstreren.

In de paragraaf over de verschijningsvormen van de directe rede zal ikhierop nader ingaan, waarbij ik de hier ontwikkelde theorie aan voor-beelden, genomen uit de door mij bestudeerde werken van Van Schendel,zal trachten te toetsen.

2. BESCHRIJVING VAN DE CONSTRUCTIE

De kenmerken van de directe rede kunnen m.i. verdeeld worden intwee hoofdsoorten: a. uitwendige kenmerken, vooral betrekking hebbendeop de uiterlijke vorm; b. kenmerkende bijzonderheden, die zOzeer samen-hangen met de eigen aard van de directe rede, met het karakter ervan, datwe ze op grond daarvan en in tegenstelling tot de uitwendige, inwendigekenmerken zouden kunnen noemen.

Ik ben er mij overigens van bewust, dat 66k bij de „uitwendige"kenmerken een samenhangen met specifieke eigenschappen van de directerede aantoonbaar zal kunnen zijn; het gaat er mij echter alleen om, onder-scheid te maken tussen kenmerken, die zOzeer verbonden zijn met de uiter-lijke vorm, dat men nauwelijks de behoefte gevoelt, ze vanuit de in ho udvan de directe rede te beredeneren en die kenmerken, welke pas bij naderebeschouwing blijken voort te komen uit het karakter dat de directe redeeigen is.

a. Uitwendige kenmerken

ie. In de directe rede ontbreekt de conjunctie; de verbinding tussen een

" Als we deze definitie streng toepassen, levert de volgende passage uit „De Wereld een Dans-feest", waar de bloemist Papelon woorden van Daniel de Moralis weergeeft, geen voorbeeld vandirecte rede op; hij vertelt: „En wanneer De Moralis kwam vroeg hij: Wel, madame, of mon-sieur, welke Hollandsche namen heeft u weer geleerd ?" In werkelijkheid zal De Moralisgezegd hebben: „Wel, madame," of: „Wel, monsieur," maar niet: „Wel, madame, of mon-sieur,"! (Df 126).

13

Page 28: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

verbum dicendi en de zin in de directe rede wordt tot stand gebracht dooreen dubbele punt", indien het verbum dicendi voorafgaat; b.v.:

Dus zou Gabrielle ... zeggen: Allee, Emile, gierigaard, egoist, met jeverwarde gedachten, wij moeten Marion helpen en daarmee uit.(Df 190).Bij postpositie van het verbum dicendi vormt de komma de schakel

met de voorafgaande zin in de directe rede:Zij is haar dans begonnen, zei de kamernier. (Df 248).Als een verbum dicendi staat tussen twee gedeelten van een passage in

de directe rede, leggen komma's v6Or en nâ de zin met het verbum dicendihet contact met het voorafgaande en volgende gedeelte in de directe rede.

De zin met het verbum dicendi krijgt dan m.i. het karakter — en, bijhardop lezen, ook de intonatiem — van een tussenzin; b.v.:

Misschien hebt u het gelukkiger getroffen, majoor, z ei de de nieuwevriend, maar ik heb ondervonden dat het tusschen man en vrouwnooit helemaal gaat. (Ob 94).

ze. Behalve door het ontbreken van de conjunctie onderscheidt de directerede zich van de indirecte — wat de uiterlijke vorm betreft — 66k door dewoordvolgorde: ondanks het feit dat letterlijke aanhalingen naar de functie

17 Soms ontbreekt de dubbele punt, b.v.:... de heele stad riep San Marco ! (Zw. II 89 (i 58).

Een komma in plaats van een dubbele punt hebben:(Titania spreekt tot Oberon): Je zei het zelf, dat is het begin van alle zorg, laten wij ons ervanonthouden, dan zijn wij wel niet onsterflijk, maar wij hebben de eeuwenlange jeugd. (Ob si) en:(Titania spreekt tot Oberon): Ik wist al dadelijk, die is het, als ik een dochtertje had zou zij er zoouitzien, niet anders. (Ob 55).

Een punt in plaats van een dubbele punt zien we in:... de oude mevrouw mevr. Morgenrood) sprak ... tot Klara en mevrouw Selvergedaen,die toekeken op de canape. Het is te hopen, kind, dat je... etc. (Ob 796).

Ik stel mij voor de interpunctie zoals Arthur van Schendel die toepast, te behandelen in eenartikel, los van deze studie; een uitvoerige behandeling nu, lijkt mij niet in overeenstemmingmet de opzet van dit onderzoek. Bij die behandeling zullen vragen als deze ter sprake komen:Verschilt de interpunctie in de vroege werken van Van Schendel van die in de romans uit eenlatere periode ?Is er een zekere ontwikkeling waar te nemen ?Zijn er aanwijzingen dat Van Schendel bepaalde bedoelingen had met een van het normalegebruik afwijkende interpunctie?Verschilt zijn interpunctie van karakter in de verschillende mededelingsvormen ?Hoe is de interpunctie in de vertellende, beschrijvende gedeelten, waar de auteur zelf aan hetwoord is ?" De zin wordt op nagenoeg een, vrij laag liggende toon gezegd; nadruksaccent speelt vrijwelgeen rol.

14

Page 29: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

in de zin bijzinnen zijn, hebben zij de woordschikking van een hoofdzin; dewoordschikking van een bijzin komt slechts dan voor, als binnen deletterlijke aanhaling een onderschikkend zinsverband reeds aanwezig is,b.v.:

Ze zei: Ik heb hem gezegd dat ik er genoeg van heb," laat hij hetmaar uitvechten met den pastoor, maar ik ga naar de dansschool.(Df 84).

b. Inwendige kenmerken

Het onderscheiden van inwendige kenmerken der directe rede alsafzonderlijke categorie, heb ik hiervoor 2° trachten te motiveren met eenberoep op een samenhangen met, misschien beter: een voortvloeien uit heteigen karakter van de directe rede; de vraag is nu: wat is dat „eigen ka-rakter''?

Als de in de vorige paragraaf gegeven definitie 21 juist is, dan gaat hetvooral om twee dingen:le: het woordelijk weergeven;2e: uitingen die — in een bepaald verhaal — geacht worden in werkelijkheidte zijn gedaan.

De consequentie hiervan lijkt mij dit: de auteur mag niet alleen, maarmOet zelfs in de directe rede opnemen alle spontane uitingen die zijnromanfiguur in die situatie noodzakelijkerwijze mOet hebben gezegd,respectievelijk (hardop) gedacht, uitingen die in de indirecte rede onmogelijkwoordelijk kunnen worden weergegeven en die in een beschrijvende ver-telling evenmin tot hun recht komen. Ik denk bier aan aansprekingen,interjecties, compacte zinnen 22 en imperatieven.

Ik zal nu deze vier soorten „spontane uitingen" stuk voor stuk naderbeschouwen en deze beschouwingen illustreren met citaten uit de door mijbestudeerde werken van Van Schendel.

" Dit zou ook gezegd kunnen worden met een directe rede van de tweede graad: ik heb hemgezegd: ik heb er genoeg van; laat hij ... etc.20 § 2. Beschrijving van de constructie, blz. 13.21 § t. Terminologie, blz. 12-13. de scherpere definiering.22 De term „compacte zin" zal ik verklaren in de paragraaf waar dit verschijnsel aan de ordekomt.

1 5

Page 30: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Aansprekingen

Achter de term „aansprekingen" gaan uitingen schuil met — soms vrijsterk — verschillende gevoelswaarde.

In „Een Zwerver verliefd" overheersen wel de vormelijke aansprekin-gen, maar er zijn er ook, die een zekere emotie verraden 23 ; bij woorden als„lief" en „liefste" 24 zal dit wel niemand verbazen, wellicht ook niet bij hetwoord „jongen" 25 , maar het lijkt mij minder evident bij de aanspreking„man". In „Een Zwerver verliefd" komt dit woord driemaal voor, telkensmet een andere gevoelswaarde.

Zw 159 (37): De oosterling Walid tracht Rogier te bewegen, de ring met debloedsteen die Mevena hem geschonken heeft, weg te werpen:

„Gooi weg, beer, gooi in het water!" riep Walid, „(de) bloedsteen isnog gevaarlijker dan de mossteen (duivelssteen) dien wij in de nestenvan adelaars vinden. Neem hem weg, Carolus, en gooi hem in hetwater." [Rogier antwoordt:]

23 Strikt genomen kan een aanspreking-op-zichzelf geen „emotie verraden": een woord als„kerel" kan voorkomen in een situatie, waar b.v. boosheid, medelijden, blijde dankbaarheid ofeen ruw-goedige bemoediging wordt uitgedrukt: „Kerel, je waigt het niet dat je..." enz.,„Kerel, wat erg voor je!", „Kerel, wat doe je me (lair een plezier mee!" en: „Houd je goedkerel, laat je niet kennen!"

Wanneer ik dus hier en hierna spreek over de toon van een aanspreking, of wanneer ik zegdat uit een aanspreking een bepaalde toon klinkt e.t.q., dat die aanspreking iets uitdrukt, dandoe ik dat kortheidshalve. Ik bedoel er steeds mee: de aanspreking heeft deel aan de intonatie diede schrijver in die situatie heeft gewild, die door die situatie als het ware wordt opgeroepen,noodzakelijk wordt gemaakt.

Toch moet dit „deel hebben" niet alleen als iets `passiefs' worden opgevat, in die zin dat deaanspreking — als het ware haars ondanks — de intonatie meekrijgt die er t6ch al is, maar er kanwel degelijk ook een `actief ' element aanwezig zijn in dit „deel hebben": immers, de aansprekingkan in bepaalde gevallen enigermate ertoe bijdragen dat die intonatie tot stand komt, of kan diein ieder geval iets accentueren. Wanneer ik in de — geheel willekeurige — voorbeelden die ikhierboven heb gegeven, de aanspreking „kerel" weglaat, beluister ik een lets andere toon in dezeuitingen.

Zw 13'7 (26) : (Rogier en Mevena keren in de vroege ochtend terug naar de stad): „En hijkuste haar en zeide: Lief ... Maar het is laat, de lucht wordt zoo licht."

Zw I 154 (86): (Mevena smeekt Rogier haar niet lang alleen te laten): „Hoe lang zal dieoorlog nog duren, e fs t e ?"25 Zw I 87 (52): (Carolus maakt zich bezorgd over Rogier; vooral diens verminderde strijdlustkwelt hem; hij tracht Rogier voor de komende strijd te interesseren.): „Dan sprak de brigadierweder met iets smeekends in zijn stem: Ach jong en (man), er wacht je (u) zooveel geluk."

Minder sterk spreekt dit „kmgen" in Zw I 67 (42): (Tamalone richt zich tot een geheim-zinnige helper).: „Dank je (u) wel, j on g e n (vriend), ik wist wel dat ik op je (u) rekenen kon."

16

Page 31: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Zwijg, man. Al was het de duivel zelf, die er in is, ik zal hem nudragen tot mijn dood.”Het lijkt mij duidelijk, dat de toon waarop Rogier dit „man" uitspreekt,

hautain en geprikkeld is.

Zw I 79 (48): Walid spreekt op gelaten, haast fatalistische toon over detoekomst; Tamalone antwoordt — Van Schendel zegt: „met luchtiggebaar"

„Het lot heeft altijd zijn loop, man. Laat het maar gaan en denk aanwat anders."Hier klinkt „man" zeker niet heftig, eerder bemoedigend, quasi-

luchthartig.

Zw I 93 (55): Tamalone vertelt aan Carolus dat Rogier Mevena niet zalmeenemen op de komende veldtocht; dit is goed nieuws voor Carolus endeze zegt:

„Wat, blijft zij bier? ... Maar dan zijn we (wij) gered, man!"Blijdschap, haast opgetogenheid klinkt uit dit „man": er volgt

trouwens:„Carolus vloekte en liep snel door het gewoel om Walid de goedetijding to brengen."

Bij de overige aansprekingen in „Een Zwerver verliefd" maakt VanSchendel gebruik van de — vrij neutrale — eigennaam, van het woord„messer", van „messer", gevolgd door de eigennaam, verder van de woor-den „beer" en „broeder". Een lijst van vindplaatsen geef ik als bijlage.

In „Een Zwerver verdwaald" komt een aanspreking voor: Tamalonespreekt tot de rebellenleider Folcore en diens volgelingen: (Zw II 109 (168)) :

„Ziet v r i en den , ik heb niet goed gedaan, " enz.

In „Het Fregatschip Johanna Maria" komt een `echte' 26 aansprekingvoor — zij het ook dat de spreker zichzelf aanspreekt Kapitein Evanswordt beschreven als een gewoontedrinker, een zonderling ook:

as Driemaal komt de eigennaam „Johanna Maria" voor; steeds is Jacob Brouwer de spreker:Frg 137/138 (82) : hij hoorde zijn stem zuchten: Johanna Maria; Frg 168 (nor) : hij schreeuwde:Johanna Maria; Frg 205 (124): hij zei enkel: Johanna Maria.

1 7

Page 32: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„de weinige woorden die hij sprak waren tot zichzelf gericht: Evans,wat drink je weer, wat zal de vrouw ervan zeggen.” (Frg 194 (1 18)).

Zeer gevarieerd zijn de aansprekingen in „De Wereld een Dansfeest"en in „Mijnheer Oberon en Mevrouw"; gevarieerd en frequent, vooral in„De Wereld een. Dansfeest", waar ik 85 gevallen vond, wat — relatiefgenomen — veel meer is dan de 96 gevallen in „Mijnheer Oberon en Me-vrouw", omdat in laatstgenoemd werk de directe rede ongeveer so% vande inhoud beslaat, tegenover een percentage van io% in het eerstgenoemde,zoals ik in de paragraaf over de frequentie van de directe rede zal aantonen.

De 85 gevallen van „De Wereld een Dansfeest" zou men kunnen ver-delen in:

a. vormelijke;b. neutrale;c min of meer emotionele.

a. vormelijke aansprekingen;

Tot de vormelijke aansprekingen reken ik: mijnheer, mevrouw, mijn-heer eigennaam, mevrouw eigennaam, mijnheer en mevrouw, Sir +eigennaam, madame, madame + eigennaam, mademoiselle, mademoiselle

eigennaam, juffrouw; het gaat hier om 46 van de 85 gevallen. Vind-plaatsen geef ik in bijlage I.

Enkele citaten kunnen de vormelijkheid wellicht illustreren:Df 13: (Mevrouw Walewijn geeft de makelaar Jonas haar visie op „de

kunst van te leven", de kunst, meent zij, de gewone alledaagse dingen „mooite doen"; wie dansen kan, verstaat die kunst, zegt zij en vervolgt:)

„U hoef ik het niet te zeggen, mijnheer, dat men zich aan de matenhouden moet, niet overdrijven met te veel of te weinig, al mag voorsommigen het leven in meer bewogen maat gaan dan voor anderen.Er zijn uitzonderingen, ah zeker, maar de regel is een beetje andante,bent u dat niet met mij eens?Ik begreep haar niet volkomen, maar ik knikte en antwoordde: Zeerzeker, mevrouw Walewijn."Df. 96: De ouders van Daniel vragen aan diens studievriend Henk

Rosenhoff inlichtingen over hun zoon:„En uw correspondentie met Daniel, mogen wij daar iets van hooren,

18

Page 33: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

mijnheer Rosenhoff? vroeg mevrouw. Ja, mevrouw, in hetbegin kreeg ik regelmatig brieven van hem, ..." etc.Df 135: Marion tracht de maat van de geheimzinnige dans te

ontdekken; haar vader en haar vrienden menen, dat het gaat om hetmenuet van Boccherini; de pianist Juillerot, leider van een - voor dezegelegenheid samengesteld - pianokwartet, spreekt Marion aan, als zij dekamer binnenkomt:

„Ah, mademoiselle, zei Juillerot..., u wil een nieuwe dans instu-deeren en u kiest het verrukkelijk menuet van Boccherini, dat zal mooizijn, geinterpreteerd door u!"

b. neutrale aansprekingen:

Minder vormelijk lijken mij de aansprekingen bestaande uit eeneigennaam 27 ; toch zijn zij m.i. nog niet genoeg met emotie geladen ommeer te verdienen dan het predicaat „neutraal", ofschoon ik hieraan dientoe te voegen, dat de voornaam als aanspreking meer „kleur" heeft dan deachternaam.

Ook nu weer enkele citaten ter illustratie:

Achternaam:Df Frans Ringelinck spreekt de student Henk Rosenhoff tijdens

een diner ten huize van mevrouw Hadee:„Hoor eens hier, Rosenhoff, zei Frans aan tafel - als jij je zin opeen meisje hebt gezet en je krijgt een spaak in je wiel, kom dan bij mij."Df. 164: De bediende van de Engelse rechter Sir Randells, Woode ge-

naamd, vraagt aan zijn principaal, of de bedreiging met moord strafbaar is;Sir Randells antwoordt hem:

„Zeker, W o o de, antwoordde ik, zeker is het strafbaar."

Voornaam :Df 188: De juwelier Aldeliest heeft al verschillende malen van Marion

juwelen gekocht, die zij uit geldnood van de hand moest doen. MevrouwAldeliest vindt haar man soms wat krenterig:

" Onder deze verzamelnaam vat ik achter- en voornamen samen.Een achternaam als aanspreking vinden we Df. 64 (3 x), 65, 67 (2 x), III, 139, 164; een voor-naam Df 16 (2 X), 24, 38, 50, 76, 82, 86, 98, 99, 107, 185, 188, 189, 590, 205 (2 X), 207, 213,

224. Totaal: 9 + 20 29.

19

Page 34: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Voor veertien dagen zegt mijn vrouw: Emile, ga om vier uur naarMarion, ze wil je een bracelet verkopen en zorg dat je een goedenprijs geeft ...” etc.Df 189: Als Aldeliest bij Marion komt, treft hij haar aan in gezelschap

van een zestal oudere dames:„Marion, zegt er een, waarom ga je toch niet weer dansen inplaats vanje mooie bijoux te verkoopen?"

c. min of meer emotionele aansprekingen:

Het tiental aansprekingen in „De Wereld een Dansfeest", dat ik „minof meer emotioneel" zou willen noemen, brengt een reeks gevoelswaardentot uitdrukking, varierende van hartelijkheid tot nauwelijks verholenhatelijkheid.

Bij een woord 28 , — dat overigens door drie verschillende personen ge-bruikt wordt — vinden we, dat er iedere keer door hetzelfde woord eenandere gevoelswaarde wordt uitgedrukt.

De hieronder volgende citaten zullen, naar ik hoop, deze dingen duide-lijk maken.

Vertrouwelijk klinkt de aanspreking: mama: Df 19 29 MevrouwWalewijn plaagt de makelaar Jonas met diens voornaam Abel; de kleineDaniel — door zijn moeder bier Riket genoemd — reageert op haar opmer-king, dat Abel doodgeslagen is:

„Waarop Riket dadelijk met een ernstig gezicht inviel: U magmijnheer niet bang maken, mama."

Luchtige hartelijkheid spreekt uit: zusje: Df 83.De tante van Marion, Cheria Ringelinck, waarschuwt haar broer, datMarion een meer dan oppervlakkige vriendschap schijnt te hebben opgevatvoor een zekere Reynald:

„Je bent onnoozel, zusj e, zei hij, denk je dat een meisje zooals zij geentroepen bewonderaars heeft? En dan is de keuze moeilijk. 1k wed mijnhoofd dat zij nog lang geen ja kan zeggen."

se kind; Df 191, 224, 228.

" Verder nog: Df 46.

20

Page 35: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Een zekere welwillende vriendelijkheid klinkt door in: jonge-man: Df m .Frans Ringelinck heeft een gesprek 3° met Henk Rosenhoff; hij belooft hemhulp als hij ooit tegenslag mocht krijgen in de liefde, in ruil voor Rosen-hoffs bemiddeling bij het leggen van contact met Daniel Walewijn; danzegt hij:

„De jeugd moet altijd geholpen worden. Zoolang je onder de dertigbent, jongeman, kan je bij mij aankloppen als je vooruit wil."

Beklagend is de toon van kind in de passage Df 191/192, waar dejuwelier Aldeliest vertelt hoe hij medelijden had met Marion:

„Ik vond haar lief, heel lief. Menigkeer stond ik op het haar te zeggen:Ach kind, waarom vind je toch geen man die je gelukkig maakt, jijdie het zoo waard bent! Maar dan, ik wist het immers, zij wilde ermaar een, een onwaardige, en die wilde haar niet eens."

Vermanend wordt dit zelfde woord kind gezegd door grootvaderDeursting tegen zijn kleindochter Berendientje, als zij over dansen spreekt:Df 224:

„Ja, Berendientje, kind, ik heb al veel onheil zien aanrichten door hetdansen, het geeft niets dan zedenbederf."

Geruststellend werkt het woord kind echter in het antwoord vande oude mevrouw Hadee, als Berendientje zich erover bezorgd maakt, dathet mevrouw Hadee te veel zal vermoeien, als zij voor hair, Berendientjes,plezier Marions dans op de piano speelt: Df 228

„Ik zei wel dat ze het maar niet moest doen, maar dan antwoordde ze:Ach kind, je weet niet hoe pleizierig ik het vind die oude dingen te

spelen."

Ironische (zelf)spot is het effect van majoor en liefhebber inde vertelling van majoor Freyboon; hij schetst zijn laatste poging, Marionde dans te leren, die haar gelukkig moet maken• Df 205 31 :

„Den morgen daarna stond ik vroeg op oin de muziek van die pavanadoor te zien. Voor ik aan de piano ging zitten bekeek ik mijn vingers,

30 Voor dit gesprek, zie blz. 19, Achternaam.31 De naam „liefhebber" heeft majoor Freyboon zichzelf gegeven: vgl. Df 58/59; ook Df 195.

21

Page 36: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

die al erg wit en droog waren. Al lang hadden ze geen toets aangeraakt.En ze keken ook mij aan en zeiden: Ge wez en maj o or, g e wez enliefhebber, moeten wij op onzen ouden dag nog spelen voor eenbeetje menschenspel?"

In wezen ha telij k is het zo zoetsappig gezegde lieve in de mondvan Petronel Meulenaers, Marions tante van moederskant, die alle gedra-gingen van Marion en hun beider gastvrouw Cheria Ringelinck aan haarzuster Tonia — Marions moeder, door Van Schendel terloops 32 beschrevenals een sombere, achterdochtige en scrupuleuze figuur op de achtergrond —overbrieft ; Cheria Ringelinck zegt van haar: Df 76:

„Ze is valsch en daar heb ik zoo'n hekel aan. Altijd poeslief en net doenof de huishouding haar niet aangaat, maar ondertusschen let ze goed opwat ik met Ciska33 over de keuken bepraat en dan hoor ik pas denvolgenden dag haar aanmerking daarop. Dan kijkt ze me even methaar fletse oogen door haar bril aan, zij die je anders nooit aankijkt, envraagt: Vind je ook niet, lie v e, dat men het niet over de balk maggooien ?"Hoewel, oppervlakkig gezien, de soorten aansprekingen in „Mijnheer

Oberon en Mevrouw" volkomen identiek lijken aan die in „De Wereld eenDansfeest" 34, zijn er — althans bij de „neutrale" groep — niet onaanzienlijkeverschillen:ie. Bij de namen Oberon en Titania hebben we to maken met eigennamen,die als het ware voor- en achternaam tegelijk zijn, wat doet denken aan deeigennamen in de `Zwerverromans': Tamalone, Rogier, Mevena etc. 35

2e. Terwijl in „De Wereld een Dansfeest" de voor- en achternamen zichverhouden als 20:9, is de verhouding bier 36:I. 36

3e. De enige „zelfstandige" achternaam die voorkomt, behoort tot de„min of meer emotionele" groep: het gaat om de achternaam Sekeris, bier

" De eerste — zeer ongunstige — karakteristiek words gegeven door mevrouw Hadee (De”Indische dame") Df 22, 24, 25, 26, 27, 32, steeds in vrij korte opmerkingen; daarna is hetCheria Ringelinck, die hair visie geeft op haar schoonzuster Df 75/76, 78, 8o; tenslotte is er eenopmerking van mevrouw Beel Df 199." De dienstbode van Chiria Ringelinck." Dus: vormelijke, neutrale en min of meer emotionele.as Hun diabolische pendanten, het echtpaar Selvergedaen, hebben wel aparte voor- en achter-namen: hij heet Valentijn Selvergedaen, Isebel (soms: Hee, Huu of Kaatje, aldus Titania Ob65) S. geb. Amma.36 De combinatie van voor- en achternaam heb ik buiten beschouwing gelaten.

22

Page 37: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

in de vorm van een diminutief met ironische betekenis en gevoelswaarde.We vinden de passage waarom het nu gaat, Ob 171. Titania zal een tuin-feest met verkleedpartij voor kinderen organiseren; zij vertelt haar echt-genoot, dat mijnheer Sekeris, liefst met twee vrienden, 66k aan dit kinder-feest wilde meedoen:

„Neen, zeg ik, Sekerisj e, het is een partij voor kleine kinderen, nietvoor groote."

4e. Eveneens emotioneel lijkt mij de combinatie van voor- en achternaamOb 192. Mijnheer Oberon brengt Jan en Klaartje, die van elkaar vervreemddreigden te raken, weer bij elkaar. Bij zijn laatste gesprek met Jan heeftdeze zich beklaagd over Klara's koelheid, een koelheid waarin mijnheerOberon niet gelooft, want hij zegt hem:

„Nu spreek ik niet meer met je. Als je me terug ziet bestaat de koelheidvan Klaartje niet, want als die wel bestaat is er geen reden dat je meterug ziet." (Ob 186).Na deze scene brengt Klaartje een bezoek aan mijnheer Oberon en

mevrouw op een avond in de vroege zomer; Jan neemt bij de familieSelvergedaen deel aan een spiritistische seance Klara vertelt over haarzorgen en moeilijkheden en het wordt mijnheer Oberon al spoedig duidelijk,dat Jan haar ten onrechte van koelheid heeft verdacht. Als Dina - Oberondienstbode - die buiten op de uitkijk staat, een teken geeft dat Jan weer opweg naar huis gaat, wacht Oberon hem op en brengt hem bij Klara; hijspreekt hem aan met voor- en achternaam: Jan Morgenrood en dit heeftm.i. hier een merkwaardig effect: er klinkt een lichte ergernis in door overJans kortzichtigheid en het gemak waarmee hij geloof heeft geschonkenaan de geraffineerde praatjes van Selvergedaen over Klara, maar we be-luisteren ook een zekere triomfantelijkheid van Oberon, die de volwassenman Jan hier behandelt als een onwetende, een schooljongen, die door zijnmentor Oberon wordt terecht gewezen: 37

„Jan Morgenrood, zeide hij, je ziet me terug, dus je kan wetenwie Klaartje is. Dwaasheid is er genoeg. Zoek geen fouten, kijk lievernaar een musch of naar de lucht. Gaan jullie nu naar huis, arm aan arm,hier is het te koel, nog wel op den eersten zomeravond."

Ondanks de enkele punten van verschil die ik in het bovenstaande naar

" Is het te ver gezocht in het woord „koel" een geraffmeerde woordspeling te zien met de„koelheid", waarvan Jan Klaartje heeft verdacht? De „schooljongen" begrijpt de toespelingniet!

2 3

Page 38: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

voren heb gebracht meen ik echter dat de driedeling die ik heb aangebrachtin de aansprekingen van „De Wereld een Dansfeest" ook bruikbaar is voor„Mijnheer Oberon en Mevrouw".

a. vormelyke aansprekingen:

Tot deze categorie behoren: mijnheer, mevrouw, mijnheer eigen-naam, mevrouw eigennaam, monsieur + eigennaam, juffrouw eigen-naam, heren, majoor; het betreft hier 43 van de in totaal 96 gevallen.De vindplaatsen Beef ik in bijlage 1.

Ter illustratie enkele citaten:Ob 184: Mijnheer Oberon heeft een gesprek met Jan Morgenrood; hij

vindt dat deze te materialistisch wordt en herinnert hem eraan dat hijvroeger gedichten maakte over lelien en rozen; Jan antwoordt:

„Dat is weer uw verbeelding, mijnheer, ik heb nooit een gedichtgemaakt, dat ligt niet in mijn aard."Oh 219: Jan Morgenrood heeft in zijn huis ruzie gemaakt met, de

arrogante Adriaan Boel:„Kort daarna werd de voordeur hard dichtgeslagen. Klara zat stil aan depiano, de anderen keken naar buiten. Toen Fientje 38 binnen kwam washet nog zo stil dat zij zeide:We krijgen onweer, mevrouw. En mijnheer Boel is weg."

b. neutrale aansprekingen;

Aangezien in „Mijnheer Oberon en Mevrouw" de in aansprekingengebezigde eigennamen Ofwel voornamen zijn, Ofwel namen die als het warevoor- en achternaam tegelijk zijn (Oberon en Titania) 39, ligt het voor dehand dat deze neutrale categorie als geheel minder vormelijk is dan deanaloge groep in „De Wereld een Dansfeest", omdat daar 9 van de 29 aan-sprekingen tot de wat stijvere achternamen behoren.

Als voorbeelden heb ik gekozen:Ob 147: Ulderike Boel en vooral mevrouw Selvergedaen proberen bij

Klara wantrouwen te wekken ten opzichte van haar dienstbode Fientje, dehelpster van mevrouw Oberon:

" De dienstbode van de familie Morgenrood." De op blz. 22/23 en 23 besproken aansprekingen• „Sekerisje" en „Jan Morgenrood" laat ikhier buiten beschouwing.

24

Page 39: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Telkens wanneer er over de dienstbode gesproken werd zeide Ulde-rike dat zij het vreemd vond en mevrouw Selvergedaen lachte dansluwtjes.Die Fientje, zeide zij, heeft een eigenaardige aantrekkelijkheid, hetschijnt wel of zij tooveren kan. Weet je, Klara, wie er Zondagmorgentoen jullie naar het Vondelpark waren, bij haar in de keuken zat? Jekunt het nooit raden. Heel gezellig zaten zij samen aan de geschuurdetafel, zij en dat meneertje Oberon, ...” etc.

Ob. 205: Oberon is pessimistisch gestemd ten aanzien van de pogingen, diehijzelf en zijn vrouw Titania hebben gedaan, Jan en Klaartje gelukkig temaken; vooral nu mevrouw Selvergedaen — de gifinengster noemt hijhaar — erin geslaagd is Klaartje de kwaal „grilligheid" te bezorgen, meent hijdat dit een nederlaag is voor hem en Titania. Zijn vrouw is het hiermee nieteens: een nederlaag is het niet, zegt zij, als Jan en Klaartje door hen geholpenworden; zij vervolgt:

„En moet het zijn met geld, waarom niet? het is toch makkelijk tevinden en er stroomt water genoeg om ons te wasschenu. Het hoeftniet eens met geld, als wij Jan maar van de zorg bevrijden en Klaartjevan de grilligheid. Ik geef toe dat die grilligheid misschien niet makke-lijk te verdrijven is. Wat is eigenlijk een gril, Oberon?"

c. min of rimer emotionele aansprekingen;

De onder deze noemer gebrachte aansprekingen varieren van hetpoeslieve „schat" tot het geprikkelde „dwaas". De voorbeelden zullen, naarik hoop, duidelijke taal spreken.

Vleierig, poeslief klinkt• „schat" als het door de duivelse tegen-speelster van Titania, mevrouw Selvergedaen, wordt gebezigd. Zij heeftKlaartje een spiegeltje gegeven waarin zij kan zien of ze al knap wordt enzegt dan:

„Dat is veel waard. En ik denk dat we daar wel gerust op kunnen zijn,want je lijkt op je mama Krijg ik nu een zoen van je, schat ?" (Ob 81).Bij een volgende ontmoeting prijst mevrouw Selvergedaen Klaartje

omdat deze „La priere d'une vierge" zo goed gespeeld heeft en zij vervolgt:

ao Mijnheer Oberon en mevrouw verachten geld als iets onreins. Zie b.v. Ob 203, waar Oberonverachtelijk spreekt over geld.

25

Page 40: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

ja, mijn schat, als je zoo voortgaat weet ik zeker dat je deberoemdste pianiste zal worden." (Ob 82).

Vertrouwelijk klinkt- moeder, gezegd door Idaatje tegen Klara:mijnheer Selvergedaen komt op bezoek en heeft zich z6 zoet geparfumeerd,dat de jongens, Toon en Koen Morgenrood, gezichten trekken en Idaatjevraagt:

„Moeder, mag het raam open?" (Ob 163)Een tweede voorbeeld: mevrouw Selvergedaen heeft Klara een paar

protserige vazen cadeau gegeven; Fientje vindt ze niet staan in de stijl-volle huiskamer en raadt Klara aan, ze in de pronksalon te zetten. Dan zegtIdaatje:

„Neen, moeder, ..., het is allemaal juist zoo prachtig." (Ob 166)

Ietwat aanstellerig klinkt: lieve: mevrouw Selvergedaen bezoektKlara; zij heeft een groot pak bij zich; dan volgt:

„Ik wist niet dat je zooveel van mooie kant hield, zeide ze. Dat jetegenwoordig behoefte hebt aan mooie dingen heb ik anders welopgemerkt, lieve, en dat is een neiging die ik altijd graag aanmoedig.Hier heb ik een sjaal van echte point de Venise voor je". (Ob 163)

Overredend klinkt: beste jongen: Mijnheer Selvergedaen, zichuitgevend voor mijnheer Oberon, tracht Jan, dan nog een schooljongen,te overreden, zich aan zijn leiding toe te vertrouwen; Jan weigert en evenwordt de verleider boos op Jan; dan zegt hij echter:

„B este jongen, denk nog eens na." (Ob 43)

Meer vermanend is: jongens in de passage waar de huisvriend vande familie Morgenrood, mijnheer Sekeris, tegen Jans moeder spreekt, maarzich dan opeens, over haar hoofd heen, richt tot de nog jonge Jan en zijnschoolvriend Abram Appelaar:

„Als jullie maar eerlijk van beginsel blijven, jongens." (Oh 74).Merkwaardig is — evenals in „De Wereld een Dansfeest" — het woord

„kind"; ook hier wordt dit door drie verschillende personen gebruikt alsaanspreking, steeds met een andere gevoelswaarde.

Vleiend klinkt het als mijnheer Selvergedaen Klaartje een kantenkraagje en zijn eigen odeurflacon aanbiedt:

26

Page 41: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Een fijn kantje, kind, om je geheimen te bedekken en een heerlijkegeur om een mannenverstand te benevelen.” (Ob 1zo).

Geprikkeld, ongeduldig is de toon waarop Ulderike, de snibbigevriendin van Klaartje, uitvalt tegen het meisje Alethea dat geen cadeautjewil aannemen van mijnheer Selvergedaen, omdat zij zijn bedoelingen nietvertrouwt (Ob 121):

„Ulderike, die haar [Alethea] altijd tegensprak, zeide: Ach, kind,zoek er toch niet zooveel achter. Hij wil iemand graag een pleizier doenmet cadeautjes en dat is toch prettig, niet?"

Vriendelijk wordt het gezegd door Klara's schoonmoeder, mevrouwMorgenrood, reeds een oude dame op dit punt van het verhaal; Klara zittoe te kijken bij het kaartspel:

„... de oude mevrouw, altijd goed geluimd, sprak wanneer er geschudwerd tot KlaraHet is te hopen, kind, dat je zoo gelijk van gemoed als wij je oudendag bereikt, ongeschokt door de beroeringen die het leven soms bren-gen wil." (Ob 196).

Quasi-vriendelijk gezegd is: mijn waarde vriend: Op eenzondagavond in juni zitten mijnheer Oberon en mevrouw in de Haarlem-mer Hout te luisteren naar een opera-concert in de muziektent; Selverge-daen voegt zich bij hen met zijn vrouw — zonder te zijn uitgenodigd — enbegint een gesprek over Jan en Klaartje, die op de voorafgegane donderdagzijn getrouwd; hij zegt:

„Toen wij ons bruidspaar verlieten, mijn waarde vriend, had ikhet voornemen zoo spoedig mogelijk met u te overleggen over dewijze waarop ieder van ons, mevrouw en mijn echtgenoote daarbijbegrepen, het welzijn van dit paar kunnen verzekeren." (Ob 13o).

Ironisch van toon is echter: waarde beer: We zijn hier bijna aanhet einde van het verhaal: Jan heeft definitief gebroken met Selvergedaen;aan mijnheer Oberon heeft hij gezegd dat Klaartje en hij — hoe dankbaar zijhet echtpaar Oberon ook zijn — voortaan willen leven zonder de hulp vanOberon of Titania, vooral nu zij steun hebben gevonden in de godsdienst.Het echtpaar Selvergedaen brengt een afscheidsbezoek aan mijnheer Oberonen mevrouw — wederom ongenodigd —; Selvergedaen spreekt:

27

Page 42: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Een woordje met u, zeide hij. Waar de heer, ik verneem dat u het-zelfde lot als mij ten deel is gevallen van die uit vocht en stof samen-gestelde vorinen, zij hebben u de deur gewezen.” (Ob 23o).

Hautain-belerend spreekt Adriaan Boel Jan aan met: beste kerel.Op een regenachtige zondagochtend is hij met zijn vrouw bij de familieMorgenrood op bezoek; er ligt een boek geopend: Adriaan pakt het enleest er even in.

„Weer een uitvindsel, zeide hij, gedichten. Waanzin. Jan maakt mijniet wijs dat hij er iets van snapt. Eerlijk gezegd, b es te kerel, vind ikdat je je tijd beter kan gebruiken dan met zulke kinderachtigheden vande schoolbank." (Ob 158).

Ongeduldig, haast geergerd is de toon waarop mijnheer OberonFientje met meisje aanspreekt. Hij is gekomen om Jan Morgenroodto spreken, maar treft deze - op dit punt van het verhaal een Jong,succesvol zakenman - (weer) niet thuis; Fientje vertelt hem dat mijnheernaar Den Haag is met mijnheer Boel, die een rede moet uitspreken in deStaten-Generaal; zij zullen meteen de nieuwe auto van Jan inwijden. Obe-ron antwoordt:

„Wanner denk je dat ik mijnheer eens ontmoeten kan? Dit is de vijfdemaal dat ik hem niet vind en altijd zeg je dat hij uit dineeren is. Pas opdat ik niet kwaad word. Naar de Staten generaal? met de nieuweautomobiel? Dat gaat zoo niet, meisj e. Als mijnheer Jan Morgenroodnaar de Staten generaal gaat maken ze hem ook nog lid en dan wil hijjou en ons niet kennen." (Ob. 18o).

Geprikkeld, haast op ruzietoon slingert Titania het woorddwaas naar het hoofd van haar echtgenoot: zij wil de hulp van Fortunainroepen voor hun beschermelingen Jan en Klaartje; Oberon voelt meervoor Eros en de Schikgodinnen dan voor Fortuna, op wie hij niet gesteld is;hij zegt:

„Ik ben op Fortuna niet gesteld, ik hecht eerder aan de Schikgodinnen."[Titania antwoordt boos:]„Het is ook niet voor ons dat we bidden moeten, je denkt alsofje eenechte man was altijd eerst aan jezelf. En de Schikgodinnen, dwaas ?Als die beschikt hebben is het uit, terwijl je van Fortuna nooit weet ofze zich niet bedenkt." (Ob. 56/57).

28

Page 43: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Het totale aantal min of meer emotionele aansprekingen is hiermeegekomen op 17: de op blz. 22/23 besproken aansprekingen „Sekerisje" en„Jan Morgenrood" inbegrepen.

Interjecties

De Vooys44 onderscheidt vier soorten interjecties:I. Interjecties als gevoelsontlading;II. Imperatieve interjecties;III. Verblekende interjecties;IV. Interjecties bij klanknabootsing of klankexpressie.

Bij Van Schendel vond ik geen voorbeelden van groep IV. Het zou mijtrouwens verbaasd hebben — om niet te zeggen: het zou mij zijn tegen-gevallen — wanner ik zinnen als: „B o em, daar sloeg de deur dicht" of:„Hoeoeo e, huilde de wind in de schoorsteen" had aangetroffen; menverwacht dit zinstype immers eerder in schoolopstellen van twaalf- ofdertienjarigen!

Terecht merkt De Vooys op, dat de modulatie en de toon beslissendefactoren zijn voor de gevoelswaarde van een interjectie 42 ; ik zal trachteniets daarvan weer te geven, door de situatie waarin de interjectie gezegdwordt te beschrijven en door de context enigszins uitvoerig te citeren.

Een Zwerver verliefd

Groep I.Viermaal komt de interjectie „ a c h " voor, steeds met een andere

gevoelswaarde. 43

Meewarig lijkt mij de toon van „ach" in de passage Zw I 38 (27): Mevena,de dochter van Gian Lugina, „de oude vijand van Rogiers geslacht" (Zw I

" Dr. C. G. N. de Vooys: Nederlandse Spraakkunst; zesde, herziene druk; Groningen 1964; blz.37-44.Indeling van interjecties naar: a.: klankvorm; b.: morfologische structuur; c.: valentie; d.:betekenis, vindt men bij Dr. A. W. de Groot: „De interjectie" in: Studies op het gebied van hethedendaags Nederlands; (Acta Linguistica Rheno- Trajectina, Dl. I); 's-Gravenhage, 1963; blz.13-22. De indeling van De Vooys leek mij voor mijn doel bruikbaarder." a.w. blz. 39." Wat ik gezegd heb ten aanzien van de gevoelswaarde van aansprekingen, die geen gegevenonveranderlijke grootheid is, maar die bepaald wordt door de situatie waarin de aansprekingenvoorkomen, geldt, mutatis mutandis, 66k voor interjecties.

29

Page 44: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

32 (23)), heeft met haar minnaar Rogier de nacht doorgebracht in een bos;zij is verontrust door geheimzinnige geluiden, het meest door het geluid vaniets wat viel in het kreupelhout, juist toen zij met Rogier vluchtte voor eenlosbarstend onweer. Carolus is zijn heer heimelijk gevolgd om hem tebeschermen. De beide minnenden keren in alle vroegte terug naar de stad;Rogier brengt zijn geliefde naar het huis waar de Lugina's verblijven;Carolus draagt hij op, dit huis voor overlast te behoeden. Dan volgt:

„Twee uren nadat de minnaars in de stad waren teruggekeerd, in denklaren morgen, droegen eenige landlieden ter noorderpoort het lijk vaneen jonkman in, dat zij met doorgesneden hals hadden gevonden ineen boschje tusschen het natte struikgewas."Het is Tamalone die de verslagene identificeert en de lezer is nu

geneigd om met de monnik te zeggen:„ A ch !" ... „het is de jongste zoon van messer (beer) Gian Lugina, dieuit Bologna komt."Dit „ach" m6et wel meewarig klinken: onheil hangt dreigend boven

de onschuldige Mevena, nu haar jongste broer die zijn zuster gevolgd zalzijn om haar te beschermen, gedood is door de man, die zijn meester Rogiervoor kwaad wilde bewaren.

Ong eduldig klinkt „ach" in Zw 1 59 (38) • Tamalone brengt Rogier eengeschenk van Mevena: een ring met een bloedsteen; Rogier luistert naarTamalone's lofrede op de zeldzame steen; hij zal de ring blijven dragen,ondanks de waarschuwing van zijn oosterse lijfwacht Walid. Carolus heeftzich geergerd aan de woorden van de monnik en voegt hem toe, op kenne-lijk ongeduldige won:

„ A ch dwaasheid!" „ringen brengen nooit geluk, ten minste nietdie van de paapschen komen."

Luchtig, haast onverschillig klinkt „ach" in Zw I 79 (48): de situatieheb ik al in korte trekken weergegeven op blz. 17, alwaar ik reeds een ge-deelte van de passage heb geciteerd:

„Het lot heeft altijd zijn loop, man. Laat het maar gaan en denk aan watanders. Als zij niet toevallig van hem hield maar ach, _)44 we (wij)moeten het niet anders willen, al wenschen wij het nog zoo graag."

44 Met (— —) geef ik aan dat het voorafgaande woord in een latere druk ontbreekt.

30

Page 45: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

0 verreden d wordt „ach" gezegd in Zw I 86/87 (52); het is de passagewaar de brigadier Carolus zijn meester Rogier tracht over te halen weer aande strijd deel te nemen, een passage waarvan ik in noot 25 op blz. 16 van dithoofdstuk reeds de eerste zin heb weergegeven; ik citeer opnieuw:

„Dan sprak de brigadier weder met iets smeekends in zijn stem: „ A chjongen (man), er wacht je (u) zooveel geluk. De keizer kan geen beteraanvoerder vinden wanneer je (gij) ouder bent (zijt) en zal je (u) zekerhertog maken."

De interjectie „j a" komt driemaal voor; in twee gevallen hebben we temaken met een vrij kleurloze, althans niet-emotionele, bevestiging. Ik zaldit tweetal daarom bespreken bij groep III.P olemis ch echter lijkt mij het „ja" in Zw I 42 (29): ik zou het synoniemwillen noemen met: „tOch wel!". De situatie is: Lugina heeft een bezoekgebracht aan Rogier en hem op hoge toon verweten schuldig te zijn aan dedood van zijn, Lugina's, zoon. Na het vertrek van de vertoornde vaderwaarschuwt Carolus zijn beer:

„Wees voorzichtig, wees voorzichtig. Die vervloekte kerels! Zezouden je (u) vermoorden. Je (Gij) kent ze niet, het verdoemde yolk.Je (Gij) wilt toch dat meisje niet trouwen?"Rogier is echter niet onder de indruk gekomen van de goed bedoelde

waarschuwing; zijn liefde voor „dat meisje" — Mevena — is te sterk, want naeen wat geirriteerd: „Zoo, weet je dat ook al?" 45, antwoordt hij: — hetklinkt nogal strijdlustig — :

„ja, morgen ga ik hem zijn dochter vragen. Ga nu maar (— —) been."

Een als interjectie gebruikt „natuurlijk" komt een maal voor, n.1. in depassage Zw I 55 (36).

In het voorafgaande 46 is verteld hoe Tamalome door een troepruiters het kamp van Rogier is binnengebracht. De brigadier Carolus, zichergerend aan de luidruchtige vrolijkheid van de monnik, wordt woedend engrijpt hem bij de keel. Dan klinkt uit de tent van Rogier een zwak geluid;Tamalone fluistert:

„Is er iemand (hij) ziek?" [Carolus antwoordt met een wedervraag]„Waar kom je (komt gij) vandaan?" [Tamalone gaat bier niet op in,

" „Zoo, ... t/m al" ontbreekt in een latere druk.46 Zw I 54/55 (35).

31

Page 46: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

maar zegt, zich vastklampend aan datgene wat zijn redding moet zijn:]„Is er iemand (hij) ziek? Messer Rogier? Nu, dan mag je (moogt ge)wel van geluk spreken, dat ik gekomen ben, want er is in heel ditellendig land geen bekwamer arts [Dit laatste brengt opschuddingteweeg: vele soldaten komen dichterbij en roepen:]„Ben jij (Zijt gij) een arts?" (Tamalone antwoordt:)„Natuurlijk, wistje dat niet?" (natuurlijk)." 47

Dit „natuurlijk" werkt als een emotionele - dit is de redding! - enzeer nadrukkelijke bevestiging.

Op de pagina's zoo (58), ioi (59) en 154 (86) vinden we de interjectie„O", steeds uitgesproken door Mevena. In alle drie gevallen drukt dit „O"bewogenheid uit, maar de gevoelswaarde vertoont m.i. toch wel in elk vandie drie gevallen een andere nuance van die bewogenheid.

Vreugdevolle verwachting klinkt door in de uitroep: „o" Zw I zoo(58): Rogier had Tamalone gevraagd Mevena in veiligheid te brengen ophet kasteel van Siremonte; Mevena heeft gezwegen tijdens de beraad-slagingen over dit plan, maar zij wendt zich tot Tamalone op de ochtendv66r hun vertrek; de monnik ziet haar ineens naast zich staan:

„... en hij kreeg plotseling een gevoel, dat zijn leven een keer gingnemen. Mevena kwam dichter bij, haar zachte stem was het eerstegeluid van den dag. „Ik ga niet naar Siremonte. Ik zou nooit kunnenslapen door de gedachte, dat hij in 't (het) gevecht is - ik moet dichtbij(dicht bij) hem zijn. Waar is hij heengegaan? Wilt ge mij naar hem toebrengen of als dat niet kan naar een stad niet ver van 't (het) leger?De reis zal mij niet vermoeien. Ik zal u niets meer vragen, maar brengmij dicht bij Rogier... [Dan ontlaadt de opgehoopte spanning zichals het ware in een uitroep:] o(,) ge weet niet hoe blij ik zal zijn."

Innige dankbaarheid spreekt uit de interjectie „O" Zw I Ku (59):Tamalone heeft Mevena voorgesteld naar Pisa te gaan; in de omgeving vandeze stad opereren de troepen van de keizer en zijn bondgenoten, tot wieook Rogier behoort. De monnik zegt:

" Er zou over te twisten zijn, of bier niet veeleer sprake is van een „compacte zin" (zie hiernablz. 6i vlgg.); in clit geval zou men „natuurlijk" wellicht beter een bijwoord kunnen noemen.Op grond van de intensiteit en de toon geef ik echter de voorkeur aan interjectie.

32

Page 47: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Het is wel drie dagen van hier, maar we (wij) zullen rusten onderweg.”[Mevena antwoordt haastig48 :1 „Neen, neen, drie dagen is niet lang,als we (wij) alleen 's nachts rusten zullen we (wij) er eerder zijn. En ikzal daar ten minste tijdingen horen. [Dan uit zij haar gevoel van dank-baarheid jegens Tamalone:] 0, wat zijt ge goed, messer (heer broeder),"

Verdrietig, mismoedig echter is de toon waarop Mevena het „0"zegt in de passage Zw I 154 (86). De keizer heeft Rogier medegedeeld datvan een huwelijk met Mevena - althans voorlopig - geen sprake kan zijn;Rogier vertelt Mevena niet de voile waarheid: hij zegt slechts dat hij voorde winter naar Pisa zal komen en dat zij dan nooit meer van elkaar zullenscheiden. Dan volgt:

„Zij zweeg nog (- -) een pooze, maar dan sloeg zij haar ogen op enzeide: „Beloof me (mij) gauw te komen, ik kan niet zoo lang meeralleen zijn..." En verteederd door het smeekend geluid harer stem sloeghij zijn arm om haar schouder en kuste haar, maar zij week wat achter-uit en vervolgde: „Hoe lang zal die oorlog nog duren, liefste? [Nu volgtde interjectie die haar stemming vertolkt:] 0, het zal een vreeselijke(- -) tijd voor me zijn te wachten daarginds. En hoe zal ik weten -."Maar hij kuste haar weder op haar mond, sprak met luchtig goed ver-trouwen en herhaalde, dat hij spoedig bij haar terug zou wezen (zijn).[De nu volgende zin versterkt m.i. de indruk van verdrietige mis-moedigheid, gewekt door de interjectie „0":] Dien ganschen dagzat zij in zich zelve gekeerd voor zich te staren en sloeg op haar kindmaar zelden acht;".

De interjectie „wat" die verbazing uitdrukt vinden we Zw I 93 (55).De brigadier Carolus, bang dat Mevena zijn heer ongeluk zal brengen alszij bij hem blijft, hoort van Tamalone dat Rogier zijn geliefde bij de inonnikachterlaat, omdat hij haar niet mee kan nemen op de veldtocht. Kennelijkhad Carolus zo iets niet verwacht want hij zegt - de uitroep „Wat,"tekent zijn verbazing -•

„Wat, blijft zij hier? ... Maar dan zijn we (wij) gered, man!"

48 Dit „neen, neen" suggereert dat Mevena — blij dat zij in de buurt kan zijn van de plaatswaar haar geliefde zich bevindt zich haast een eventueel bezwaar te weerleggen. Het is welenigermate emotioneel van toon, maar niet genoeg, meen ik, om het bij groep I in te delen.

33

Page 48: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Groep II.Slechts een maal komt een imperatieve interjectie voor, nl. „gauw"

Zw I 109 (63). Tamalone en Mevena komen in de late avond to Pisa aan:„In de straten waren de luiken en deuren der huizen gesloten. Tamalone,die de beide paarden bij de teugels leidde, liep behoedzaam in den don-ker zoekend en had zijn aandacht op den hobbeligen weg gevestigd. Opeens hoorde hij een snik en een val — Mevena's paard stond stil. Meteen kreet bukte hij neder tusschen de pooten, hij wilde schreeuwen,maar sloot dadelijk zijn lippen weder. Bevend zorgvuldig nam hij haarlichaam in zijn arm, aan den andere(n) leidde hij de dieren voort.De duisternis was loom en stil, slechts een venstertje, dat geopend werd,knerste.Aan de rivier voor een laag huisje bleef hij staan; hij klopte aan de deuren terwijl hij wachtte hoorde hij het stroomende water klotsen tegenden wal. Een man met een lamp deed open en zeide: „He!" („Ohe!").[Tamalone — in andere omstandigheden breedsprakige en gezelligeprater — spreekt nu in korte, haast afgebeten zinnen: verliefd op haardie aan zijn zorg en bescherming is toevertrouwd, wil hij zo vlugmogelijk de gewonde Mevena verzorgen. Zijn woorden klinken daar-om als een bevel en het imperatieve karakter wordt nog versterkt doorde afsluitende interjectie „gauw'', die klinkt als een commando:]„Houd de paarden vast, ik heb bier een zieke. Geef mij de lamp, dankan ik naar boven gaan, g a uw." (Zw I 108/109 (62/63)).

Groep III.Tot deze groep behoren m.i. de vrij kleurloze inter] ecties ,,nu", „n e en"• ,,en „j a .„Nu" vinden we in Zw I 55 (35) 49 : Tamalone vraagt of Rogier ziek is:„Is er iemand (hij) ziek? Messer Rogier? Nu, dan mag je (moogt ge)wel van geluk spreken, dat ik gekomen ben, want er is..." enz. 5°

De interjectie „n e en" komt drie maal voor:Zw I 93 (55): De brigadier Carolus zegt, menende dat Tamalone mee zalgaan met het leger:

„Nu zullen wij den (onzen) keizer weer zien." (De monnik antwoordt:)„ N e en, ik niet; ik blijf achter bij Mevena."

4 ° Voor een beschrijving van de situatie, zie hierv6Or blz. 31.5° Voor het volledige citaat zie hiervOcir, blz. 32.

34

Page 49: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Zw I roi (59): In antwoord op een opmerking van Tamalone ontkentMevena dat de reis naar Pisa voor haar te bezwaarlijk zou zijn:"Zw I 192 (104): Mevena weet nu dat Rogier meer waarde hecht aan eencarriere in het leger van de keizer dan aan zijn liefde voor Mevena; Tama-lone vraagt haar met hem mee te gaan naar zijn vrienden Simon en Josse:

„Maar hij wist het van te voren, zij schudde het hoofd. „ N e en, ik kanniet met je (met u niet) meegaan. Mijn vader is dichtbij, daar ga ikheen."

De interjectie „Ja" met polemisch karakter besprak ik reeds op blz. 31;een minder „gekleurd", bevestigend „Ja" vinden we in Zw I 38 (26) en89 (53).Zw I 38 (26): Rogier vraagt aan Carolus of hij het huis van Lugina ziet;Carolus wijst met zijn vinger en zegt: „Dat daar?" Rogier antwoordt:

„Ja, daar woont messer Lugina; zorg dat daar vooral de mannen geenkwaad doen."

Evenzo: „Is de meester in zijn tent nu met de vrouw?" „Ja", antwoordde debrigadier. (Zw I 89 (53)).

Een Zwerver verdwaald

Groep I.

In de passage Zw II 95 (i6i) vinden we de interjectie „O". De situatieis als volgt: Simon, een vriend van Tamalone, is met het kind van Mevenauit Pisa naar Venetie gekomen op zoek naar de monnik. Als hij zegt wie hijzoekt, roepen bedelaars die plezier maken met een paar stadswachts:

„o Tamalone? o heer Tamalone !"Dit herhaalde „o" klinkt vrolijk, op g ewek t: het is alsof zij willen

zeggen: „Is hij het die ge zoekt? Wel, die kennen wij heel goed!"

Geheel anders van toon is de tweede - en meteen laatste - interjectie in„Een zwerver verdwaald", „ a c h" Zw II 121 (174). Hier zien we een geheelander tafereel: de jongen Seffe, vroeger wegens diefstal gestraft met het af-houwen van zijn linkerhand en nu de dienaar geworden van Tamalone, isevenals zijn meester in de gevangenis geworpen Tamalone wordt op voor-

" Voor een uitvoeriger beschrijving van de situatie, zie hierv6Or blz. 33; een opmerking overde gevoelswaarde van het herhaalde „neen", aldaar noot 48.

35

Page 50: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

spraak van de bisschop, heer Lune, vrijgelaten, maar de rechters laten Seffefolteren, omdat zij hem inlichtingen willen afdwingen. Als de jongen ten-slotte wordt vrijgelaten, doet hij zijn droevig relaas:

„— ook zijn rechterhand was hij nu kwijt, hij zag hulpeloos naar hetwindsel, en op den grond stampend schold en vloekte hij Folcore, [deleider van de opstandige beweging in Venetie] zijn meester, [Tamalone]iedereen, hij wilde geen antwoord meer geven, maar liep driftig doorde omstanders heen, vloekend met betraand gelaat en jammerend:„Mijn hand, hoe kan ik nu eten, a ch mijn arme hand!""De gevoelswaarde van dit „ a ch" is, dunkt mij, die van een dr oevige

klacht.Interjecties van de groepen II en III heb ik in „Een Zwerver verdwaald" nietkunnen ontdekken.

Het Fregatschip Johanna Maria

Gezien de geringe rol die de directe rede als mededelingsvorm in ditverhaal speelt, zal het geen verwondering wekken dat interjecties in hetgeheel niet voorkomen.

De Wereld een Dansfeest

Groep I.De interjectie „ a ch" komt in totaal negen maal voor, maar ten aanzien

van de gevoelswaarde kan men twee soorten onderscheiden; evenals bij„Een Zwerver verliefd" vinden we dit „ach" steeds aan het begin van eenzin. 52 Wat ongeduldig klinkt „ach" Df 29. De situatie is: de makelaarJonas heeft van mevrouw Walewijn een geheimzinnige dans geleerd; hijspreekt nu zeer gewichtig daarover tegen mevrouw Hadee (de „IndischeDame"); zij vertelt dan zelf:

„Toen vroeg hij weer of ik het menuet kon, daar hield hij zooveel van.Welk menuet, mijnheer? vroeg ik.A c h, mevrouw, zei hij met een air of hij er alles van of wist, er is maareen menuet," enz.

Een zelfde toon meen ik te beluisteren in het „ach" Df 67, 214 en 228.

" Het „a ch" op blz. 121 (174) in „Een Zwerver verdwaald" schijnt hierop een uitzonderingte maken.

36

Page 51: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Klag end echter is de toon van „ ach" Df 34. Frans Ringelinck geeft eenfeest ter gelegenheid van de twaalfde verjaardag van zijn dochter Marion,die naar kostschool vertrekt. Op dat feest danst Marion voor het eerst degeheimzinnige dans, maar het mislukt! Mevrouw Hadee vertelt dit alsvolgt:

„En Marion haperde. Het werd ook een vreeselijk fiasco. Opeens stondzij stil. Alle menschen klapten in de handen. Zij rende naar mij toe, vielmij snikkend om den hals en fluisterde aan mijn oor dat ik haar gauwweg moest brengen.In de kamer daarnaast nam ik haar op mijn schoot. Zij drukte zichtegen mij aan, ik werd er geroerd van zooals zij telkens weer zei:A ch, 't is vreeselijk, ik zal het menuet nooit leeren, het wil niet in mijnvoeten komen.Het was droevig dat zij op haar afscheidsfeest huilen 53 moest, haar ver-jaardag nog wel.

Nagenoeg het zelfde klagende karakter heeft „ach" m.i. in Df 140, 192,199 en 201.

De interjectie „ah" die een zekere verrassing uitdrukt vinden weDf 57, 134, 135 (2 maal), 189 en 205 (2 maal). 54

Het duidelijkst lijkt mij deze „verrassing" in de passage Df 205: De gepen-sioneerde majoor Freyboon vraagt aan Clementine Vervarcke hoe het tochkomt, dat Marion hem zo wantrouwt. Dan zegt zij:

„Ah, Jean, mon bon Dieu!..., wij hebben je altijd voor een oudenrakker gehouden, voor wien iedere vrouw op haar hoede moest zijn.Ik weet nog hoe Mme Hublon altijd van je sprak als van dien oudenlosbol, oud natuurlijk omdat je knevel toen al wit was. Ah, SaintAntoine, hoe een mensch zich vergissen kan!"Tevoren heeft majoor Freyboon verteld dat Clementine Vervarcke

zich evenzeer als hijzelf verwonderde over dat wantrouwen van Marion,tot haar opeens de reden to binnen schoot. Dit duidt m.i. op verrassing.Ongeveer dezelfde gevoelswaarde heeft „ a h" in de passages Df 57, 134,

135 en 189.

sa Dit accentueert mi. nog het klagende karakter van de interjectie „ach".54 Het lijkt mij niet toevallig dat Van Schendel dit „ah" uitsluitend laat gebruiken door mensendie uit het zuiden komen; het zijn de Brabander Ringelinck, de Fransman Juillerot en de damesAldelieste en Vervarcke, beiden uit Brussel.

37

Page 52: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

De interjectie j a zeker waaruit enthousiasme spreekt komt voor inDf 172; het effect wordt nog versterkt door: „fonkelden zijn oogen" in debeschrijvende passage die eraan voorafgaat. De situatie is: Daniel — diezich nu De Moralis noemt — deelt mede aan de in hem gelmeresseerde SirRandells, dat hij nu eindelijk de geheimzinnige dans heeft ontdekt in debuurt van Cordova; Sir Randells vertelt dan:

„Toen ik terloops vroeg of hij nog verder in dit land zou reizenfonkelden zijn oogen en hij zeide: Ja zeker !" 55 .

De interjectie „O" komt tweemaal voor, maar de gevoelswaarde is nietdezelfde.Wanho op spreekt uit het „O" in Df 62. De directrice van de Brusselsekostschool waar Marion verblijft, vertelt over de ontmoeting tussen Marionen Daniel Walewijn:

„Ja waarlijk, de coup de foudre was hard bij haar ingeslagen. Het waszuchten na iederen brief. Het hart moet haar wel overvol geweest zijn,want ik vroeg haar niets toen zij naast mij stond bij mijn ecritoire, iktikte haar alleen zacht op de hand omdat ik weer een zucht gehoord had.Zij knielde, zij verborg het gezicht in mijn schoot en zij snikte.hoorde haar zeggen, hartstochtelijk: 0 ik moet hem haten, hij zal mijongelukkig maken omdat ik nooit zoo dansen kan als hij."

Lichtelijk verbaasd echter is de toon van „0" in Df 89: De oudersvan Daniel Walewijn willen graag inlichtingen over hun noon hebben vandiens vriend Henk Rosenhoff; deze wil de heer en mevrouw Walewijn lie-ver niet op zijn kamer ontvangen, omdat de nieuwsgierige hospes Knuppelongetwijfeld aan de deur zou luisteren. Rosenhoff vertelt:

„Daarom verzocht ik hem [notaris Walewijn] mij de eer te willenaandoen met mevrouw mijn gasten te zijn en te dineeren bij Kras.Hij aarzelde even, maar nam de uitnoodiging met een vriendelijklachje aan, er bij voegend dat ook mevrouw het zeker heel aardig zouvinden. Dus liet ik Knuppel een vigelant bestellen en we reden naarhet hotel om mevrouw of te halen. Toen zij van de uitnoodiging hoor-de zei ze: 0 ik dacht dat mijnheer Rosenhoff onze gast zou zijn, maardat mogen we dan zeker voor een anderen dag houden."De — begrijpelijke — reactie van notaris Walewijn op de niet direct voor

" We zien hier een voorbeeld van wat De Groot (a.w. blz. zo) noemt: „De linaal-interjectie'."

38

Page 53: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

de hand liggende uitnodiging van de jonge student, kan de lezer ertoebrengen, de uitroep „O" als een uiting van verbazing op te vatten. Toch isook een andere interpretatie zeer goed denkbaar: mevrouw Walewijn kan —als intelligente vrouw de wat pijnlijke situatie aanvoelend — de jongeman`redden' met een `matter-of-fact'achtig „O". Voor een uitgesproken`neutraal' „O" zie blz. 52.

Van een geheel andere aard is de interjectie, als krachtterm sterkemotioneel, „ver dikk e me" (Df 86). De functie ervan is, dunkt mij,duidelijk: het uiten van ergernis. De tante van Marion, Cheria Ringe-linck, vertelt hoe haar broer Frans heeft gereageerd op het besluit van zijndochter naar de dansschool te gaan, ondanks het verzet van haar moeder ende pastoor:

„Den dag daarna was Frans al hier. Hij liep met me in de tuin heen enweer om er over te praten. Hoor eens hier, Cheria, zei hij, als het kinddansen wil, ver dikkeme, laat ze dan dansen. Maar ik wil geendrukte met den ouden Staaghe [de pastoor], men moet altijd volgzaamblijven, dat weet je, en eerbied geven aan wie eerbied toekomt."De interjectie „Z o o" die verbazing uitdrukt, vinden we Df 86.

Cheria Ringelinck vertelt hoe Marion haar tante van moederskant, Petro-nel, beschuldigt haar (Marion) te bespioneren:

„Ze [Marion] had een brief van haar moeder aan het ontbijt en toen zedien gelezen had keek ze haar tante Petronel aan en zei: Gemeenespion! U bent het natuurlijk die op de [!] loer gestaan hebt dienavond en aan moeder verklikt dat ik 's nachts met jongens uitga. Zestond op en ging van tafel.Zoo, dacht ik, voor zoo gemeen had ik Petronel toch niet aangezien."

Groep II.

Tot deze groep reken ik de interjectie „Allee," Df 19o, ofschoon degeprikkelde toon eerder zou doen denken aan de emotionele interjecties vangroep I; gezien de context meen ik echter dat het imperatieve karakter hieroverheerst. De situatie is als volgt: de juwelier Aldelieste vertelt hoe Marion,als zij in geldnood was, haar juwelen aan hem verkocht; zijn vrouw, dieerg op Marion gesteld is, meent dat haar man te weinig betaalt aan hetarme danseresje, hoewel hij haar uit medelijden meer geeft dan haar, naarzijn mening, rechtens toekomt. Daar komt nog bij dat Marion nogal royaal

39

Page 54: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

met het ontvangen geld omspringt. Hij geeft daarvan een voorbeeld:„... ik was om dat bracelet gekomen, daarom nam Mlle Ringelinckmij mee naar het keukentje om het mij te toonen. Ik bood driehonderdfrancs, hoewel het misschien minder waard was, en zij stemde toe. Maarik moest in kleine biljetten betalen en toen wij in de kamer terug-keerden zag ik dat zij aan drie van de dames, die nog steeds dansten,ieder wat gaf. En de booze blik waarmee Gabrielle [de echtgenote vande juwelier] mij aankeek, hoewel zij nog niet eens wist wat ik betaaldhad dacht zij toch dat het te weinig was. En zoo was het niet een keerbij mademoiselle, maar dikwijls. Daarom had ik al eerder kunnen voor-zien hoe het gaan zou, want er komt een eind aan het bezit van bijoux,nietwaar? Dus zou Gabrielle mij nog boozer aankijken en zeggen:Allee, Emile, gierigaard, egoist, met je verwarde gedachten, wijmoeten Marion helpen en daarmee uit."Mij dunkt dat in dit „Allee" duidelijk een aansporing, om niet te

zeggen: een bevel, te beluisteren is.

Eveneens rekende ik tot groep II de interjectie „K om" Df 82 die inbetekenis naar mijn mening synoniem is aan: „Stel je niet aan!" Grappigvind ik in dit geval dat de interjectie haar imperatieve karakter niet zozeerontleend aan haar grammaticale vorm, de imperatief, maar aan defig uurlij k e betekenis! De situatie is aldus: de tante van Marion,Cheria Ringelinck, vertelt over het vrolijke leventje van Marion en haarvrienden en vriendinnen in Oisterwijk; zijzelf geniet daarvan, maar haarschoonzuster Petrone1 56 denkt er anders over!

„Natuurlijk, aan aanmerkingen van Petronel geen gebrek. Of ik hetop me durfde nemen onschuldige kinderen aan een hoop bandeloozenover te leveren? En zulke praatjes meer. Ik zei 57 : Korn, Petronel,we zouden zelf wel mee willen doen. Maar grapjes verstond ze niet.En •dan zag ik haar weer met een brief voor haar zuster Tonia naar depost gaan."

Groep III.

Deze min of meer kleurloze groep is goed vertegenwoordigd in „De

" De „spionne" van Df 86: vgl. blz. 39." Kennelijk doorziet zij de schijnheiligheid van de preutse oude vrijster!

40

Page 55: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Wereld een Dansfeest": bijna een twintigtal verschillende interjecties 58 ,waarvan sommige ettelijke maten voorkomen, heb ik aangetekend. Het zijnin alfabetische volgorde: ach ja, ah zeker, ah zoo, goed, hier, ja,jawel, komaan, neen, nietwaar?, nou, pardon, wacht, weet jewat, weet u, wel, welnu, ziedaar, zie je ? De vindplaatsen geefik inbijlage II.

Ach ja: een jeugdvriendin van Daniel denkt na, nu ze ouder geworden is,over haar vroegere leven:

„Misschien is (het) een vergissing geweest, de bezigheid weg tezetten, want met de beslommering van een zaak kan je tenminste oudworden zonder al te veel geplaag van de gedachten. Ach j a, eenmensch begaat veel vergissingen in zijn leven, de een meer, de anderminder, en dan komt er een tijd om te zien dat je er nets meer aan doenkan." (Df 210).Hoewel dit „ach ja" iets weemoedig klinkt, is deze uitroep m.i. niet

emotioneel genoeg voor groep I.

Ah zeker: Mevrouw Walewijn geeft aan de makelaar Jonas haar ziens-wijze over maatgevoel:

„U hoef ik het net te zeggen, mijnheer, dat men zich aan de matenhouden moet, net overdrijven met te veel of te weinig, al mag voorsommige het leven in meer bewogen maat gaan dan voor anderen. VoorJantje is het allegro van begin tot einde en tempestoso misschien voorPietje. Er zijn uitzonderingen, ah zeker, maar de regel is een beetjeandante, bent u dat niet met mij eens?" (Df 13).Dit „ah zeker" lijkt mij nauwelijks meer te zijn dan een opvulling,

een stoplap.

Ah zoo: De overste Karsten geneert er zich enigszins voor dat zijn dochterJeanneton studeert aan een balletschool. Mevrouw Beel („De Modiste")troost hem door te zeggen dat zijn dochter studeert aan de „Belgische staats-instelling voor choreographic, inplaats gewoon balletschool" (Df. To4); hijantwoordt:

„Choreographie? ah zoo."

" Hiertoe reken ik ook uitroepen als: goed — hetgeen men ook een „compacte zin" zou kunnennoemen hoor eens hier, weet je wat, weet u en zie je, die men 'complete' zinnen zou kunnennoemen; ik doe dit op grond van de verzwakte betekenis van deze uitroepen.

Page 56: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Dit „ah zoo" maakt op mij de indruk van een stopwoordje, waarmeede spreker zich een houding van gewichtigheid wil geven.

Go e d: Cheria Ringelinck vertelt hoe Petronel 59 bij haar in huis is gekomen:„Toen Frans zei: Cheria, je moet mijn schoonzuster eens een paarmaanden bij je nemen, het zal haar goed doen want haar zenuwen zijnin de war, - dacht ik, nou, 60 als je sets voor iemand doen kan, goed, alben je dan niet op haar gesteld." (Df 76).„ Go ed" lijkt mij niet meer dan een stopwoordje, maar in de passage

Df 83, waar Marion aan haar vader meedeelt dat haar minnaar Reynaldhem wil spreken:

„ Go ed, zei Frans, vanmiddag, laat hem maar komen." heeft „goed"de functie, de toestemming die zit opgesloten in: „laat hem maar komen"aan te kondigen. Toch kan men stellig niet spreken van een emotioneleinterjectie. Evenmin is dit het geval in de passage Df 127: de bloemistPapelon somt op welke bloemen hij in voorraad heeft, zulks in antwoordop een vraag van zijn client, Daniel Walewijn; deze zegt:

„Goed, vanavond lelietjes-van-dalen, morgenavond tulpen."En op de volgende bladzijde: (weer spreekt Daniel:)„ Go ed, goed, noteer s'il vous plait."Dit herhaalde „goed" moge een zeker ongeduld verraden, voor groep I

is het toch te weinig emotioneel; er is trouwens geen reden voor emotie:Papelon had alleen nog meer soorten bloemen opgenoemd!

Hier: De butler van Sir Randells („De Politierechter") brengt zijn schoon-zuster („De Werkster", nl. van het jonge artisten-echtpaar Walewijn-Ringelinck) tien pond sterling:

„Hier, zei hij, het is van Sir Randells, die heeft hem eens zien dansenen daar heeft hij nog altijd bewondering voor. Help jij ze daar denslechten tijd mee door." (Df 240).Dit „hier" lijkt mij niet meer te zijn dan een versteende formule, de -

minder beschaafde, minder beleefde - pendant van „Alstublieft".

Ja: „ja" als gewone bevestiging: (Df 38: de leraar Deursting spreekt,Daniel antwoordt):

59 Zie blz. 39 en 4o.6 ' n o u : ook al een stopwoordje!

42

Page 57: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Heb je me begrepen, Daniel? Ja, mijnheer.”Df 96 : (Mevrouw Walewijn vraagt, de student Henk Rosenhoffantwoordt) :

„En uw correspondentie met Daniel, mogen wij daar iets van hooren,mijnheer Rosenhoff?Ja, mevrouw, in het begin kreeg ik regelmatig brieven van hem, ..."

Df ioo : (Henk Rosenhoff vertelt over een bezoek van de dochter van deleraar Deursting aan hem; zij vroeg Rosenhoff of hij werkelijk dacht datzij geen hoop op Daniel mocht koesteren; hij vervolgt dan:)

„Of die aanstaande van haar ervan wist, vroeg ik, dat zij eerst bij mijkwam om deze inlichting?Ja, antwoordde ze, hij houdt nu eenmaal van me."

Df 205: (majoor Freyboon — „De Liefhebber" — denkt zich in dat zijn win-gers hem aankijken en vragen:)

„Gewezen majoor, gewezen liefhebber, moeten wij op onzen oudendag nog spelen voor een beetje menschenspel? Ja, zei ik, nog een kleinbeetje."

Ja dat berusting uitdrukt, maar nauwelijks emotioneel is:Df 2 o : de jeugdvriendin van Daniel (zie blz. 41; „ach ja") denkt als hetware hardop:

„En toch vraag ik mij telkens af, telkens als ik er aan denk, of ik toenniet, toen ik in Parijs was, haar had moeten waarschuwen." Dat ik hetniet deed, j a, dat is ook te begrijpen. 1k ben niet zonder vooroordeel.1k heb Daniel gekend van dat we zestien waren.""

Ja dat een b eves tiging schijnt te zijn maar in werkelijkheid een t e g en-werping inluidt: Df 211: de situatie is nog dezelfde als Df. 210; dejeugdvriendin spreekt over de familie Aldelieste — „heele brave menschen"zegt ze — die Marion veel geholpen hebben en ze vervolgt:

„Ze zeiden me ook dikwijls dat al het verdriet was om Daniel, netzooals iedereen dacht.Ja, ik weet dat u 63 daar ook van overtuigd bent en dat verwondert

" Marion zegt nl., dat Daniel niet echt van haar hield." Dit is een aanwijzing dat de „jeugdvriendin niemand anders is dan Alida Honingblmn: vgl.het relaas van de leraar Deursting over Daniels escapade naar Amsterdam, Df 40 vlgg.63 De met „u" aangesproken persoon — „die oude dame" zie Df 209 — moet wel mevrouw Hadeezijn („De Indische Dame"): vgl.: „Ze had nooit van dien dans gehouden" (Df 255) met Df 29gm 32, waar blijkt dat mevrouw Hadee boos is op Jonas, omdat hij met de geheimzinnige dans

43

Page 58: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

me. Dat menschen, die haar oppervlakkig kenden dat geloofden, kanik me voorstellen, maar u kent haar toch al van kind af."Bij dit inleidende „ja" is m.i. nauwelijks sprake van enige emotie.

Jawel: De situatie is nog steeds dezelfde als Df 210 vlgg.; de spreekstervraagt zich of wat het toch kan zijn geweest dat Marion zo onweerstaanbaarnaar Daniel trok, van wie ze eerder bang was (Df z dan dat ze van hemhield. Gewone mensen mogen het gek vinden of ziekelijk dat die onweer-staanbare kracht een dansmaat was, maar, zegt ze, misschien moeten we dat„gek vinden" wel verklaren uit kortzichtigheid of ongevoeligheid bij onszelf en zij vervolgt:

„Jawel, u zegt zelf dat u altijd dol bent geweest op dansen 64, ik hebhet ook gevoeld dat een maat je in de ziel kan dringen, zoodat je hetnooit vergeet." (Df 213).Dit „j aw el" heb ik — met De Vooys 65 — als interjectie opgevat op

grond van de functie: het inlei den van een zin, zonder dat het woord-zelf als bepaling in die zin optreedt; anders dan bij het voorbeeld vanDe Vooys („En j aw el, geen mens had er zin in!") is bier echter gensprake van ironie; men zou dit „j aw el" kunnen 'vertalen' met: inderdaad;emotioneel lijkt het mij evenmin als de hierboven weergegeven vormen van„j a

Koma an : Op het moment dat notaris Walewijn thuiskomt, is zijn echt-genote bezig hun gast, de makelaar Jonas, „het menuet" te leren; de notarisbiedt Jonas een stoel aan, kennelijk pogende de wat zonderlinge situatienormaler te maken. De lezer glimlacht als hij zich de figuur van de waardigemakelaar voorstelt, aarzelend tussen veilige vormelijkheid en onconventio-neel genoegen...

Mevrouw Walewijn lost de moeilijkheid op hair manier op door tezeggen:

„Mijnheer Jonas wil nog even een figuur overdoen, het zou jammerzijn als hij het niet leerde zooals het hoort. 66 Ko maan, mijnheer,

niet alleen de mensen in Breda afkerig had gemaakt van de haar zo geliefde wals, maar ook hethartje van „mijn Marion" had vergiftigd, zodat zij zelfs „geen pleizier meer had in waltzen".64 Ook dit wijst erop dat „die oude dame" (zie blz. 43, noot 63) en mevrouw Hadee een endezelfde persoon zijn: vgl.: „Maar we (d.w.z.: Marion en mevrouw Hadee) hadden ook algauw van elkaar ontdekt dat we graag dansen." (Df 26).65 a.w. § 215, blz. 351.66 Eerst later blijkt dat deze woorden een diepere betekenis hebben: immers, het is Jonas die

44

Page 59: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

tieta-tieta-tie-taa... en bij deze tonen weer een buiging, niet al te diep,kijk maar naar Riket. 67" (Df Is).Dit „komaan" zou men met enig recht kunnen beschouwen als

imperatieve interjectie (groep II); ik vat het echter liever op als een goed-moedig-vriendelijke aansporing met te weinig „kleur" om het in te delenbij groep II.

Neen: Df 68: de hospes Knuppel vertelt over de vrouwen die de jongestudent Walewijn achternalopen:

„Het valt je op hoe precies de vrouwen kunnen schrijven wat zewillen als ze hun zin er op gezet hebben, het is soms net of ze geenschaamte meer hebben. Ik begreep er niets van, al dat vliegen als mug-gen om de kaars, om een jongen van negentien nog wel. Mijn vrouwzei ook: Neen, daar begrijpen we niets van, dat is een verschijnsel vande natuur."Dit — m.i. nogal kleurloze — „neen" sluit aan bij: „Ik begreep er niets

van..." enz.; het heeft eerder een bevestigende dan een ontkennende functie,nl. ongeveer — „je hebt gelijk, wij begrijpen" enz..

Neen als gewone ontkenning: Df 13S: Frans Ringelinck vraagt aanReynald wie hem vroeger „dien dans" heeft geleerd:

„Was het net op Carnaval voor Marion naar het pensionaat ging?Was het niet een zekere Deursting die het je leerde? Neen, zeiRaynaud68 , hij heette Janson."

Neen in de betekenis: integendeel, wel niet geheel „kleurloos" maartoch ten hoogste zwak-emotioneel te noemen, vinden we Df 212: depassage sluit precies aan bij die welke ik op blz. 43 heb weergegeven; voor

„het menuet" zal doorgeven aan Marion en de geheimzinnige figuur op de achtergrond Rey-nald („De Melancholicus" van het slothoofdstuk), zie: Df 30, 31 en 34. Een buitenstaander doetMarion aan het begin van het eigenlijke „verhaal" in aanraking komen met het hoofdmotief —de geheimzinnige dans — zoals tegen het erode van het boek een outsider (majoor Freyboon)Daniel en Marion door het spelen van die dans tot elkaar brengt (Df 206 vlgg.)." bijnaam voor haar zoon Daniel." Zijn voornaam wordt door de diverse vertellers op verschillende manieren weergegeven (ikgebruik hier de versie van Cheria Ringelinck, die deze naam het eerst noemt Df 82), zijn achter-naam wordt nergens volledig vermeld: de lezer hoort alleen dat het woord „ster" erin voor-komt: „sterrewichelaar" (Df 39) , „S ter r e- met nog een syllabe" (Df 126). Door dit alles worth eensfeer van geheimzinnigheid rond deze figuur geschapen: verschillende mensen ontmoeten hem,niemand kent hem!

45

Page 60: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

de beschrijving van de situatie moge ik volstaan met daarnaar te verwijzen.De „jeugdvriendin" zegt:

„Ik zeg niet dat ze niet om hem geeft, ne e n, maar al te veel, dat maakthet ook zoo raadselachtig, maar het is toch iets heel anders dan iedereengedacht heeft."

Neen dat dienst doet als inleiding en het effect heeft, de aandacht teconcentreren op „even zeker ... zoo zeker"; (eveneens Df 212): de „jeugd-vriendin" vraagt haar bejaarde bezoekster:

„Denkt u dat het hart zoo is dat het twee kan liethebben? Neen,even zeker als ik weet dat ik wakker ben en niet droom, zoo zeker weetik dat ze voor Daniel nooit de liefde heeft gekend."

Neen - eveneens zonder veel Ileue - dat antwoordt op een vertellender-wijs aangegeven aansporing" als: „Probeer het uit je hoofd te zetten!"; despreekster - de „jeugdvriendin" is nog steeds aan het woord - vertelt:

„We hebben er" veel over gesproken en ik [de jeugdvriendin] heb mijnbest gedaan dat zij [Marion] het" uit het hoofd zou zetten, maar het gafniet. Neen, zei ze, het zal me nooit verlaten." (Df 213).

Neen in de passage Df 226 doet denken aan een compacte zin: Neen (datvertel ik je niet, want...) ; zoals het nu in de zin staat, is het nagenoegkleurloos. De situatie is aldus: de kleindochter van de leraar Deursting,evenals haar moeder Berendientje genaamd, spreekt graag met de oudemevrouw Hadee over dansen en in het bijzonder over Marion die zij zeerbewondert, ook al kent zij haar alleen van foto's; mevrouw Hadee heefthaar verteld van de dans die Marion ongeluk heeft gebracht. Berendientjevertelt dan:

„Ik vroeg mevrouw hoe die dans dan was, maar ze zei altijd: ne en,dat kan je toch niet, en ze wou hem niet voor me spelen."

Ni et waar, in betekenis ongeveer gelijk aan het voegwoordelijk bijwoordimmers, vinden we zowel aan het begin van de zin (Df 13) als op het eindDf 90 en 200).

" in het citaat gecursiveerd.70 „er" en „het": Marion idee-fixe, dat een noodlot uit een andere wereld haar roept, als zij demaat hoort van de geheimzinnige dans.

46

Page 61: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Df 13 Mevrouw Walewijn spreekt tegen de makelaar Jonas over de be-langrijkheid van dansen en ritme in het leven:

„Ik weet niet hoe u de wereld aanziet, mijnheer Jonas, maar u zal weltoegeven dat het een voordeel is als men dansen kan. Op rhytmen hetleven door te gaan, dat is de kunst. Nietwaar, waken bij dag, slapenbij nacht, eten, drinken, werken, rusten met een maat, genoegen enverdriet, het heeft alles een rhytme. En als men dansen kan, verstaatmen de kunst die dingen mooi te doen, dat is de kunst van te leven."

Df 9o: Weer spreekt mevrouw Walewijn, ditmaal tegen de studievriendvan haar zoon Daniel, Henk Rosenhoff; zij wil graag weten hoe Daniel hetnu in het buitenland maakt:

„... wij hopen dat u ons zooveel mogelijk wilt vertellen wat u vanonzen zoon hoort. U correspondeert met hem, nietwaar?"

Df 200: Mevrouw Beel (de „Modiste") spreekt met majoor Freyboonover Marion en haar vader, die het slecht maakt:

„In dien brief van haar, dien u meebracht en dien mevrouw Hadeegelezen heeft, stonden geen opgewekte dingen. Zij weet zeker niet hoeerg het met haar vader is. U gaat terug naar Parijs, nietwaar? Zouu haar willen vragen of zij hem een brief schrijft waarin ze zegt dat zevolkomen gelukkig is?"Dit „nietwaar" heeft alleen op het eind van de zin de functie, een

bevestigend antwoord uit te lokken; aan het begin van de zin maakt heteerder de indruk een vrijwel kleurloos stopwoordje te zijn, zij het ook dathet een instemming bij de toegesprokene veronderstelt.

Nou: (Df 76): Cheria Ringelinck vertelt hoe zij ertoe gekomen is, haaronsympathieke schoonzuster in huis te nemen:

„Toen Frans zei: Cheria, je moet mijn schoonzuster eens een paarmaanden bij je nemen, het zal haar goed doen want haar zenuwen zijnin de war, — dacht ik, nou, als je iets voor iemand doen kan, goed, alben je clan niet op haar gesteld."Dit „nou" is nagenoeg kleurloos, het wordt als het ware schouder-

ophalend gezegd; wel spreekt eruit een zekere tegenzin, een lichte wrevel,die weer wordt verzacht door „goed". Het verschilt echter sterk in toonvan het geprikkelde „nou" in een zin als: „Nou, komt er nog wat van?",gezegd tegen iemand die blijkbaar geen haast maakt te doen wat hem isopgedragen of wat hij heeft beloofd.

47

Page 62: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Pardon als nagenoeg beleefdheidsformule vinden we in Df 33op het feest ter gelegenheid van Marions vertrek naar kostschool vraagtmevrouw Hadee aan de even waardige als saaie schoenfabrikant Rentenaar,wie dat blonde jongetje is dat als Chinees verkleed is:

„...maar natuurlijk zei hij weer: Pardon, at zou ik u niet kunnenzeggen."

Met sets meer inhoud komt dit „pardon" voor in de passage DJ 135,waar beschreven wordt hoe Marion het oneens is met de musici over de wijzewaarop het „menuet" 71 zal moeten worden gespeeld; Mme Hublon vertelt:

„Zij speelden, het klonk heel liefelijk. Maar al bij het begin onderbrakmademoiselle hen, zij wilde het langzamer, plechtiger. Lento, maestoso,zei ze. Juillerot en de andere violist waren het niet met haar eens.Arioso, allegretto, wilden zij het. Zij Hoot het voor zooals zij hetwenschte. Pardon, mademoiselle, zei de violoncellist, waar hebt uhet zoo gehoord? in Duitschland misschien? Boccherini gaat z(5(5, opschoentjes van satijn. En hij speelde, zacht, vlug."De situatie — de vakman moet zijn opdrachtgeefster ervan overtuigen

dat zij ongelijk heeft — brengt mee, dat „pardon" meer is dan een nagenoeginhoudloze beleefdheidsfrase: de cellist vraagt in werkelijkheid excuusvoor zijn stoutmoedigheid, deze ster van het ballet te weerstreven.

Wacht: in Df 133, 173 en 214 zien we deze interjectie in de betekenis:„Daar bedenk ik sets!", vrijwel kleurloos en in ieder geval bepaald nietemotioneel of imperatief van karakter. Als voorbeeld kies ik de passage Df.133 waar verhaald wordt hoe Marions kleedster, madame Hublon, aanFrans Ringelinck vertelde:

„..., dat er gezocht werd naar dien Raynaud, omdat die de dansmuziekwel kennen zou. Hij streek over zijn baard, hij dacht na. Menuet? zeihij, het is me of ik daar meer van gehoord heb, van een goede vriendinin Brussel. Wacht, ik ga haar telegrafeeren dadelijk hier te komen."

Gecombineerd met „eens" en nu in de betekenis: „Laat mij eens evennadenken !" staat „ w a cht " in de passage Df 135: Marion Ringelinckdiscussieert met Reynald over de onvindbare dans:

71 Marion meent — ten onrechte, zoals even later blijkt uit: „Maar na een poosje schudde made-moiselle weer het hoofd. Het was niet hetzelfde wat de violoncellist van den overkant hadgespeeld." (Df 135) — dat de dans die zij al zo lang zoekt, het menuet van Boccherini is.

48

Page 63: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Mijnheer Ringelinck kwam tusschenbeide. Wacht eens, zei hij,nadenkend. Was het niet op Carnaval voor Marion naar het pensionaatging? Was het niet een zekere Deursting die het je leerde?”Ook dit „ w a cht eens" hoort m.i. op grond van de verzwakte

betekenis thuis in de groep III.

Weet je wat, vrijwel kleurloos wat de gevoelswaarde betreft en inbetekenis ongeveer gelijk aan: „Neen, ik weet een indere oplossing !"vinden we Df 107: mevrouw Beel (de „Modiste") beklaagt zich tegen FransRingelinck over het gedrag van haar dochter Helene, die schulden maakt terwile van een onbetrouwbare minnaar; Ringelinck ziet het niet zo somber inen zegt:

„Kostelijk, dat heb ik in mijn jeugd zoo dikwijls gedaan, en dankeek mijn vader streng en betaalde. Dat moet jij ook maar doen, Ada.Weet je wat, laat mij maar eens erg streng met je dochter praten,want jij kan het toch niet missen."

Weet u dat bier een motivering inleidt is te vinden in de passage Df.14o: mevrouw Hadee geeft aan Marions kleedster, madame Hublon, op-dracht ervoor te zorgen dat de musici 's morgens in de salon elegantemuziek spelen, zodat Marion het in bed kan horen; dan volgt:

„ We et u, madame Hublon, zei ze, misschien komt die melodie 72

onverwachts."

Wel als inleiding van een besluit komt voor Df 136 en 169. Alsvoorbeeld neem ik Df. 136: Frans Ringelinck heeft zojuist ontdekt wie hetis die vroeger Marion en Reynald de geheimzinnige dans heeft geleerd:

„..., ah, ik weet het, Jonas was de man. Wel, nets is eenvoudiger daneen telegram aan Jonas om even hier te komen, dat heeft hij zeker voorons over. Mme Hublon, wees zoo goed het telegram dadelijk te latenverzenden."

Welnu in de betekenis: „Als het voorgaande juist is" en met als functie:het inleiden van een conclusie die uit dat voorgaande getrokken is, vindenwe Df. 139: Frans Ringelinck reageert op de opmerking van de violistjuillerot: „Beter de mooie muziek van Boccherini dan een dans dienniemand kent." en zegt:

72 de melodie van de onvindbare dans.

49

Page 64: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Hoor eens bier, er moet toch iemand zijn die het kent, want onzevriend Jonas is niet de man om een dans uit te vinden, dus moet hij hetvan een ander geleerd hebben. Is dat niet zoo, Jonas? Welnu, als hijnog weet van wien hij het geleerd heeft kunnen wij daar navragen.”

Ziedaar, inhoudloos, met een zekere plechtigheid het einde aankondigendvan een relaas73, wordt gebruikt door Henk Rosenhoff als hij zijn verslagvan Daniels belevenissen aan diens ouders gaat besluiten:

„Ziedaar, mijnheer en mevrouw, alles wat ik u kan mededeelen."(Df 97).

Zie je (Df II) verzacht enigszins het erv66r gezegde, dat z6nder dezeinterjectie - die verder inhoud noch kleur heeft - wel erg gebiedend zouklinken. De situatie is aldus: Frans Ringelinck spreekt joviaal met de studentRosenhoff74 ; hij belooft hem zijn steun, maar verbindt daaraan een voor-waarde (Maar doen); vooral het woord „verwacht" dat hij bij het for-muleren van die voorwaarde gebruikt, klinkt wat fors: het is of de goed-moedige spreker dit zelf ook aanvoelt, zodat hij de interjectie „zie je"eraan toevoegt, waardoor de vriendelijke toon hersteld wordt:

„De jeugd moet altijd geholpen worden. Zoolang je onder de dertigbent, jongeman, kan je bij mij aankloppen als je vooruit wil. Maar ikverwacht dat anderen" ook zoo doen, zie j e. Daarom moet je mehelpen met vrind Walewijn in contact te komen."

Mijnheer Oberon en Mevrouw

Groep I.De interjectie „ach" komt in „Mijnheer Oberon en Mevrouw" in

totaal negen maal voor. Drie verschillende gevoelswaarden kan men daarbijonderscheiden:Ongeduldig klinkt „ach" Ob. 30, 40, 121 en 198; als voorbeeld koos ikde passage Ob. 40: Klaartje is boos omdat Jan zo laat is; hij geeft daarvoorals verklaring dat hij is opgehouden door mijnheer Oberon, die hij „eenleelijke man" noemt. (Later blijkt dat hij mijnheer Selvergedaen heeft ont-moet, die zich uitgaf voor mijnheer Oberon) Klaartje is het niet met Jan eens :

" In dit geval wel een zeer lang relaas: bijna zeven pagina's!74 Zie ook blz. 19 en 21 (Aansprekingen)." Het zal Rosenhoff niet ontgaan zijn, dat hijzelf daarmee bedoeld wordt!

50

Page 65: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Leelijk? vroeg zij. Ach, wat ben je weer dom, het is juist een heelemooie man, dat kan je toch begrijpen na alles wat mijnheer Sekeris vanhem verteld heeft.”

Verrassing klinkt door in „ach" Ob 166: tijdens IClara's afwezigheidheeft mevrouw Selvergedaen vier kostbare vazen laten brengen:

„Toen Klara thuis kwam stond Fientje er met de kinderen naar tekijken. Ach, zeide ze [Klara], wat is dat aardig van mevrouw."

Een klacht wordt uitgedrukt door „ach" Ob 178, 185, 190 en 245. Terillustratie citeer ik bier Ob 185: Jan beklaagt zich tegenover mijnheerOberon over moeilijkheden in zijn huwelijk:

„Het is pas een paar jaar dat ik gemerkt heb hoe terughoudend Klarais, hoe koel en op een afstand. Vroeger zag ik dat niet, maar nu heb ikhet gevoel dat ze wel buiten mij kan. Het is een teleurstelling dat teontdekken als je zoolang samen bent geweest. Ach, er zijn nog anderedingen, ik zal er maar niet over spreken."

He dat verbazing uitdrukt: (Ob. 1o4): Jan ontmoet nu de echte Oberon enzegt dat hij meent hem al eerder gezien te hebben; Oberon antwoordt:

„Ja, zulke dingen komen voor. Je wandelt ergens, je ziet een landschapen je denkt: he, dat ken ik, al ben je er nooit geweest."

Ho or dat geruststellend werkt: (Ob 8o): Mevrouw Selvergedaen heeftKlaartje een handspiegeltje gegeven; zij vertelt:

„Dat spiegeltje, heeft den zelfden vorm als dat wat Venus altijdgebruikte. Weet je wel wie Venus was? Zoo noemden ze vroeger degodin van de liefde. Je hoeft het niet te gelooven, ho or, want het ismaar een fabeltje."

Jawel komt voor in twee betekenissen:To eg eying wordt erdoor aangegeven Ob. 87: Titania maakt zich eroverongerust dat Oberon niets doet om Jan te beschermen tegen de slechte in-vloed van Selvergedaen; zij vervolgt:

„Je zegt toch dat hij [Jan] hard bestookt wordt?" Oberon antwoordt:„Jawel, maar voor de kuiperijen van dien snaak ben ik niet bang. Dejongen heeft een zuiver samengestelden aard."

Meer polemisch van karakter, ongeveer gelijk aan: „tOch wel!" is

51

Page 66: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„j a w el” Ob. 184: Mijnheer Oberon heeft Jan ontboden omdat diens hou-ding van de laatste tijd hem niet bevalt; hij herinnert hem aan vroeger, aande tijd dat hij gedichten maakte over lelien en rozen. Jan zegt dat dit nietmeer dan een illusie geweest is en vervolgt:

„Het is ook niet de eenige teleurstelling."Mijnheer Oberon antwoordt:

„J a w el, dat was de eenige, de andere die volgden waren maar schimmenvan de eerste, en die kwamen omdat je teveel verzweeg en voor je hield."

0 komt driemaal voor, steeds door een andere spreker gebezigd en telkensmet een andere gevoelswaarde: onverschillig klinkt het in Ob 99: aan eendiner ten huize van de familie Appelaar spreken de jongelui met elkaar overde oudere gasten:

„Wie is die man daar met dien snor, die zijn glas alweer leeg heeft?vroeg een schoolvriend Abram Appelaar.Bedoel je dien tegenover dien met den langen knevel? 0, dat is eenmajoor, een beste man, maar hij weet niet veel, antwoordde Abram."We zien hier een voorbeeld van een niet-emotioneel „O", dat zo niet

identiek, dan toch zeer verwant is aan het door Van Haeringen 76 gesig-naleerde „neutrale o van kennisneming", dat een „volkomen ongeemotio-neerde, zakelijke reactie [is' op een even ongeemotioneerde mededeling inde trant Het is op het ogenblik droog of De Bakker had vandaag geen roggebrood ofDe klok is twee minuten voor." „Het o als antwoord daarop [zo vervolgt deschrijver] heeft geen andere waarde dan `ik heb van die mededeling kennisgenomen' en het zou, als het in druk werd weergegeven, beslist geen uit-roepteken achter zich moeten hebben. Maar men ziet het zelden of nooitgedrukt."

Het „O" in Ob 99 is geen op zich zelf staande reactie op een zakelijkemededeling, zoals het „O" dat men achter Van Haeringens voorbeeldenkan verwachten, het leidt een vrij uitvoerig antwoord in op een - overigensbepaald ongeemotioneerde - vraag; dit antwoord is nuchter, onverschilligvan toon en de toon van het aanloopje „O" stemt met die van het antwoord-zelf geheel overeen. Hoewel we hier geen reactie op een zakelijke mede-deling zien, maar een aanloopje tot een antwoord op een niet-emotionelevraag, moet het „O" in Ob 99 stellig als een „gedevalueerde interjectie" be-schouwd worden.

" Dr. C. B. van Haeringen in: Gedevalueerde interjeaies ; N. Tg LIII (196o); blz. 73.

52

Page 67: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Dat dit „O" zelfs in de titel van een boek kan binnendringen, blijkt uitLeonhard Huizinga's: „`0',... zei ik."Bewondering uitdrukkend is „O" in Ob 17S: Ida, het dochtertje vanJan en Klaartje, is aanwezig op een tuinfeest ten huize van mijnheer Oberon;de avond begint al te vallen; Ida kijkt naar de opkomende nevel:

„0, riep Ida, dicht bij mijnheer Oberon staande met haar hand op zijnarm, wat is dat mooi. Is dat een dunne wolk of is dat dauw?"

Een wens inlei den d is „0" in Ob 186: wanneer mijnheer Oberon thuis-komt, hoort hij ergens in de tuin een jonge lijster:

„Hij wilde naar de bank gaan onder den pereboom, maar hij rilde enhij bedacht zich. De lucht opsnuivend meende hij dat er in de hoogtehagel was en dat begreep hij niet. Dus liep hij naar de kamer bovenwaar hij op zijn kalender zag dat het een dag in de derde week van Juniwas, er stond gedrukt: begin van den zomer. 0, dacht hij, dat lijstertjemag den moed niet opgeven, die hagel trekt gauw voorbij. Toen haal-de hij zijn kleinste flint en in de warande voor de open deur blies hij erop, telkens onderbrekend en luisterend of de lijster het begrepen had."Dat „O" bier een wens inleidt, kan worden afgeleid uit de beschrijving

van de moeite, die Oberon zich getroost om de lijster duidelijk te maken,dat deze vooral niet moet ophouden met zingen, aangezien de kilte in deatmosfeer slechts tijdelijk zal zijn. Er is Oberon kennelijk wel iets aan ge-legen dat de lijster „den moed niet opgeeft".

Och, och (Ob 158) heeft een meewarige gevoelswaarde; opvallend isverder dat het geisoleerd staat, na een uiting die de lezer doet begrijpenwaarOm de spreker zo meewarig is. De situatie is: de oude huisvriend van defamilie Morgenrood, mijnheer Sekeris, bekijkt de nieuwe meubelen vanJan en Klaartje; dan volgt:

„Mijnheer Sekeris zeide alleen maar: Andere tijden andere zeden. Ikgeloof nooit dat het solide spul is zooals toen wij Jong waren. Och,och."

Groep II.

Slechts een interjectie in „Mijnheer Oberon en Mevrouw" lijkt mij tebehoren tot deze groep van imperatieve interjecties. Het betreft hier devinnige uitroep: „zeg" : grappig is dat nOch de grammaticale vorm, nOchde grondbetekenis dit woord stempelen tot imperatieve interjectie! Wat het

53

Page 68: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

eerste betreft: een imperatief als „ ho o r" heb ik op grond van de gevoels-waarde een plaats gegeven in groep I, „stel je voor" en „wacht" zal ik in-delen bij groep III vanwege hun verzwakte betekenis; wat het tweedebetreft: de spreekster bedoelt niet dat haar toehoorster iets moet zeggen,maar zij wil wel dat zij nu heel goed zal luisteren! „Zeg" heeft dus defunctie van een werkelijk gebiedend: „Luister!": op grond dairvan meenik het een imperatieve interjectie te mogen noemen. De situatie is als volgt:Ob. 159: De verloofde van Adriaan Boel, Ulderike, heeft veel kritiek op deinrichting van Jan en Klaartjes nieuwe huis; dan ineens maakt zij een zureopmerking over de dienstbode Fientje — de lezer weet hoe ongemotiveerddit is: Fientje immers is de goede geest in huis! —; de overgang van de enesoort kritiek op de andere wordt gevormd door de interjectie „zeg";de lezer krijgt, dunkt mij, de indruk dat Klaartjes aandacht niet bijstergroot was op het moment dat Ulderike haar meest venijnige kritiek wiluiten: vandaar het snibbige „zeg" dat Klaartje tot luisteren moet dwingen!Ik citeer de gehele — onaangename! — passage: hebben gelijk dat jnllie lien ouden romme177 hebben afgeschaft

nu Jan een beter inkomen heeft, ik vind het alleen jammer dat je mijniet eens geraadpleegd hebt bij de keuze. 't Gaat anders wel. Modern,nu ja, wat stijf en hoekig, en de vieze vingers van de kinderen zijn erzoo op te zien. Dat tafelkleed is veel te schel, zeg ik, en niet sterk. En jeschoorsteenmantel vind ik zoo koud, alleen maar de pendule en diearmoedige kom, het lijkt wel uit de bazaar. Zeg, ik vind dat dieFientje van jou pretensies krijgt, de meid ziet er mij te licht uit met diekorte rok en die pantoffeltjes en dat ingeregen middeltje. Zooeventoen ze opendeed was het ook net of ze lonkte tegen Adriaan, het nest."

Groep III.

Evenals in „De Wereld een Dansfeest" is ook in „Mijnheer Oberon enMevrouw" deze groep het meest talrijk. Het zijn in alfabetische volgorde:goed, he, ja, juist, neen, niet, nietwaar, nu, nu ja, o ja, stel jevoor, wacht, wel, zeker, zoo. Vindplaatsen geef ik in bijlage II.

Go ed: deze interjectie komt twee maal voor, beide keren gebruikt doordezelfde spreker, mijnheer Selvergedaen, echter met dit verschil, dat

" De meubels die in het vorige huis stonden.

54

Page 69: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„goed” de eerste maal (Ob. 149) een aanloopje is naar de volgende zin,terwij1 het in de passage Ob. 164 een reactie lijkt op een antwoord van Jan,een antwoord dat in de tekst niet is weergegeven.Ob. 149: mijnheer Selvergedaen spreekt over Jan, wiens leven, naar Selver-gedaens mening, geen succes is geworden:

„Het spijt mij innig voor Jan, zeide mijnheer. Toen hij van de middel-bare school kwam heb ik er op aangedrongen dat hij studeeren zou,waaruit blijkt dat ik geen tegenstander ben van de echte wetenschap.Maar hij sloeg mijn raad in den wind en hij volgde zijn eigen zin,misschien wel de inblazing van een ander. Go ed, ik had er vrede meedat hij zijn geluk zou zoeken in de praktijk, omdat hij zelf meende datdit met zijn aanleg overeenkwam."

Ob. 164: mijnheer Selvergedaen spreekt met Jan en vraagt hem:„Hoe oud ben je nu? Go ed, in de kracht van je leven."In beide gevallen heeft dit „ goed" nagenoeg geen Ileue , vandaar

dus de indeling bij groep III.

He met als betekenis: „vind je ook niet?" vinden we in de passage Ob. 157:majoor Vink, de vader van Klaartje, bekijkt het nieuwe huis van zijn dochteren schoonzoon, samen met zijn oude vriend Sekeris:

„Dat is zeker modern, zeide de majoor. Niets voor ons, he, Koenraad?Dan is het bij ons gezelliger."Dit „he" dat een bevestigend antwoord op een vraag veronderstelt,

heeft verder te weinig betekenis om anders dan in groep III te worden in-gedeeld.

Ho or eens hier, niet meer dan een stopwoordje en, ondanks de uit decontext blijkende onaangename toon, nauwelijks emotioneel te noemen,komt voor Ob. 163: Mijnheer Selvergedaen wil Jan ertoe brengen, zich in tespannen om steeds meer geld te verdienen; hij leidt zijn betoog als volgt in:

„ Ho or eens hier, laten wij mekaar goed verstaan. Ik hoef niette herhalen wat ik je uit den treure verzekerd heb, dat je bestwil memeer dan iets anders ter harte pat."

Ja, het ineest frequent van alle interjecties in „Mijnheer Oberon en Me-vrouw", is in slechts een van de drieendertig gevallen meer dan een vrijkleurloze bevestiging: ik heb bier het oog op de passage Ob. zoo: Klaraheeft het plan opgevat een reisje naar Parijs te maken:

55

Page 70: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„En na de koffie verraste zij haar man juist toen hij naar kantoor zougaan.Wat zou je zeggen, vroeg zij, als ik eens een uitstapje maakte naarParijs? Ja, naar Parijs. Met mevrouw Selvergedaen, die is daar goedbekend.”Dit „Ja", kennelijk een reactie op een verbaasd gezicht van haar echt-

genoot, heeft wel een zekere emotionaliteit, maar m.i. toch niet genoegvoor groep I. Uit de tweeendertig overige gevallen kies ik als voorbeeld Ob.112: Mijnheer Oberon vertelt zijn vrouw Titania, dat hij Jan en Klaartje —in deze fase van het verhaal nog niet officieel verloofd — heeft zien wandelen:

„Dezen zomer heb ik het paar dikwijls samen gezien. Zij loopen dichtnaast elkaar, hand aan hand, zij praten niet, zij kijken niet om zichheen. Ik zag ze in een stille straat, mijnheer Sekeris die van den anderenkant kwam bleef vlak voor ze staan en riep Jan bij den naam, maar zijhoorden het niet eens. Wanneer geesten afwezig zijn van deze plaatsdwalen zij in een andere die niemand kent dan zij alleen en geen boozeinvloed kan ze daar raken. J a, dat weet ik, zeide mevrouw, als zesamen zijn dwalen ze in het donker van dien Eros zonder te wetenwaar ze gaan, zoo heb ik ze ook gezien."

Juis t in de betekenis: „inderdaad", suggererend dat de toegesprokene in-stemt met hetgeen er gezegd wordt 78, vinden we Ob. 131 en 134; beidekeren wordt het gebruikt door Selvergedaen. Ik citeer bier Ob. 131: Sel-vergedaen houdt een Lange tirade waarin hij o.a. beweert dat het dommemensen waren, die de dualiteit goed-kwaad hebben geschapen; hij vervolgt:

„Goden en demonen heette dat in het begin, verkorenen en verdoem-den, deugdzamen en verdorvenen. Eigenbelang, juist, mijnheer,zelfzucht maakte de scheiding."Hoewel de lezer zich voorstelt dat dit „juist" met enige verheffing

van stem zal zijn uitgesproken, is er voor hem, dunkt mij, geen reden aanechte emotie bij de spreker te denken• daarom deel ik het in bij groep III.

Ne en: in geen van de twaalf gevallen kon ik een voorbeeld vinden vanemotioneel of imperatief gebruik van deze interjectie. Ter illustratie van de

78 Gezien de context is er van instemming bij de toegesprokenen (Oberon — Ob. 131 — enTitania — Ob. 134 —) geen sprake: het enige dat Oberon tegen Selvergedaen heeft gezegd bijdeze ontmoeting is: „U kan mij van niets overtuigen, behalve van uw onbeschaamdheid";Titania keurt hem zelfs geen woord waardig !

56

Page 71: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

vrij neutrale, ontkennende functie van „neen" citeer ik Ob. 193: mijnheerOberon wil graag nadere inlichtingen hebben over een bezoek dat majoorVink en diens vriend Sekeris hebben gebracht aan een waarzegster; hijzegt tegen zijn dienstbode Dina, die er meer van weet:

„Dat de majoor en mijnheer Sekeris op hun ouden dag willen wetenwat in de toekomst voor ze verborgen ligt, dat is zoo dwaas nog niet.Wat is hun uit de kaarten voorspeld?Maar Dina schudde het hoofd en antwoordde:Neen, mijnheer, geen goddelooze zaken, daar mag men op Zondagniet over praten."

Niet, als interjectie op vraagtoon uitgesproken, kan synoniem genoemdworden met „nietwaar'', dat ik hierna zal demonstreren. Beide inter-jecties drukken uit dat de spreker of spreekster een bevestigend antwoordverwacht of veronderstelt op een gestelde vraag, beide zijn in wezen af-komstig uit: „Is dat niet waar?"; ze worden op dezelfde toon gezegd enhebben geen van beide een etnotioneel of imperatief karakter. Van „niet"heb ik een voorbeeld gevonden, n.l. Ob. 121: Ulderike, de toekomstigemevrouw Boel, vindt dat het meisje Alethea ten onrechte een cadeautje vanmijnheer Selvergedaen wantrouwt:

„Hij wil iemand graag een pleizier doen met cadeautjes en dat is tochprettig, niet ?"

Nietwaar komt vier maal voor; ik citeer Ob. 197: de oude mevrouwMorgenrood spreekt tot majoor Vink tijdens een kaartavondje:

„Dat is het wat ons jong heeft gehouden, de afleiding die ons behoedheeft voor rampen en tranen. Spelend zijn we het leven doorgegaan,nietwaar, Lucas?"

Nu is in geen van de drie gevallen meer dan een kleurloos aanloopjevoor een volgende zin. Als voorbeeld koos ik Ob. 191: Klara vertelt datjuffrouw Lena Das in haar plaats naar de kaartlegster is gegaan:

„... ze wou het alleen doen als Dina met haar meeging. Nu, en toenzeiden de kaarten dat het een blonde vrouw was waarvoor ik op mijnhoede moest zijn."

Nu j a heeft wel iets meer „kleur" dan het hierv6Or beschreven: „nu"":

" Vgl. „Nou" blz. 47.

57

Page 72: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

het klinkt wat geringschattend, maar toch te weinig om het Anders teplaatsen dan in groep III. Het komt voor in de passage waar Ulderikekritiek uit op de inrichting van het nieuwe huis van Jan en Klaartje, de„onaangename" passage, die ik in extenso heb geciteerd op blz. 54; ik zalhier volstaan met daarnaar te verwijzen.

0 j a, met als functie: aangeven dat de spreker of spreekster zich iets her-innert, komt twee maal voor:Los-weg, terloops gezegd: Ob. 161: Klara en Jan praten wat met elkaarin de schemeravond:

„En na een pons, nadat zij beiden naar de daken hadden gekeken, zeidezij:Waar zouden de Oberons toch zijn? Ze zijn nog nooit zoo lang weg-gebleven, ze zullen dit jaar wel niet meer komen. Ik ben benieuwd hoeze het hier vinden. 0 j a, vergeet het niet, we zijn weer gemnviteerdvoor Zaterdag, een diner weer aan het IJ als het mooi weer is, mijnheerSekeris is jarig."

De verstrooide spreker keert terug tot de werkelijkheid:Ob. 241: Mevrouw heeft een brief van Dina, de dienstbode, voorgelezen;deze heeft geschreven dat Jan en Klaartje de weg naar het geloof in God —„het eenig ware doel" — gevonden hebben. Hun zoon Anton zoekt zijn heilin de muziek en dat vindt Dina een Lange weg om naar „het doel" te komen.Dan volgt:

„Mevrouw deed den brief in de tasch en zeide: Dat is voor Jan enKlaartje misschien het beste, al had ik ze liever op den langen weggezien. Waar ben je, Oberon? Heb je niet eens geluisterd? Zij keekrond onder de palmen en zij ontwaarde hem geknield bij een donkerenstruik waarachter in de verte een streep van zilver lag op de zee. Entoen zij genaderd was antwoordde hij:Ik heb alles gehoord, maar bier zijn vijf glimvliegen die ik niet begrijp.Soms is het of ze maar spelen, soms of ze door Eros gedreven worden.Soms gaan de lichtjes snel uit en aan, soms helder en soms zwak. Tweevliegen gedurig ver van elkaar en twee hebben hun lichtjes al een ponsgedoofd. Ik vraag me of wat hun doel is en ik wil daar meer van weten.Jan en Klaartje? 0 j a, zeker is dat het beste voor die menschen, datheb ik je altijd gezegd, als ze aan God gelooven hebben ze ons nietnoodi. g. ,,

In het „terloopse", hierboven beschreven „ o j a" meen ik een stijgende

58

Page 73: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

toon te beluisteren, in het „verstrooide", hierboven geciteerde, een dalende;van emotie of bevel is in beide gevallen geen sprake.

S t el je voor komt voor in de betekenis: „stel, veronderstel" (Ob. 46),maar het tekent spottende verbazing van de spreker in de passage Ob. 149.Zelfs in dit laatste geval is er geen reden aanwezig deze interjectie — want alszodanig vat ik deze uitroep in de vorm van een zin op, zulks op grond van deverzwakte betekenis — Anders clan in groep III in te delen. Ik zal hierover nogeen opmerking maken na het citeren van de desbetreffende passage.Ob 46: Oberon heeft Titania beloofd verbetering van het menselijk ge-slacht na te streven; hij zegt nu dat hij geen enkel heil ziet in een experimentmet volwassenen, slechts bij jongeren is er enige kans op succes, maar zekeris hij daarvan bepaald niet:

„Ook dat is zoo moeilijk dat wij veel meer kans hebben op falen dan opslagen. S tel je voor dat wij een paar kinderen kiezen om ze voort teleiden zoo dicht mogelijk bij ons ideaal. Wat weten wij van een kinder-geest?"

Ob. 149: Mijnheer Selvergedaen uit in een lange monoloog kritiek op Jansdorst naar kennis:

„Op zichzelf is dat niet kwaad, maar men moet goed voor oogenhouden wat het is dat men weten wil. Ik heb daarover met hem ge-sproken, want ik vrees dat hij in dwaling komt, een ongeschooldegeest kan immers zulke boeken niet begrijpen. S t el je voor, Haeckel,Darwin, Buchner, en nog een encyclopedie er bij om de moeilijkewoorden op te zoeken."Dit spottend-verbaasde „ S t el je voor" zou emotioneel genoemd

kunnen worden als de spreker (in casu de demon Selvergedaen), echtgeschokt zou zijn door de lectuur die Jan voor zichzelf uitkiest: nets isechter minder waar dan dat: in we z en interesseert het Selvergedaen nietwat Jan doet of nalaat, het enige dat hem ter harte gaat is het verijdelen vanOberons plannen

Wacht, in de betekenis: „Mar bedenk ik iets!" en wat de gevoelswaardebetreft kleurloos, vinden we Ob. 199: Mevrouw Selvergedaen heeft Klaraaangeraden eens een uitstapje te maken naar Den Haag; Klara voelt welvoor zoiets en zegt:

„Een uitstapje naar mijn geboortestad lokt me wel aan. Wacht, ikschrijf even een biljet voor Jan, anders begrijpt hij het niet."

59

Page 74: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Wel komt als interjectie in „Mijnheer Oberon en Mevrouw" in drie be-tekenissen voor:Een voorafgaande vraag enigszins verst erk end: Ob. II: MijnheerSekeris beschrijft een ontmoeting die hij heeft gehad met een geheim-zinnige man die zich Oberon noemt; voor de mysterieuze figuur zichbekend maakte, beloofde hij Sekeris diens liefste wens te vervullen, mits hijniet om geld zou vragen; Sekeris had hem gevraagd:

„Met wie heb ik het genoegen? U bent toch geen toovenaar, wel?"Synoniem met: „Nu ja, wat dan nog?", als het ware onverschilligheiddemonstrer end ten opzichte van de inhoud van de voorafgaande voor-waardelijke bijzin: Ob. 87: Mijnheer Oberon geeft een uiteenzetting over deerfelijkheid van deugden en ondeugden bij de mens; hij vervolgt:

„Hoe de eigenschappen zullen groeien, dat weten wij niet. Pas als Erosze heeft aangeraakt kunnen wij zien welke een kans op leven hebbenen dan begint onze taak. En komt Eros niet, wel, dan zoeken wij eennieuw paar kinderen."

Ongeveer gelijk te stellen aan „Kijk eens", een aanloopje vormend tot devolgende zin, is „wel" Ob. 89 en 191; ik citeer de eerste van de twee passages :Mijnheer Oberon is nogal geschrokken van de wijze waarop het onderwijsin de poezie is ingericht; hij besluit eens te gaan praten met Jans leraarNederlands, mijnheer Ombelet:

„Ik vroeg hem waarom hij zijn leerlingen poezie en proza onderwees.Wel, mijnheer, antwoordde hij en hij haalde de schouders op, dathoort bij de algemeene ontwikkeling, op het examen moeten ze hetweten."

Dit kleurloze „ w el" is m.i. in alle drie betekenissen met „gedevalueerdeinterjectie" goed getypeerd.

Zeker, zwak-concessief van karakter, minder sterk dan „toegegeven, hetis zo", vinden we Ob. 2I: Oberon en Titania hebben samen een ernstiggesprek over de mensen van nu, vergeleken met die van vroeger; Titaniazegt:

„Tegenwoordig en vroeger zijn maar illusies, heb ik je weleens hoorenzeggen." [Oberon antwoordt:] „Ja, dat is ook zoo. Het is maar de vraagin welke verhouding je de dingen ziet. Voor de menschen bestaat er weldegelijk verschil tusschen voor en na, verleden en heden, ouders en

6o

Page 75: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

kinderen. Zeker, wij hebben het altijd waargenomen en als je hetwel beschouwt kan het ook niet anders, het heden bestond al in hetverleden zooals ook de toekomst in het heden ligt, de mensch leefde alin zijn verste voorouders en zijn verste nageslacht kleeft nu in hem.Maar dat is niet de heele waarheid, want wij zien toch ook verschiltusschen ouders en kinderen."Ik heb dit „zeker" zwak-concessief genoemd en ik heb dat gedaan,

omdat deze interjectie minder sterk het tegengestelde oproept 8° van deinhoud der „concessie" 81 dan een constructie met „ofschoon" of „hoewel"zou doen. Wat de indeling in groep III betreft: van enige emotie, laat staanvan een bevel, is hier m.i. geen sprake.

Zoo, eerder neutraal constaterend dan ironisch tenoemen en op gronddaarvan ondergebracht in groep III", vinden we in de passage Ob. 149 diejuist voorafgaat aan die welke ik op blz. 59 heb geciteerd. Mijnheer Sel-vergedaen ontdekt, zo vertelt hij, de hartstocht die Jan alles doet vergetenen hij vervolgt:

„Ik heb het ontdekt toen ik hem spreken moest en in het zijkamertjeging. Hij was er niet, maar daar lagen ze, de boeken in stapels op eenplank, op de tafel, op den grond. Zoo, dacht ik toen ik naar de titelskeek, onze Jan heeft dorst naar kennis."

Compacte zinnen

Als derde van de „inwendige" kenmerken der directe rede heb ik ge-noemd: „compacte zinnen" en ik heb toen een verklaring van deze term inhet vooruitzicht gesteld.

Met „compacte zinnen" bedoel ik die zinnen, die - bij redekundigeontleding - blijken niet gebouwd te zijn volgens het gewone, vertrouwdepatroon van onderwerp, gezegde, voorwerpen en bepalingen, (bij zinnenmet een imperatief in het gezegde, eventueel: gezegde, voorwerpen enbepalingen) maar die van dit - normaal, zij het ook niet normatief te noe-men - type hierin afwijken dat zij, ofschoon zij een volledige betekenis-

" Het lijkt mij geen toeval dat dit tegengestelde: „Maar dat is ... t/m kinderen" niet in eenzinsverband is opgenomen met de concessie (zie noot 81).81 „wij hebben het altijd t/m leeft nu in hem."" De toon verschilt m.i. aanmerkelijk van die van „ Z o o" in de passage Df 86, besproken opblz. 39.

61

Page 76: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

inhoud overdragen op de lezerihoorder, dit doen terwijl zinsdelen die welzouden voorkomen in een zin van het normale type, in deze zinnen nietaanwezig zijn.

Met „compact" wil ik aangeven dat de zin, in korter bestek dan ge-meenlijk het geval is, een mededeling overbrengt van de schrijver/spreker opde lezerlhoorder; ik bedoel er niet mee dat de zin als het ware is samen-geperst, hetgeen onnatuurlijkheid zou kunnen inhouden. Een mededelingzal - per definitie - iets nieuws moeten doorgeven aan degene die haar ont-vangt ; naast nieuwe kan een mededeling echter ook reeds bekende elementenbevatten: de eerstgenoemde vormen dan het essentiele, de kern ervan. Alsiemand in een gesprek heeft verteld dat hij de volgende dag niet thuis zalzijn en hij zegt daarna: „Ik ga morgen met de auto naar Amsterdam", danzijn de elementen „met de auto" en „naar Amsterdam" nieuw (aangenomendat noch over het middel van vervoer, noch over de verblijfplaats op dievolgende dag is gesproken). Een compacte zin nu zal voornamelijk, zo nietgeheel, bestaan uit zulke `nieuwe' elementen; in een gesprek kan zo'n zin deintonatie verlevendigen en het ligt voor de hand dat men hem meer zalaantreffen bij geemotioneerde, dan bij koele, bedachtzame sprekers.

Het „niet aanwezig zijn" van bepaalde, reeds `bekende' zinsdelen in decompacte zinnen betekent stellig niet een `onvolledig zijn', een `tekoreervan: in functioneel opzicht zijn deze zinnen geheel volledig, want zij zijnvolkomen te begrijpen en schieten geenszins te kort bij het overbrengenvan de mededeling op de lezerihoorder, iets wat zij danken aan de situatiewaarin zij worden geuit, een situatie die uit de context duidelijk dient tezijn geworden.

Ter illustratie geef ik de passage Ob 8; de situatie is: de kleine JanMorgenrood vindt het jammer dat hij zo weinig begrijpt van de gesprekkender volwassenen:

„Als hij maar een boek had mogen hebben zou hij nu veel meer weten,maar altijd wanneer hij er om vroeg werd er gezegd: later."Dat dit „later" een compacte zin is, kan het gemakkelijkst worden

aangetoond door de directe rede te veranderen in de indirecte: ,,..., maaraltijd wanneer hij er om vroeg werd er gezegd dat hij er later wel eenkrijg en zou". Het `nieuwe' element in de mededeling is „later"; deelementen „hij'', „zou krijgen" en „een" kunnen zonder moeite wordenafgeleid uit de situatie: de kleine jongen die om een boek vraagt. In degegeven situatie drukt „later" precies hetzelfde uit als: „dat hij er later weleen krijgen zou".

62

Page 77: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Overdiep" gebruikt voor dit type zinnen de term „korte taalvorm", alschuwt hij de term „ellips"niet"; ook spreekt hij wel van „verkortezinnen"".

De term „korte taalvorm" lijkt zeer goed bruikbaar, maar is dit, bijnadere beschouwing, toch niet en wel om twee redenen:I. Overdiep gebruikt de term zowel voor w o or den als: juf juffrouw,riks < rijksdaalder (blz. 127), als voor zinnen van het type: „Mooieaanval, gestrand door buitenspel" (blz. 13o).2. Men zou gemakkelijk kunnen denken dat korte zinnen als : „Jan loopt"en vooral nog kortere zinnen, die een gebod of bevel uitdrukken, zoals:„Doorlopen!" of: „Zwijg!" tot „korte taalvormen" zouden moeten wordengerekend, omdat men zich onmogelijk nog kortere taalvormen kan in-denken. We hebben bij deze laatste twee voorbeelden echter te maken metdat wat Wellander 86 „urspriingliche Karze", Noreen 87 „Brachylogie"noemt.

De term „verkorte zin" lijkt mij evenmin bruikbaar, omdat „verkorte"suggereert — al bedoelde Overdiep dit wellicht niet — dat zo'n zin zou zijnafgeleid — en wel door middel van weglating — van een langere, volledigerzin. Indien dit juist is, verschilt de term „verkorte zin" niet principieel van„elliptische zin", een term waarvan mijn leermeester reeds heeft opgemerktdat „het ... toch wel goed [is] daarvoor een zekere schroom in het leven tehouden".88

In de traditionele grammatica is het lang gebruikelijk geweest, dezinnen die ik „compact" wil noemen, met de — nu wel 'belaste' — naam„ellips" te bestempelen; „ellips" werd dan opgevat als weglating en mensprak van „onvolkomen zinnen"; „weglating" en „onvolkomen" suggerereneen `onvolledig-zijn', de schijn wordt gewekt dat de zin in kwestie demindere is van een `volledige(r)' zin, dat in zo'n zin ten onrechte iets is`weggelaten'. Zo kan het gebeuren dat men „ellips" gaat zien als een

" Dr. G. S. Overdiep: Stilistische Grammatica van het Moderne Nederlandsch; tweede druk ver-zorgd door Dr. G. A. van Es, Zwolle r949; § 32, blz. 127 vlgg." Stil. Gr.' blz. 133 b.v." ibid." Erik Wellander: Studien zum Bedeutungswandel im Deutschen, Zweiter Teil; Uppsala 1923(Universitets Arsskrift); blz. 65 vlgg.87 Adolf Noreen: Einfiihrung in die wissenschaftliche Betrachtung der Sprache ; (Geautoriseerdevertaling van capita selecta uit Noreen Wirt Spra k door Hans W. Pollak) ; Halle (Saale) 1923;blz. 272 vlgg." Dr. C. B. van Haeringen: „Vragen over de vraag" in: Gramarie; Assen 1962; blz. 292.

63

Page 78: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

font en niet — zoals onderzoekers als Wellander doen als een stijlv er-s chij ns el. Van Ginnekens felle aanval op de „Ellipsomanie" 89 van Terweyen Den Hertog heeft, denk ik, nog ertoe bijgedragen dat de termen„ellips" en „elliptisch" in Nederland wel een enigszins ongunstige betekenishebben gekregen: onvolledigheid, weglating van essentiele zinsdelen, eente kort schieten bij het overbrengen van een mededeling, slordigheid zelfs.De taalbeschouwer ziet dan echter dat de zin die men „elliptisch" noemde,geenszins slordigheid vertoont, geheel in staat is een mededeling over tebrengen, functioneel nOch formeel iets mist en bepaald niet onvolledig is,omdat hij in de gegeven taalsituatie waarin hij is ontstaan, volledig inter-pretabel is. Het ligt voor de hand en het is ook juist, dat men bij een derge-lijke betekenis van de termen „ellips" en „elliptisch", deze beide niet alleenonbruikbaar vindt, maar dat men zelfs het b es ta an van zulke „ellipsen"ontkent. Ik ben van mening dat het gebruiken van de niet 'belaste' term:„compacte zin", de mogelijkheid schept de onderhavige zinnen als g r o epte onderscheiden van de zinnen die tot het meer gangbare type — (onder-werp), gezegde, voorwerpen en bepalingen — behoren, zonder dat men in devroegere schoolmeesterij behoeft te vervallen.

Nu impliceert mijn omschrijving van de term „compacte zin", datnaast de „compacte", een langere zin denkbaar is, die gebouwd is met hetin de compacte zin aanwezige materiaal, vermeerderd met zinsdelen die indie laatste zin niet aanwezig zijn. Hier rijst de vraag naar de herkomst vanhet „aanvullingsmateriaal'. Ik zie twee mogelijkheden:a. De compacte zin kan aangevuld worden met materiaal dat in de voor-afgaande zin aanwezig was; in dat geval zou ik die „langere zin" „r ad"willen noemen.b. De zin kan uitgebreid worden met materiaal dat in de context niet inconcreto aanwezig was; het benodigde materiaal verschaft men zich, nietdoor het nit het niets te voorschijn te roepen, maar door het te construerenuit elementen die men aantreft in de omgeving van de compacte zin, zoalsde toon waarop hij wordt uitgesproken, een gebaar dat de zin begeleidt, devoorgeschiedenis van een gebeurtenis, kortom: de situatie van de zin. Eenop deze wijze geconstrueerde zin zou ik „fictief" willen noemen, waarbij„fictief" geen ongunstige gevoelswaarde heeft, maar eerder betekent:„zelfgeconstrueerd", „verzonnen".

" N. Tg. IV, blz. 192-21I; de heftige toon van dit, zoals hij zegt, „vertoornde" artikel overtuigtde hedendaagse lezer minder dan een rustig, zakelijk betoog zou doen.

64

Page 79: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Het zou voor de verstaanbaarheid, de duidelijkheid — althans in theorie— verschil moeten maken of men naast een compacte zin een r e el e dan weleen fictieve langere zin kan construeren; in het eerste geval zou menverwachten dat het de lezerlhoorder niet of nauwelijks zal opvallen dat eriets in de compacte zin `niet aanwezig' is. Ter illustratie een voorbeeld, hetsterkste dat ik heb kunnen vinden. Het is de vragende constructie „Wie zijnhoofd?" in de passage Df. 20; de situatie is: de kleine Daniel hoort hoe zijnmoeder, ter illustratie van haar betoog dat men maat moet houden in deliefde, een modern bewerking voordraagt van „Het Lied van Heer Hale-wijn", een bewerking waarin de koningsdochter de naam Lucinje draagt enwaarvan de slotregels luiden:

„Daar werd gemaakt een groot banket,Het hoofd werd op de tafel genet..."[Even later komt Daniel hierop terug:]„En Riket [spotnaam van Daniel] vroeg: Wie zijn hoofd, vanLucinje of van den ridder ?"Wie zich alleen laat leiden door het uiterlijk van deze constructie, zal

hier een `ellips' van het predicaat constateren. Als dit joist zou zijn, dan zou-den we hier een voorbeeld hebben van wat Wellander 9° noemt: „Ellipse insemasiologisch lockeren Gefugen"; hij geeft als voorbeeld van het weglatenvan het predicaat o.a.: „Ich hab' dir manches abzubitten. — D u mir ?"Wellander meent dat men bij dit „Du mir ?" wel moet denken aan eenweggelaten predicaat omdat normaliter nooit „syntaktisch einander fern--stehende Satzteile unvermittelt aufeinanderstossen".

Indien ik nu Wellanders voorbeeld vergelijk met de passage Df. 20

die ik heb geciteerd, dan valt mij op als eerste punt van verschil tussen beide,dat het „Du mir?" een sterk emotionele indruk maakt, terwijl bij „Wie zijnhoofd?" van emotionaliteit geen sprake is: de spreker — in casu DanielWalewijn als kleine jongen — vraagt plagend naar de bekende weg.

Dan is er nog een ander, m.i. veel belangrijker verschil: bij „Du mir ?"zien we — zoals Wellander terecht opmerkte — een combinatie van zinsdelendie in normale omstandigheden nooit z6 naast elkaar voorkomen, waardoorde lezer/hoorder — wiens aandacht al getrokken is door de emotionele toon —attent wordt gemaakt op het feit dat er met de zin iets aan de hand is, dattussen „du" en „mir" iets moet zijn weggelaten; bij „Wie zijn hoofd?"

9° Erik Wellander: Studien; De „Ellipse in semasiologisch lockeren Gefugen" behandelt hijvoornamelijk op de blz. 98-102; het door mij geciteerde voorbeeld staat op blz. 99.

65

Page 80: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

denkt de lezer/hoorder eerder aan een precisering-achteraf van het — volgensde romanfiguur Daniel zogenaamd te vage — subject „het hoofd" uit de zin„Het hoofd werd op de tafel gezet" dan aan het weggelaten zijn van eenpredicaat. Het is zelfs zó dat een aanvulling tot een langere zin: „Wiezijn hoofd werd op de tafel gezet ?" uitermate onnatuurlijk klinkt.

Het lijkt mij daarom niet in overeenstemming met de taalwerkelijkheidin dit geval nadruk te leggen op een `elliptisch-zijn' van deze vragendeconstructie; beter ware het hiervoor Van Haeringens term „verbandvraag" 91

te gebruiken, omdat „Wie zijn hoofd?" slechts tot `zin' wordt in verbandmet de voorafgaande zin „Het hoofd werd op de tafel gezet'', waarvan hetniet los kan worden gedacht. Andere voorbeelden van zulke „verband-vragen" geef ik in een bijlage.

Ik kom nu aan de op blz. 64 onder b genoemde tweede mogelijkheidtot „aanvulling", de fictieve volledige zin.

Indien naast de compacte zin slechts een fictieve langere zin kan wordengeconstrueerd, zou de lezer/hoorder eerder aan „weglating" kunnen denkendan wanner het aanvullingsmateriaal in de context voor de hand ligt. Ikheb nu het oog op de woordgroep „drie maanden lang" in de passage Df.158: We zijn daar bijna aan het eind van een vertelling waarin beschrevenwordt hoe een pianovirtuoos maandenlang een prettig leventje heeft geleidop kosten van Frans Ringelinck in diens villa te Nice, zulks onder het voor-wendsel Marion de langgezochte dans, „zijn pavane" te leren; de man wordtechter ontmaskerd als een bedrieger: het is helemaal zijn pavane niet, maareen boerendans van de Algarven. Dit alles weet de lezer als Frans Ringelinckzegt:

„Dus gewoon van de Algarven, een boerendans, drie maandenlangDeze woordgroep „drie maanden lang" noem ik een zin omdat een

volledige betekenisinhoud op de lezer/hoorder wordt overgedragen. Welwordt er door de uit de context duidelijk gemaakte situatie ruimte gelatenvoor meer dan een interpretatie — men kan immers de zin, naar eigen smaaken geaardheid, aanvullen tot: „drie maanden lang heeft die bedrieger onsaan het lijntje gehouden" of: „drie maanden lang heeft deze vertoning ge-duurd" of: „drie maanden lang hebben wij ons vertrouwen geschonken aaneen oplichter", maar bij iedere lezer/hoorder zal ongeveer deze totale indruk

91 Voorgesteld in „Vragen over de vraag" (zie blz. 63, noot 88) ter aanvulling van Paarde-koopers term „verbandzin".

66

Page 81: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

aanwezig zijn: „Weer is het, helaas, niet gelukt de dans te vinden waarnaaral zo lang is gezocht, ditmaal omdat een oplichter drie maanden lang debetrokkenen heeft bedrogen."

De zin: „drie maanden lang" zou men - in de traditionele grammatica -een toppunt van onvolledigheid moeten noemen: hij bevat alleen maar eenbijwoordelijke bepaling; subject, predicaat en voorwerp(en) zijn in decontext niet in concreto te vinden. Is de zin echter onvolledig ? Schiet hij tekort bij het overdragen van de betekenis op de lezerihoorder? Stellig niet!Toch zou zo'n te kort schieten juist bier niet zo vreemd zijn, omdat we bierte maken hebben met een geval van aposiopesis, zoals Wellander 92 ditnoemt: een categorie die hij niet „Ellipse" noemt, maar die hij rekent tot dedaarmee verwante constructies.

Dat Wellander dit standpunt inneemt kan ik mij wel indenken, omdathij nu eenmaal bij iedere „Ellipse" uitgaat van een „Auslassung des Gemein-samen" zoals blijkt uit zijn definitie; na allerlei, met „Ellipse" verwanteverschijnselen (waaronder de aposiopesis) besproken te hebben, zegt hij:„Die Ellipse lainnte also jetzt genauer definiert werden als die syntaktischeErscheinung, dass in korrespondierenden zweigliedrigen93 Gefugen miteinem Gliede gemeinsam dies gemeinsame Glied erspart wird, zundchst ineinem Gefuge: par tielle Ellipse, dann eventuell in beiden: t o t ale Ellip-se." Op dezelfde blz. 89 geeft hij een kortere formulering: „die teilweise oderganzliche Auslassung des Gemeinsamen in korrespondierendenGefugen."

Behalve de - naar mijn mening dominerende - gedachte aan het weg-laten van een gemeenschappelijk element, vinden we bij Wellander ook nogde eis, dat het weggelatene elders in de zin te voorschijn moet komen en welin die functie die het zou hebben gehad indien het had gestaan op de plaatswaar het nu ontbreekt, een eis die hij motiveert met een beroep op de ver-staanbaarheid van de zin-in-kwestie:

„Unausgesprochen bleiben, aber trotzdem verstanden werden kannein Wort namentlich unter der Voraussetzung, dass es an andererStelle im Satze in gleicher Funktion erscheint." 94

De hierboven aangeduide gedachte en de door Wellander gestelde eis

" a.w. blz. 6/7 (terloops); uitvoeriger: blz. 22 vlgg." Wellander zegt (a.w. blz. 88) dat hij wel de mogelijkheid van ellips „in drei- and mehr-gliedrigen Gefugen" erkent; „der Einfachkeit halber" beperkt hij zich tot de tweeledige." a.w. blz. 87; ik vraag mij overigens af, of Wellander toen hij het woord „Satz" neerschreef,niet dat heeft bedoeld wat ik „context" zou willen noemen.

67

Page 82: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

lijken mij beide uitingen van een zekere angstvalligheid: het is alsof hij eenweglating alleen dan oirbaar vindt, als het weggelatene in zekere zin over-compleet is in de zin, zodat de compacte zin een gevolg zou zijn van watmen „taalzuinigheid" zou kunnen noemen.

Deze, m.i. willekeurige, niet uit de eigen aard van de constructie voort-vloeiende, en daarom ongewenste beperking sluit b.v. sterk emotionele com-pacte zinnen uit, die niet als voortkomende uit „taalzuinigheid" kunnenworden verklaard, omdat zij tot het type b behoren, waarbij het „aanvul-lingsmateriaar niet in concreto in de context te vinden is (vgl. blz. 64).

Het voorbeeld dat ik hierboven gaf, de woordgroep „drie maandenlang" (Df. 1S8), dankt zijn verstaanbaarheid als zin aan de situatie, de erv6Orgeschetste reeks gebeurtenissen (het bedrog), waarvan het als het ware hetlogische sluitstuk is. De woordgroep-zelf sluit aan bij de compacte zinnen„Dus gewoon van de Algarven, een boerendans," waarvan het subject (het)en het werkwoordelijk deel van het gezegde (was) te vinden zijn in eenvoorafgegane passage, daar waar de musicus Cotinho de bedrieger ont-maskert. Kan men nu zeggen dat dit gedeelte duidelijker is dan het volgende„drie maanden lang"? Ik meen stellig van niet! Ook bij het eerste gedeelteimmers hangt de duidelijkheid, de verstaanbaarheid meer of van een bekendzijn van de lezer met alle voorafgegane gebeurtenissen, die tenslotte bij hemde vraag doen opkomen: „Wat is het dan toch voor een dans waarnaar mennu al zo lang zoekt ?", dan van het aanwezig zijn van de op zich zelf inhoud-loze woorden „het" en „was" in een vorige passage.

Anders dan Wellander, reken ik een geval van aposiopesis wel totde compacte zinnen, echter op voorwaarde dat de lezerihoorder door deauteur genoegzaam is voorzien van materiaal - welk dan ook - dat hem hetbegrijpen van de constructie mogelijk maakt. 95

Met opzet heb ik, zowel voor de groep a, waarbij de „aanvulling" van decompacte zin in de voorzin aanwezig is, als voor de groep b, waar men opandere wijze de compacte zin tot een langere moet maken, extreme voor-beelden gekozen; immers, als er een verschil in verstaanbaarheid zou be-staan tussen groep a en groep b, dan zou dat verschil wel zeer duidelijkmoeten zijn wanner de voorbeelden het uiterste vertegenwoordigen waar-toe beide groepen kunnen komen.

" Is dit niet het geval, dan komt men terecht bij de z.g. „stream of consciousness" techniek,die in het volgende hoofdstuk ter sprake zal komen.

68

Page 83: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Als we nu onderzoeken hoe het met de verstaanbaarheid van „Wie zijnhoofd?" (a) en „drie maanden lang" (b) gesteld is, dan kunnen we zeggen:(a)is geheel duidelijk dankzij de voorzin: „Het hoofd werd op de tafel gezet"waarmee het verband houdt;(b) is wel op verschillende manieren langer, uitgebreider te maken, maardit leidt bepaaldelijk niet tot een fun c ti o n ele onduidelijkheid.

Mijn conclusie ten aanzien van de verstaanbaarheid van de compactezinnen in de door mij bestudeerde werken van Van Schendel zou ik in tweepunten willen samenvatten:1. De compacte zinnen, zowel van type (a) als van type (b) zijn voor delezer/hoorder duidelijk, vooral dankzij de context waarmee men ze moetverbinden; men zou ze dus „verbandzinnen", c.q. „verbandvragen" kunnennoemen, met dien verstande dat het verband bij het type (b) veel losser is danbij het type (a) en dat men het begrip „context" bij het type (b) veel ruimermoet nemen dan bij het type (a).2. Bij de compacte zinnen van het type (a) wordt de interpretatie dwingenddoor de context voorgeschreven; bij het type (b) is een veel vrijere inter-pretatie mogelijk.

Een overzicht van het beschikbare materiaal, ingedeeld per werk naarexpressiviteit en enger (a) of losser (b) verband met de context, geef ik ineen bijlage.

1k ben nu gekomen aan het tweede doel dat ik mij gesteld heb: na tegaan welke zinsdelen — die men normaliter in een langere zin met gelijkestrekking zou aantreffen — in de compacte zin niet aanwezig zijn; andersgezegd: antwoord te geven op de vraag : Waarom worden bepaalde zinnentot de groep der compacte zinnen gerekend?

Het meest frequent blijkt te zijn het type waarbij het onderwerp en hetwerkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde niet aanwezig zijn;een type trouwens waarbij het compact-zijn het minst spectaculair is: iknoem hier als voorbeeld de compacte zin: „Dus gewoon van de Algarven"die ik terloops heb besproken op blz. 66. Van dit type vond ik in totaaltweeenzestig voorbeelden.

Op de tweede plaats komt het type waarbij onderwerp en werkwoorde-lijk gezegde niet aanwezig zijn, een type waarbij het compact-zijn iets meeropvalt dan bij het vorige. Ik ontdekte in totaal vijfendertig voorbeeldenhiervan.

69

Page 84: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Als derde zien we veertien passages waarbij onderwerp, werkwoordelijkgezegde en lijdend voorwerp niet aanwezig zijn; deze groep is vooralmerkwaardig omdat — op een plaats na in „Een Zwerver verliefd" — dezeconstructie alleen voorkomt in „Mijnheer Oberon en Mevrouw".

Een lijst van alle vindplaatsen, gerangschikt naar het niet aanwezigezinsdeel of de niet aanwezige zinsdelen, geefik als bijlage.

Arthur van Schendel heeft de compacte zin vrij veel gebruikt, zoalsblijkt uit het bovenstaande. We kunnen nu de vraag stellen: Heeft hij hemgoed gebruikt? of, anders geformuleerd: Heeft het gebruiken van de com-pacte zin bijgedragen tot b.v. de verlevendiging van zijn stijl?

Het spreekt vanzelf dat de compacte zin niet als zo danig een be-paalde expressiviteit bezit: die krijgt hij pas in en door de situatie waarin hijontstaat en wordt gebruikt", maar het gaat erom of de schrijver, wanneerhij een bepaalde expressiviteit wil uitdrukken, in de compacte zin een bruik-baar middel heeft om dat doel in die situatie te bereiken. Een middel omdit vast te stellen is het vergelijken van de door de schrijver gebruiktecompacte zin met een langere zin, die niet zozeer aan de gegeven situatie isgebonden.

Het bleek mij dat ik bij dit onderzoek dezelfde indeling kon toepassendie ik bij de interjecties heb gebruikt. Vandaar de indeling in drie groepen:Groep I. Compacte zinnen in situaties waarin een gevo els uiting wordt

uitgedrukt;Groep II. Compacte zinnen in situaties waarin de zinnen imp er atiev e

kracht hebben;Groep III. Compacte zinnen in situaties waar de gevoelswaarde van de

zinnen neutraal is.

Evenals bij de aansprekingen en interjecties behandel ik ook bij dit„inwendige kenmerk" van de directe rede de door mij bestudeerde werkenvan Van Schendel in principe ieder afzonderlijk, waarbij ik als volgt tewerk wil gaan: de compacte zinnen van groep I zal ik bespreken aan de hand

" Wanneer ik hierna — kortheidshalve — spreek over b.v. een emotionele compacte zin, ofeen compacte zin met emotioneel karakter, dan bedoel ik daarmee een compacte zin dievoorkomt in een situatie, waar de schrijver zijn romanfiguren op emotionele toon laatspreken. Men zou het ook zo kunnen zeggen: de compacte zin krijgt enerzijds de expressi-viteit mee die de schrijver in die passage heeft willen uitdrukken, maar draagt anderzijds ookzelf ertoe bij, dat die expressiviteit wordt bereikt.

70

Page 85: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

van de erin uitgedrukte gevoelsuiting; indien in een werk dezelfde gevoels-waarde op verschillende plaatsen wordt uitgedrukt, al dan niet in dezelfdecompacte zin, dan citeer ik uit dat werk een passage - met context - alsvoorbeeld en geef de overige zoveel mogelijk woordelijk weer met er-achter, tussen haakjes, de bladzijde waar zij voorkomen en de naam van despreker of spreekster.

De - weinig talrijke - voorbeelden van groep II citeer ik stuk voor stuk,eveneens met context; de erin uitgedrukte 'imperatier zal ik trachten meteigen woorden te formuleren.

Van groep III zal ik, per werk, een passage met context citeren; alleoverige behandel ik als de niet geciteerde voorbeelden van groep I.

Een Zwerver verlield

Groep I.Een drietal compacte zinnen heb ik, op grond van hun emotioneel

karakter, ingedeeld bij deze groep; het zijn de passages Zw I 59 (38), 92 (54)en 139 (78).Zw I 59 (38): Carolus, de brigadier, ergert zich aan Tamalone's beweringdat de zeldzame bloedsteen in Mevena's ring aan Rogier geluk zal brengen;(zie ook hiervO6r: blz. 16/17). Ongeduld, geprikkeldheid klinkt doorin zijn stem als hij zegt, bijna snauwt:

„Ach dwaasheid!" „ringen brengen nooit geluk, ten minste nietdie van de paapschen komen."

Zw I 92 (54): Rogier heeft Tamalone verteld dat hij zich genoodzaakt zietzijn oorspronkelijk plan: de oorlog voorgoed de rug toe te keren en Mevenanaar zijn kasteel Siremonte te brengen, te laten varen:

„Dan nam hij Mevena in zijn armen, troostte en kuste haar, en beloofdereeds over twee maanden terug te zijn op 't (het) kasteel. Zij liet zichzwijgend kussen met gebogen hoofd en de groote oogleden gesloten.En terwijl hij haar liefkoosde(,) vroeg hij Tamalone, die toezag, of hijhaar wilde beschermen en naar Siremonte voeren.„Ik ?..." riep de monnik luid, met een plotseling gebaar en wijdeoogen."De lezer die zich heeft voorgesteld hoe het de monnik te moede moet

zijn geweest toen hij hoorde dan zijn meester - beter wellicht: zijn mede-minnaar - de geliefde vrouw in de steek zou laten, die lezer verwacht geen

71

Page 86: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

stoicijnse zelfbeheersing en inderdaad: emotioneel in hoge mate is het ant-woord van Tamalone: hevige verbazing, een haast woeste vreugdeklinkt door in zijn kreet „Ik?...". Van Schendel versterkt deze indruk bij delezer nog door de interpunctie: de drie punten achter het vraagtekendoor treffende woorden in de volgzin: „riep luid", „plotseling gebaar",„wijde oogen".

Zw I 139 (78): Mevena deelt op een morgen, geheel onverwachts, mede datzij naar het legerkamp te Capraia wil gaan, waar Rogier is:

„Omtrent Paasch, op een morgen, toen zij haar kind in de wieg hadgeleid, kwam zij bij Simon en Tamalone aan de voordeur staan.„Simon," zeide ze, ik ga morgen naar Capraia."De twee vrinden (vrienden) zagen haar verbluft aan.„Aileen met het kind ? Het is wel anderhalven dag van hier."Geschrokken klinkt deze uitroep; de lezer is hierop al voorbereid door

het woord „verbluft" in de voorafgaande zin.

Groep IIDe passage Zw I 86/87 (52), waar Carolus Rogier opwekt weer aan de

strijd deel te nemen, is al ter sprake geweest en geciteerd op blz. 16 noot25 en op blz. 31; ik citeer nu de gehele passage:

„Dan sprak de brigadier weder met iets smeekends in zijn stem:„Ach jongen(man), er wacht je (u) zooveel geluk. De keizer kan geenbeter aanvoerder vinden wanneer je (gij) ouder bent (zijt) en zal je (u)zeker hertog maken. En dan, je (gij) zou (zoudt) immers nooit vredehebben in dit land van verraders...".Naast dit „En dan"zou ik als -fictieve - langere zin willen construeren:

„En bedenk dan ook dit: ...", een zin die m.i. het best uitdrukt dat met„En dan" het laatste, beslissende argument wordt ingeluid, dat een climaxwordt bereikt. Een zin als: „En dan is er ook nog dit feit: ..." zou m.i. eenanti-climax teweegbrengen, hetgeen een verzwakking zou betekenen vanhet bewogen betoog dat Rogier tot de strijd moet aanzetten: „geluk" -„geen beter aanvoerder" - „zeker hertog" - nooit vrede hebben in dit landvan verraders".

ZO bezien heeft „En dan" imperatieve, zo men wil: adhortatievekracht.

De passage Zw I 117 (67): Rogier keert laat in de avond terug naar zijn

72

Page 87: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

tent waar hij zijn trouwe beschermer Carolus aantreft; tot hem zegt hij„ Vr oeg wakker. Er wordt gevochten, maar zeg er niets van."Dit „Vroeg wakker" drukt een bevel uit: Je moet vroeg wakker zijn,

of: Zorg ervoor vroeg wakker te zijn.

Groep III.Als voorbeeld van een compacte zin met weinig of geen emotionele

kracht citeer ik de passage Zw I 38 (26): Rogier wil Carolus attent makenop het huis van beer Gian Lugina; hij zegt tot de brigadier:

„Goeien (Goeden)morgen, Carlo. Zie (Ziet) je (gij) dat groote huis metdie torens en vier ramen?" [De brigadier antwoordt :]„Dat lair?Het komt mij voor dat deze compacte zin niets anders uitdrukt dan

een neutrale vraag, dat hij ook nauwelijks meer kin doen: Carolus kan geenafkeer uitdrukken met „Dat diar ?", want Rogier heeft hem nog niet ver-teld wie er woont; evenmin kan er sprake zijn van twijfel: Ofwel zouCarolus dan hebben laten volgen: „Of is het dat gindse?" of iets van dienaard, Ofwel er zou eerder in het verhaal hebben moeten staan dat op hetplein nog meer huizen waren met „torens en vier rumen"; het een noch hetander is het geval.

„Dat diar ?" moet dus wel een neutrale vraag zijn, een vragen-voor-alle-zekerheid.

Even weinig emotioneel lijken mij de passages: „Tot uw dood"(Zw I 59 (38) ; Walid) ; „Nu moet ge op dit paard" (Zw I 67 (42) ; Tamalone) ;„Die vrouw mag niet naar binnen" (Zw I 75 (46) ; Walid); „Neen, ik niet"(Zw I 93 (55) ; Tamalone).

Een Zwerver verdwaald

Groep I.Op twee plaatsen vond ik in dit werk compacte zinnen die emotioneel

genoeg waren om in groep I te worden ingedeeld;De passage Zw II 109/I To (168): op bezoek bij Folcore en diens

makkers, om hun revolutionaire activiteiten uit Venetie gevlucht naar eengehucht in het gebied van Padua, verklaart Tamalone waarom hij naarToscane wil gaan in plaats van terug te keren naar Venetie:

„Ziet vrienden, ik heb niet goed gedaan, ik heb u bedrogen door u niette zeggen dat ik een oneerzaam man ben zonder beroep, zonder geloof

73

Page 88: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

of vaderland, gij en de anderen hebt mij dat doen vergeten van de dagtoen ik kwam. Het is beter dat ik naar Toscane reis." [Een van de man-

nen vraagt:]„Wat hebt gij misdaan dat ge geen vaderland hebt?"Toen wist hij [Tamalone] geen antwoord.„Misdaan ?" vroeg hij, en keek in het groene loover."Mede op grond van de uit de context blijkende situatie: „wist hij geen

antwoord", „keek in het groene loover", — dit laatste suggereert dat Tama-lone, in verwarring gebracht, zijn vrienden niet durft aanzien — meen ik datde compacte zin „Misdaan?" een verwarring, een geschokt-zijn bijTamalone uitdrukt.

De passage Zw II 121 (174) : „Mijn hand, hoe kan ik nu eten, ach mijnarme hand!" kwam reeds hiervO6r ter sprake op blz. 36, daar heb ik aande interjectie „ach" de gevoelswaarde toegekend: „een droevige klacht";hetzelfde zou ik willen zeggen van de constructie in haar geheel: een droe-vige klacht wordt erdoor uitgedrukt.

Groep II. Geen voorbeelden

Groep III.Als voorbeeld van deze groep citeer ik de passage Zw II 12 (169) :

Tamalone vraagt aan Folcore wanneer hij naar Venetie komt:„Wanner komt gij ?"„Morgen vroeg," zeide Folcore en lachte.Dan drentelden zij tevreden over het gras heen en weder, pratend metgoede hoop, tot de hemel verkleurde en Tamalone vertrok."Er is naar mijn mening geen reden deze — door het verband met de

context overigens nauwelijks 'compact' lijkende — zin „Morgen vroeg"emotioneel to noemen. Hetzelfde geldt voor de passages: „o Tamalone? o,heer Tamalone!" (Zw II 95 (161); de bedelaars) en: „Simon?" (Zw II rot(164); Tamalone).

Het Fregatschip Johanna Maria

In dit werk vond ik vier compacte zinnen, alle m.i. behorende tot deneutrale groep III.

Als voorbeeld citeer ik de passage Frg 185 (112): Jacob Brouwer stormt

74

Page 89: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

naar het dek als de „Johanna Maria", nu zijn eigendom, averij oploopt; hijziet zijn oude tegenstrever Van Nes — die nu steeds Engels spreekt en zichNash noemt — aan het roer staan•

„..., hij hoorde hem iets zeggen, voor het eerst in het Hollandsch:twee gaten in het schip."Hoewel de lezer van het verhaal ervan overtuigd is dat de ex-kapitein

schuld heeft aan de averij, deze zelfs wellicht opzettelijk heeft veroorzaakt,geeft Van Schendel geen enkele aanwijzing dat Van Nes op triomfantelijkeof sarcastische toon zou hebben gezegd: „Twee gaten in het schip". Zeker,Jacob Brouwer, wreker van zijn geliefde schip, trapt de man over boord,maar Van Schendel zegt niet dat Brouwer dit doet omdat de to on vanVan Nes' woorden hem zo griefde, hij vertelt wel dat Brouwer zich her-innerde hoe Van Nes vroeger moedwillig „een grootzeil vernielde en er omlachte". Als het woorden zijn die Brouwer tot zijn wrekende daad aanzet-ten, dan zijn het eerder de woorden die een inwendige stem tot hem spraktoen het grootzeil vernield werd, woorden die nu weer in zijn oren klinken -„die man gaat overboord." (Frg 28 en 112).

Omdat er dus geen exact bewijs is to leveren dat de compacte zin„Twee gaten in het schip" tinders dan als een zakelijke mededeling is uit-gesproken, heb ik hem ingedeeld bij groep III.

De overige passages zijn: „Holland" (Frg 201 (122); Polwijk); „Eenzeilschip" (Frg 203 (123); de mensen); „de oude tijd" (Frg 203 (123); demensen).

De Wereld een Dansfeest

Groep I.In dit werk heb ik zestien compacte zinnen gevonden die een min of

meer emotioneel karakter hebben.Ong eduldig, kortaf klinkt Df 23 : „Malligheid": Frans Ringelinck heeftzijn nieuwe kennis, mevrouw Hadee, gevraagd hoe zij beet en hoe oud zijis; zij antwoordt op de eerste, maar — begrijpelijk — niet op de nogal on-bescheiden tweede vraag. Frans Ringelinck reageert hierop met:

„Malligheid, ..., en nu noem ik je geen mevrouw meer, maarOdilie."Ongeveer dezelfde toon heeft Df 127: „Wat verder?" (Daniel Wale-

wijn).

75

Page 90: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Opgetog en zegt „iemand": „Wat een snoesje, wat een beeld!" (Df 25).De situatie is: de „Indische Dame", mevrouw Hadee, zingt de lof van haarvriendinnetje, de kleine Marion Ringelinck:

„Ijdel is zij heelemaal niet en dat zal ze wel niet worden ook. Tochweet ze dat ze mooi is, dat kan ook niet anders, want telkens hoor jeiemand in haar bijzijn zeggen: Wat een snoesje, wat een beeld !"

Ironisch is de toon van drie compacte zinnen die voorkomen in dewoorden van Daniel Walewijn, gericht tot zijn vriend Henk Rosenhoff, alsdeze tracht Daniel ervan te overtuigen dat „music hall en revue niet deleerschool voor de kunst zijn." Daniel reageert op de goedbedoelde woor-den van zijn vriend met:

„Henk, ..., let maar op je eigen toekomst. Een uitstekende leer-school aan de universiteit en dan later met je tong uit denmond op een fiets trappen om hier en daar doveri-poeders voorte schrijven of broomkali en zoo. Wat een leven! (Df 99/100;Daniel Walewijn).

Geamuseerd, instemmend is de reactie van Frans Ringelinck op hetverhaal van mevrouw Beel, die zich tegenover zijn zuster Cheria en hembeklaagt over de grillen van haar dochter Helene. Het meisje, verblind doorhaar verliefd-zijn op een ongure Vlaamse operazanger, heeft geld opge-nomen bij een geldschieter en deze heeft nu de wissel aangeboden. MevrouwBeel vraagt nu aan Cheria en Frans Ringelinck om raad:

„Kostelijk, zei Frans, dat heb ik in mijn jeugd zoo dikwijls gedaan, endan keek mijn vader streng en betaalde."

Gezien de situatie, moet opgewekt klinken het „Aangenomen?" datFrans Ringelinck laat volgen op zijn uitnodiging aan alle aanwezigen bij hetdiner ten huize van mevrouw Hadee, een uitnodiging met hem en zijndochter een uitstapje te maken naar Londen:

„Dat zal er vroolijk toegaan, zei Frans. Ik inviteer alle aanwezigen meete gaan naar Londen, morgenochtend, met den trein van zeven uurveertig, dan zijn we om zeven uur 's avonds daar A an g en o men ?"

Enigszins angstig, als met een zekere huivering gezegd, in overeen-stemming met de eraan voorafgaande situatieschets, moet klinken de com-pacte zin die Marion Ringelinck bezigt, als zij de indrukken weergeeft die

76

Page 91: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

zij van Daniel Walewijns danskunst heeft gekregen. Mevrouw Beel, diehaar op een avond vergezelt bij een bezoek aan het theater waar Danieloptreedt, vertelt:

„Ze zat ademloos, met ijskoude handen, dichtgeknepen. De menschenbegrijpen er nets van, zei ze toen die scene voorbij was, zooals hijbeweegt. Ik weet niet of het nog dansen is, maar hij heeft een over-weldigend rhythme, telkens gebroken, en dan voel je het weer terugkomen in de harmonie, uit de verte... Om bang van te worden..."(Df i 13 ; Marion).

Vrolijk, op g elucht is de toon in de passage Df 134: Marion Ringelinckheeft al lang gezocht naar de dans, die zij en alien in haar omgeving „hetmenuet" noemen. Nu hoopt zij dat haar jeugdvriend Reynoud [ook welRaynaud genoemd] haar kan helpen de dans te vinden omdat hij „hetmenuet" als kind met haar heeft gedanst Marions kleedster, madame Hublonvertelt dan:

„En den volgenden middag kwam Papelon [de bloemist] met dienRaynaud, een bescheiden jongeman, die mademoiselle met eerbiedbegroette. Ik hoorde dat hij ook voor dokter had gestudeerd, hij voeldehaar even den pols en hij zeide dat zij morgen wel met hem voor depiano mocht zitten. Over het menuet lachten zij of hij er alles vanwist en haar gerust stelde. Ah! riep mijnheer Ringelinck, B occherini !De dame [mevrouw Hadee] herhaalde het, ik weet niet hoeveelkeeren ik Boccherini hoorde zeggen. En mijnheer was vroolijk enschudde Raynaud dikwijls de hand."

Teleurstelling, verontwaardiging bijna, spreekt uit de compactezinnen in de passage Df 158, die ik heb besproken op de blz. 66 en 68;ik moge bier volstaan met daarnaar te verwijzen.

Medelijdend klinkt • „Arme vent" (Df 166; Woode): Daniel de Moralis(Walewijn) is bestolen door zijn vriendin, miss Spankley; Woode, de be-diende van de Engelse „politierechter" Sir Randells, fluistert deze toe:

„Zoek de vrouw, sir Randells. Arme vent, bedrogen door missSpankley."

V err as t klinkt de compacte zin in de passage die aansluit op de hierbovengeciteerde: Woode geeft Sir Randells een beschrijving van de schurk die

77

Page 92: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

het door miss Spankley gestolen geld in ontvangst heeft genomen. Danvolgt:

„Ik [Sir Randells] dacht: Moffat, dus toch afpersing, via devrouw. Als je niet anders te doen hebt, zei ik, houd dan dien man in hetoog, het is Moffat, naar wien in Londen gevraagd wordt." (Df 167;Sir Randells).

Triomfantelijk is de toon van een compacte zin (Df 173), waarbij doorhet zeer nauwe verband met de voorafgaande zin het `compact'-zijnnauwelijks opvalt. De situatie is: Woode komt de kamer binnen van SirRandells, die een kwartier geleden in zijn hotel te Sevilla is aangekomen;hij vertelt hem dat alien die betrokken waren bij de erv6Or (Df 162-172)beschreven gebeurtenissen, nu in hetzelfde hotel verblijven als Sir Randells;hij wijst hem uit het raam de kamer aan van Daniel en die van miss Spankleyen vervolgt:

„En vlak daarnaast, weet u wie daar zit? Moffat."

V er w on dering spreekt uit het vragende: „Waarvoor te groot?" (Df 253Reynoud). Ook hier zien we een zin waarbij het `compact'-zijn niet opvalt,door het nauwe verband met de vorige zin in de directe rede.

De situatie is: Reynoud, de eerste minnaar van Marion, bewaakt nu alsambachtsheer van Waanmonde het kerkhof waar Marion en Daniel be-graven liggen. Een vroegere bewonderaar van Marion, de diplomaat VanRoodenburgh, brengt een bezoek aan het kerkhof en spreekt daarna metReynoud. Het gesprek gaat over de sjaal die een onbekende — de lezer weetdat het Sir Randells is geweest, die de sjaal schonk aan Daniel opdat hij hemzou geven aan Marion — vroeger ten geschenke inoet hebben gegeven aanMarion. Van Roodenburgh zegt dan:

„Die sjaal was te groot.Ik [Reynoud] begreep hem niet. Ik vroeg: Waarvoor te groot?"

Groep II.

In „De Wereld een Dansfeest" ontdekte ik zes compacte zinnen die naarmijn mening een plaats verdienen in groep II.

Df is': Mevrouw Walewijn geeft dansles aan de wat houterigemakelaar Jonas; zij zegt:

„Komaan, mijnheer, tieta-tieta-tie-taa... en bij deze tonen weer

78

Page 93: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

een buiging, niet al te diep, kijk maar naar Riket." [vgl. blz. 65].Op blz. 45 heb ik opgemerkt dat men bij de interjectie „Komaan"

waarmee dit citaat begint, met enig recht zou kunnen spreken van eenimperatieve interjectie; „komaan", het aanloopje tot de eigenlijke „bevelen"vond ik evenwel niet sterk genoeg om het te kunnen indelen bij de im-peratieve groep.

Bij de compacte zin „en bij deze tonen weer een buiging", met alsbetekenis: „en bij deze tonen moet u weer een buiging maken" is hetimperatief-adhortatieve karakter veel duidelijker, want hoewel ik niet kanzeggen dat deze woorden op commandotoon worden uitgesproken, ik kanwel zeggen dat ik de toon beluister van een instructrice: een beminnelijkeinstructrice, zeker, maar in ieder geval iemand die zich in het hoofd gezetheeft, dit plechtstatige mannetje de moeilijke danspassen te leren, er gebeurewat er gebeurt! Bovendien wordt het imperatieve karakter van de ge-citeerde zin nog versterkt door de aanwezigheid van de `echte' imperatief„ k ij k ".

Df '5 11 : de dansles gaat verder: het citaat sluit onmiddellijk aan bij het voor-gaande:

„Hoofd rechtop, borst vooruit, jaspanden uitgespreid, alseen pauw, statig.Betekenis (Houdt uw hoofd rechtop, enz.) en toon lijken mij geheel

identiek aan die in het vorige citaat.

Df 133: Marion voelt zich zeer bemoedigd door een gelukkige droom diezij heeft gehad, een droom waardoor zij de overtuiging heeft gekregen datReynoud haar zal kunnen helpen de langgezochte melodie te vinden. Haarkleedster en toegewijde helpster, madame Hublon, vertelt:

„Den morgen daarna stond zij op, tegen het voorschrift van den dokter,en kwam in het salon voor de piano zitten, met een gezicht bijna zoowit als haar peignoir. Telkens wanneer ik haar overreden wilde weernaar bed te gaan, zei ze: Even nog, het zweeft me in het hoofd, hetkomt dadelijk in de toetsen."De compacte zin „Even nog", met als meest waarschijnlijke betekenis:

„Laat mij nog even doorgaan", (ook denkbaar is: „even nog moet ik vol-houden": een „bevel" dat de spreekster aan zichzelf zou geven) moge geenecht bevel uitdrukken, zij hoort m.i. toch zeker thuis bij groep II.

79

Page 94: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Df 173: het betreft hier de passage die onmiddellijk aansluit op die welke ikheb geciteerd op blz. 78. Voor een beschrijving van de situatie zal ik vol-staan met te verwijzen naar die blz.; Woode waarschuwt zijn meester,Sir Randells:

„De valiezen op slot, mijnheer, en opgepast met de portefeuille."Hier wordt het imperatieve karakter van de compacte zin „De valiezen

op slot", met als betekenis: „U moet de valiezen op slot houden, mijnheer"nog versterkt door het „opgepast" dat erop volgt: een participium perfectimet imperatieve functie97 .

Enigszins dubieus zijn de voorbeelden „Stil" (Df 175 1) en „Gauw"(Df 17511). omdat ze een vrij grote gelijkenis vertonen met interjecties. Ik zalbeide in een citaat weergeven. De situatie is : Sir Randells keert terug naar zijnhotel in Sevilla na het bijwonen van een dansvoorstelling waarin Daniel isopgetreden; hij vertelt:

„Ik had tot laat in de rookzaal gezeten met achterstallige kranten toen ik,in mijn kamer komende, schrok van Woode, die er in donker stond.Stil, fluisterde hij en hij voerde mij bij den arm naar het venster. Doorde reten van de jalouzie kon ik de verlichte jalouzie aan den overkantzien. Gauw, zei Woode, of het is te laat. Ik zag twee gedaanten dieworstelden, een van hen via"Het lijkt mij duidelijk dat de betekenis van „Stil", resp. „Gauw" moet

zijn: „U moet stil zijn"; „U moet gauw ingrijpen". De in het verhaalgegeven situatie maakt het noodzakelijk dat deze beide mededelingen zocompact mogelijk worden gedaan: er is geen tijd te verliezen!

De vraag is nu: moeten wij „Stil" en „Gauw" niet opvatten als inter-j ecties ?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet ik eerst wat dieper in-gaan op het verschil tussen interjecties en compacte zinnen in het algemeen,en tussen die met imperatieve kracht in het bijzonder.

Een interjectie moge zOveel zelfstandigheid bezitten dat men haar eenzin-op-zich-zelf zou kunnen noemen, zij heeft toch bij de betekenisover-dracht een ondergeschikte functie: het aankondigen of accentueren van eenstemming bij emotionele, het inleiden of versterken van een bevel of aan-sporing bij imperatieve interjecties. Om me tot deze laatste te beperken:er zijn wel gevallen waarbij men kan zeggen dat de imperatieve interjectie

" Vgl. Overdiep, Stil. Gza § 33o, blz. 56o vlgg.

80

Page 95: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

zelfstandig een bevel, een aansporing uitdrukt: ik denk hier aan gevallen alsDf 82: „Korn Petronel, we zouden zelf wel mee willen doen" en Df 19o:„ Allee, Emile, gierigaard, egoist, met je verwarde gedachten, wij moetenMarion helpen en daarmee uit." (Vgl. voor het imperatieve karakter vanbeide voorbeelden: blz. 39/40). Zo'n bevel of aansporing, uitgedrukt dooreen imperatieve interjectie, bevat echter geen bestanddelen die van wezenlijkbelang zijn voor het begrijpen van de zakelijke kern van de mededeling diein de zin wordt gedaan; de imperatieve interjectie is wel - in letterlijkebetekenis - toonaangevend, omdat zij aan de zin juist die nuance van toongeeft die de lezer/hoorder nog nodig heeft om de sfeer rondom de medede-ling te kunnen aanvoelen.

Terwijl de compacte zin reeds om zijn concrete inhoud 98 belangrijk is,ontleent de interjectie haar betekenis voor de zin vrijwel uitsluitend aan haargevoelswaarde; het kan zelfs een potsierlijk effect opleveren als men haar„letterlijk" in plaats van „figuurlijk" opvat, b.v. : „Korn Petronel, ..." : deonsympatieke schoonzuster behoeft niet te komen, ze is er al en dat is juisthet kwalijke!

Een interjectie die een bevel of aansporing uitdrukt kan dus wel zelf-standig lijken, maar is het in wezen niet, als zij helpt de toon, de „kleur" tebepalen van een zin die de eigenlijke betekenisoverdracht op de lezer/hoor-der tot stand brengt.

Een compacte zin echter die een bevel of aansporing uitdrukt, brengtgeheel zelfstandig een volledige overdracht van de mededeling tot stand.

Het verschil tussen beide categorieen kan ik misschien het beste latenzien door de passage Zw I 109 (63): „Geef mij de lamp, ..., gauw." te verge-lijken met Df 175 11 : „Gauw, ..., of het is te laat" (zie blz. 8o): in beidepassages komt het woord „gauw" voor met een imperatieve functie.In Zw I 109 (63) heb ik dit „gauw" opgevat als interjectie omdat het eenversterking is van een ander slui den d bevel, nl.: „Geef''; in de passageDf 17511 heb ik „Gauw" een compacte zin genoemd omdat het geheelzelfstandig de aansporing tot snel handelen uitdrukt. De volgzin: „anders ishet te laat" geeft slechts de verklaring van de bevelende toon die andersongepast zou zijn in de verhouding dienaar: meester.

Het verschil tussen de uit een woord bestaande compacte zin en deinterjectie is naar mijn mening gelegen in de functie van beide bij hetoverbrengen van de mededeling aan de lezer/hoorder: de compacte zin

" Het `nieuwe' element: kern van de mededeling; vgl. blz. 62.

8

Page 96: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

heeft het vermogen, als een volwaardige zin een volledige overdracht vande mededeling op de lezer/hoorder te bewerkstelligen; hij vervult daarbijdus een primaire functie. De interjectie ondersteunt de werking vanindere elementen in de zin die de eigenlijke kern van de mededeling op delezer/hoorder moeten overdragen; zij heeft dus bij de betekenisoverdrachteen secundaire functie.

Op grond van de functie bij het overbrengen van de mededeling moetik dus de eerder gestelde vraag: „moeten wij „Stil" en „Gauw" niet op-vatten als interjecties?" ontkennend beantwoorden.

Groep III.Een twintigtal compacte zinnen trof ik aan in „De Wereld een Dans-

feest", die niet of nauwelijks met „emotioneel" bestempeld konden worden,zodat ze in de neutrale groep III moesten worden ingedeeld. Ter illustratieciteer ik de passage Df 12: de makelaar Jonas, even tevoren uit Amsterdamte Middelburg aangekomen, laat zich aandienen ten huize van notarisWalewijn; de dienstbode laat hem in een voorvertrek. Jonas vertelt dan:

„In de kamer daarnaast, vermoedelijk de woonkamer, hoorde ik eenpiano en een zangstem. Ik was er op voorbereid dat de notaris nog nietthuis zou zijn en dat ik dus door mevrouw ontvangen zou worden.Het pianospel hield op, een mooie vrouwenstem riep: Laat mijnheerJonas binnen komen, gelukkig dat de walvisch hem niet gehoudenheeft!"Naast dit „gelukkig" is een langere zin „het is gelukkig" nog wel

denkbaar, maar de betekenis van die zin is al aan het vervagen, ongeveergelijk geworden aan: „Ik ben blij dat ...", „ik vind het wel prettig dat...";van een compacte zin als dit „gelukkig" zou men kunnen denken dat hij alaardig op weg is een interjectie te worden, ware het niet dat hij een bijzinregeert, hetgeen men niet kan zeggen van een interjectie. In een zin als „He!dat je dat niet gezien hebt !" kan men „He!" weglaten, zonder dat de zinverandert van karakter of betekenis; „gelukkig" in bovenstaand citaat kanechter niet worden weggelaten!

Even weinig emotioneel zijn m.i. de overige gevallen: „Wie zijnhoofd" (Df 20; Daniel); „Zoo eerlijk en solide als Frans" (Df 24; ge-broeders Meulenaers); „Galanterieen veel te veel voor mij" (Df 72; Daniel);„Choreographie ?" (Df 104; overste Karsten) ; „In Londen" (Df III; Rosen-hoff) ; „Vanavond lelietjes-van-dalen" (Df 127; Daniel); Morgenavondtulpen" (Df 127; Daniel); „Ik wil seringen ... en jasmijnen" (Df 128;

82

Page 97: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Daniel); „Beter de mooie muziek van Boccherini" (Df 139; Juillerot); „Ikook (Df 152; Marion); „Wonderlijke vreemdelingen" (Df 164;Woode); „Samen naar het station" (Df 164; Woode); „Makkelijk te her-kennen" (Df 167; Woode); „Hartstocht in het spel" (Df 169; Woode);„Jammer" (Df 17o; Sir Randells); „Present allemaal" (Df 173; Woode);„De Hollandsche dames in den linkervleugel" (Df 173 ; Woode) ; „De dansersafzonderlijk" (Df i73; Woode); „Ja, nog een klein beetje" (Df 205; majoorFrayboon).

Mijnheer Oberon en Mevrouw

Groep I.Zevenenveertig compacte zinnen met een emotionele gevoelswaarde

trofik aan in „Mijnheer Oberon en Mevrouw".Boos klinkt „Geen ongehoorzaamheid" in de passage Ob 12: de kleine JanMorgenrood is al meermalen door zijn moeder vermaand dat hij naar bedmoet gaan; hij weet hieraan echter te ontkomen door zich onder de tafel teverbergen — er is bezoek die avond —; een van de gasten trapt op zijn hand:

„zoodat hij even schreeuwde en toen riep ma ongeduldig: Jan, nu naarbed, geen ongehoorzaamheid."Dezelfde gevoelswaarde hebben m.i.: „Geen malligheden van Titania

en Oberon" (Ob 17; de meid); „Nog wel mijn nieuwe japon" (Ob 128;Klaartje); „Voor je gemakzucht, je vadsigheid, je genot" (Ob 183; Oberon);„En idealen?" (Ob 204; Oberon).

P olemisch van toon is: „Ik wel" (Ob 40); de situatie is: de kinderenJan en Klaartje kibbelen over het uiterlijk van mijnheer Oberon; Jan — diede pseudo-Oberon heeft ontmoet — zegt dat hij lelijk is, Klaartje meent dathij juist heel mooi moet zijn; dan riposteert Jan:

„Heb jij hem dan gezien? Ik wel. En leelijk is hij, dat zeg ik."Dezelfde toon beluister ik in: „Wat mij betreft, integendeel" (Ob 63;

Oberon); „Geen timmerman" (Ob 72; Selvergedaen); „Waarom?" (Ob 72;Selvergedaen); „Tot in de puntjes" (Ob 96; Sekeris); „Nederlaag?" (Ob205; Titania); „Waarom (Ob 205; Titania); „En als Fortuna het hunweer afneemt?" (Ob 212; Oberon); „Niemand anders" (Ob 228; Titania);„En waarom, mijnheer?" (Ob 231; Selvergedaen); „Waarom ik dan wel?"(Ob 244; Titania).Zeer beslist, gedecideerd wordt gezegd: „Neen, mijnheer, officier"

83

Page 98: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

(Ob 41). De situatie is: Jan Morgenrood vertelt aan zijn vriendinnetjeKlaartje dat de pseudo-Oberon hem op bepaald onhebbelijke manier heeftbehandeld. Hij vervolgt:

„En weet je wat hij zei? Wat of ik worden wou, soldaat of boer.Neen, mijnheer,officier. Mooi zoo, zei hij, je kan alles wordenwat je wil, generaal en nog veel meer."Op dezelfde toon wordt gezegd: „Afgesproken" (Ob 52; Oberon).

Een aardige parallellie vinden we in de passage Ob 55 : drie compacte zinnencorresponderen met de grote verb aasdheid van Oberon, een anderdrietal met de op geto genheid van Titania. De situatie is: Oberon enTitania brengen elkaar verslag uit van hun speurtocht naar een jongen en eenmeisje die zij nodig hebben voor hun experiment: twee mensenkinderentrachten gelukkig te maken door hen ten goede te beinvloeden. Oberonmeent een jongen te hebben gevonden die aan de gestelde eisen voldoet,maar hij zegt niet waar hij hem heeft ontdekt; Titania vertelt dat zij in DenHaag een meisje heeft gevonden dat haarbijzonder geschikt lijkt. Dan volgt :

„Is het toeval? vroeg mijnheer, dat wij allebei in Den Haag zijn ge-weest ? en juist daar allebei iets gevonden hebben? In welke straat?Wat ? dezelfde straat ? Dat is een merkwaardige vingerwijzing.Laten wij dadelijk gaan kijken, ik naar jouw meisje, jij naar mijn jon-gen,..." [Na een half uur zijn beiden weer thuis:] „Mevrouw wasgeestdriftig over het jongetje, zij had zelf niet beter kunnen kiezen.Wat een mooi gevormde krullen, zeide zij, blond met eenfijn rossig glansje, en die oogj es nog zoo wazig, ze kijken netzoo ver als ze diep van binnen zijn. Voor die keus verdien je een nieuweroos op je borst."In gevoelswaarde vergelijkbaar met het eerste drietal lijken mij:

„Waarom dan?" (Ob 83; Klaartje); „Morgen al?" (Ob 92; majoor Vink).Een zelfde gevoelswaarde als het tweede drietal hebben m.i.: „Uit-

stekend" (Ob 69; Selvergedean); „Magnifieke haren" (Ob 79; mevr. Selver-gedaen) ; „Veel mooier" (Ob 154; kinderen Morgenrood); „Die kleuren"(Ob r6o; Lena Das).

Een geprikkeldheid meen ik op te merken in „Alweer dom" (Ob 56);de situatie heb ik al beschreven op blz. 28; het is de onenigheid tussenOberon en Titania over de vraag of Fortuna dan wel Eros om hulp ge-vraagd moet worden; Oberon zegt:

84

Page 99: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Zoodra het daarvoor tijd is zullen we Eros bidden, want zonder dienbreng je geen twee schepselen samen. [Titania antwoordt4Al weer dom. Wat is die Eros zonder de hulp van Fortuna?”Dezelfde stemming spreekt m.i. uit: „En de Schikgodinnen, dwaas?"

(Ob 57; Titania); „Misschien tot het kind gevormd is naar het model vaneen pop?" (Ob 86; Titania); „Naar de Staten generaal?"; „Met de nieuweautomobiel?" (beide: Ob 18o; Oberon). Minder geprikkeld, nogal kortaf:„Beginnen bij het begin" (Ob 57; Oberon).

Een ver ontwaar dig de stemming spreekt m.i. uit de compacte zin in depassage Ob 23o: Dina, de dienstbode van Mijnheer Oberon en Mevrouw,komt haastig aanlopen om te vertellen dat hun demonische tegenspelers, deheer en mevrouw Selvergedaen, zonder dat zij hun bezoek hebben aan-gekondigd, op visite komen; zij zegt:

„Daar heb je ze. De brutaliteit om zoo maar het hek in te komen."Vergelijkbaar in toon met de hierboven geciteerde passage lijkt mij:

„Alles voor nets" (Ob 215; Jan Morgenrood).

Een viertal compacte zinnen in de passage Ob 219 komt overeen met deopgewonden stemming waarin Fientje verkeert als zij triomfantelijk aanmevrouw Oberon vertelt dat Jan Morgenrood mevrouw Selvergedaen dedeur heeft gewezen:

„Ze is er uit, die leelijke mevrouw Selvergedaen met haar nijdigehonden, goed ook maar. 99 Nog geen uur geleden. Mijnheerwas toch zoo kwaad, hij stond bier voor haar, zoo met zijn vinger:Pas op, zegt hij, als ik u nog eens zie. Maar mevrouw is er erg vanstreek door, goed dat u komt om haar op te monteren."Een zelfde opgewondenheid klinkt m.i. door in: „Scherpe tanden"

(Ob 215 ; Jan) en: „Verloren" (Ob 222; Oberon).

Groep II.

Zes compacte zinnen met imperatieve kracht heb ik gevonden in„Mijnheer Oberon en Mevrouw".De eerste komt voor in de passage Ob 12, een passage die ik heb geciteerd opblz. 83, waar ik ook de situatie heb beschreven. lk citeer nogmaals:

99 Hier bevreemdt Van Schendels interpunctie; kommapunt zou beter voldoen.

85

Page 100: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„toen riep ma [mevrouw Morgenrood] ongeduldig: Jan, nu naarbed, geen ongehoorzaamheid.”De compacte zin „Nu naar bed" drukt m.i. duidelijk een bevel uit:

„Jan, g a nu naar bed!"

Ook met „En nu er uit" (Ob 17) wordt m.i. duidelijk een bevel gegeven; dekleine Jan Morgenrood is op bezoek bij zijn vriendinnetje Klaartje Vink;zij neemt hem mee naar de keuken en de twee kinderen verstoppen zichin een donker hok vol houtkrullen, onder de aanrecht, waar zij, nietgestoord door de volwassenen, elkaar van alles kunnen vertellen overOberon en Titania. De dienstbode — die hen kennelijk heeft afgeluisterd —maakt dan een eind aan hun gesprek:

„En nu er uit, geen malligheden van Titania en Oberon."

Bij het volgende voorbeeld (Ob 53) zien we een compacte zin die de indrukwekt een bevel te zijn, maar een afspraak uitdrukt: Oberon en Titaniagaan op zoek naar een jongen en een meisje voor hun experiment (zie blz.84); Oberon zegt dan:

„En wat is de afspraak ? Vo or donker thuis, dan kunnen wij elknog zien wat de ander heeft gevonden."

Ob. 85: Oberon leest allerlei losse papiertjes die hij, na ze gelezen tehebben, in een mand laat vallen waarvan hij telkens weer het deksel sluit.Op die papiertjes blijken later (Ob 88) gedichten te staan die Jan Morgen-rood voor de les in de Nederlandse letterkunde moet „Opschrijven, ont-leden, uitleggen, paraphraseeren". Oberon is z6 verdiept in zijn lectuur dathij niet reageert op Titania's vraag wat hij toch leest:

„Toen werd zij ongeduldig, zij stond op, nam hem de papiertjes ofen wierp ze alle in de mandHet deksel toe, zeide zij, al dat wit staat bier niet op het gras."De toon van de compacte zin „Het deksel toe" kan men moeilijk anders

dan bevelend noemen.

Ob io8: Titania stelt voor dat mijnheer Oberon en zijzelf een roeitochtjezullen maken met Jan Morgenrood en diens vriend Abram Appelaar die bijhen op bezoek zijn. Dan volgt:

„De jongelui namen de riemen, mevrouw wees en zeide: Dien k ant

86

Page 101: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

op, bij den oever van den polder, ik kijk graag naar den toren daar inde zon als ik dicht bij het water zit."Het handgebaar van Titania — uitgedrukt in: „wees" — vormt, gecom-

bineerd met de compacte zin „dien kant op", wel een duidelijk bevel, datenigszins verzacht wordt door de motivering „Ik kijk graag"... enz.

Ob Ho: Het roeitochtje loopt ten einde; Titania heeft al eerder afscheidgenomen en is uit het bootje gestapt; Oberon heeft nog een tijd lang metde jongelui gepraat en hun wijze levenslessen gegeven. Dan zegt hij:

„En nu naar huis, ik zal jullie in mijn kamer twee schelpen laten zienmet kleuren zoo mooi als de dageraad."Als we de compacte zin „En nu naar huis" vergelijken met die hier-

v6Or: „Dien kant op", dan valt op hoe, bij gelijkheid naar de vorm, de toonvan beide verschilt: het „bevel" van Oberon klinkt veel goedmoediger,temeer omdat hij het 'bevel' ook tot zich zelf richt: „Laten wij nu naar huisgaan", terwijl „Dien kant op" gericht is tot de jongens alleen: „Roei dienkant op!" Ik zou daarom de compacte zin „En nu naar huis" het liefstwillen typeren met: een goedmoedige aansporing of opwekking.

Groep III.Nog iets talrijker dan de emotionele compacte zinnen zijn de min of

meer kleurloze, neutrale: ik vond er drieenvijftig in „Mijnheer Oberon enMevrouw".

Als voorbeeld heb ik gekozen Ob 15o: het is de passage die onmiddellijkaansluit op de passage Ob 149 die ik, naar aanleiding van de interjectie„Stel je voor", heb geciteerd en besproken op blz. 59. Ik geef nogmaals —in het kort — de situatie: mijnheer Selvergedaen spot met Jan Morgenroodsdorst naar kennis; hij noemt enkele boeken die Jan zich heeft aangeschaft:

„Stet je voor, Haeckel, Darwin, Buchner, en nog een encyclopedie erbij om de moeilijke woorden op te zoeken. Daar staan wel verstandigedingen in, ongetwijfeld, maar het is rijp en groen door elkaar,zooals het meestal gaat met de oplossing van wereldraadselen, en Janis niet in staat dat met critiek te lezen."Het is merkwaardig hoe deze bijwoordelijke bepaling „ongetwijfeld"

door haar plaats, tussen twee komma's, achter de concessieve zinl°° waarbijzij hoort, een zó grote mate van zelfstandigheid krijgt dat ik geneigd ben

100 Niet formeel, maar wel functioneel concessief!

87

Page 102: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

haar de waarde van een zin, en wel een tussenzin, toe te kennen; die tussen-zin zou dan een compacte zin zijn, die als langere zin zou luiden: „on-getwijfeld is dat zo": een accentuering van de voorafgegane zin: „Daarstaan wel verstandige dingen in". Op dit karakter van tussenzin wijstvooral de hiervoor typerende intonatie die ik in dit „ongetwijfeld" bijhardop lezen meen te beluisteren.

Dit „ongetwijfeld" — aangenomen dat het inderdaad als compacte zinmag worden opgevat — is emotioneel nOch imperatief van gevoelswaardeen moet dus neutraal worden genoemd.

Als we nu naast de gegeven zin een andere construeren waarbij de bij-woordelijke bepaling „ongetwijfeld" in de zin is opgenomen — waardooriedere gedachte aan een optreden als compacte zin verdwijnt — dan krijgenwe: „Daar staan ongetwijfeld wel verstandige dingen in, maar Deconcessieve kracht van de voorzin is nu minder geworden: „ongetwijfeld"speelt in de geconstrueerde variant een meer ondergeschikte rol dan in deoorspronkelijke versie, waar het juist een vrij grote invloed heeft omdatde lezer/hoorder in de pauze na „in" zich als het ware kan bezinnen op deinhoud van de voorafgegane zin, ook al omdat „ongetwijfeld" daarmeein volkomen harmonie is en daardoor werkt de volgzin juist vernietigend:hoe positiever immers de inhoud van de voorzin is, des te scherper wordtde tegenstelling met het negatieve in de volgzin! Het zelfstandig optredenvan „ongetwijfeld", lijkt mij, uit stilistisch oogpunt, winst te betekenen.

De overige neutrale compacte zinnen zijn: „Later" (Ob 8; „er werdgezegd"); „Nogal familiaar" (Ob II; mevr. Morgenrood); „Net als bij hunkaartspel" (Ob 37; Oberon); „Wat voor kleur?" (Ob 41; Klaartje); „Eenbeetje groenachtig" (Ob 41; Jan); „En zijn haar pikzwart" (Ob 41; Jan);„Waar dan?" (Ob 47; Oberon); „Blonde haren, bruine oogen," (Ob 56;Oberon); „Een onnoozele weduwvrouw" (Ob 56; Oberon); „Haar ergstehartstocht het kaartspel" (Oh 56; Oberon); „En de ouders van het meisje"(Oh 56; Oberon); „De vader een brave officier" (Ob 56; Titania); „Demoeder zacht en stir (Ob 56; Titania); „Een verdwaalde reiziger" (Ob 56;Titania); „Zeker in Parijs geleerd" (Ob 67; Sekeris); „Eerst de eerzucht dande rijkdom" 101 (Oh 74; Selvergedaen); „Vreemd" (Ob 81; mevr. Selver-gedaen) ; „En waarom die kwaadheid?" (Ob 97; Selvergedaen) ; „Die daar ?"(Ob 99; Deborah); „Hoe vroeger, hoe beter" 102 (Ob ios ; Oberon); „Jan

i" Deze constructie lijkt op een reclameleus!'" Nog juist geen vaste uitdrukking zoals: „Hoe eer der hoe beter".

88

Page 103: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

ook niet" (Ob 105; Abram Appelaar); „Ja, hoe?" (Ob 152; Titania); „Heer-lijk rustig" (Ob 156; Jan); „Goed dat ..." (Ob 157; Fientje); „Niets voorons" (Ob 157; majoor Vink); „Modern" (Ob 159; Ulderike); „Oneindig"(Ob 160; Lena Das); „Niet alleen als ik lees" (Ob 161; Klaartje); „Antiek"(Ob 163; mevr. Selvergedaen); „In de kracht van je levee (Ob. 164;Selvergedaen); „Net iemand die ..." (Ob 168; Jan); „Net de oogen vanFientje" (Ob 175; Ida Morgenrood); „Neen, voor mijn waardigheid"(Ob 183; Jan); „U ook" (Ob 196; mevr. Morgenrood); „Ook een soortspel" (Ob 197; mevr. Morgenrood); „En de godsdienst dan?" (Ob 198;mevr. Morgenrood); „Een spelletje" (Ob 198; mevr. Selvergedaen); „Vierpoppen" (Ob 198; mevr. Selvergedaen); „Beter wakker blijven" (Ob 198;

Klaartje); „Net als bij je schoonmama" (Ob 199; mevr. Selvergedaen);„Dat niet" (Ob zoo; Jan); „Omdat Klaartje veel verkwist" (Ob 203;Oberon); „Hier" (Ob 207; Titania); „Nog een tweede van juffrouw Lena,

Verder twee van Fientje en een van Deborah" (Ob 208/209; Titania);„Met geld" (Ob 211; Titania); „Aileen dit" (Ob 216; Oberon); „Dom datik ..." (Ob 224; Jan); „Waarom die verbijstering in zijn hoofd?" (Ob 228;

Titania); „Leeg" (Ob 231; Selvergedaen); „Leeg en dom" (Ob 232; Selver-gedaen) ; „Jan en Klaartje?" (Ob 241; Oberon).

Slotbeschouwing

Op blz. 61/62 gaf ik een voorlopige definitie van de compacte zin, eendefinitie die ik nu een vastere vorm wil geven, gebruik makende van watik heb opgemerkt over het verband tussen deze soort zinnen en de uit decontext blijkende situatie. De definitie wordt dan:

Compacte zinnen zijn verbandzinnen, c.q. verbandvragen, of nage-noeg zelfstandig optredende zinnen, die — mede dank zij een nauwer oflosser verband met de context — een volledige betekenisinhoud overdragenop de lezerlhoorder en daarom functione el volledig genoemd moetenworden, wat hun uiterlijk betreft echter afwijkend, omdat zinsdelen ont-breken die in zinnen van het gangbare, normaal to noemen type welzouden voorkomen.

Het gedeelte „wat hun uiterlijk betreft t/m voorkomen" van dezedefinitie zou de schijn kunnen wekken dat ik — althans gedeeltelijk degedachten zou willen behouden die ten grondslag liggen aan b.v. Kruegersdefinitie van `ellips': „diejenige Erscheinung in der Sprache, deren gram-

89

Page 104: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

matischer oder syntaktischer Bau ein Element zu ergänzen zwingt, ohnewelches jener Bau nie so hatte werden kOnnen." 1°3

Toch is de overeenkomst niet meer dan uiterlijk: Krueger gaat kenne-lijk uit van de preexistentie van een `volledige' zin, hetgeen ik afleid uit zijnwoorden: „ohne welches jener Bau nie so hatte werden kOnnen": hetelement dat - z.i. - aangevuld moet worden heeft dus t evor en ervoormoeten zorgen - in een eerdere, `volledige' zin uiteraard - dat de zinsbouwgeworden is zoals hij zich nu in de gegeven, compacte zin aan ons vertoont.

Nu zou ik deze preexistentie van een `volledige', of liever: meeruitgebreide zin in vele gevallen niet graag willen ontkennen, met name voordie gevallen waar een 1 os verband met de context bestaat: de fictievelangere zin van het type b (vgl. blz. 64).

Men zou met enig recht kunnen stellen dat menige compacte zin zijnverstaanbaarheid bezit bij gratie van de normale, gangbare, langere zin:de lezerihoorder kent het normale zinspatroon en kan - onbewust uiteraard- het `niet-aanwezige zelf erbij denken. Overigens behoeft dit niet tebetekenen dat iedere compacte zin ontstaat uit, wordt afgeleid van eenlangere: men moet immers, vooral bij emotioneel spreken, bedacht zijn opeen spontaan ontstaan van compacte zinnen! Overdiepl 04 heeft bijzonderaardige voorbeelden gegeven uit verslagen van voetbalwedstrijden. Datcompacte zinnen van dit type nog steeds bij sportreportages in zwang zijn,zal ieder beamen die geregeld ooggetuigeverslagen van belangrijke, span-nende wedstrijden beluistert, voorzover deze door de radio worden uit-gezonden; een goed televisiecommentaar dient veel minder emotioneelte zijn.

Met deze wijze van ontstaan houdt Krueger kennelijk geen rekening.Een tweede belangrijk verschil tussen Kruegers opvatting en de mijne

vind ik liggen in het feit dat Krueger slechts spreekt over wat men zoukunnen noemen: uiterlijk incompleet-zijn; over het functioneel coin-pleet (kunnen) zijn van compacte zinnen zwijgt hij.

103 Gustav Krueger: Die Auslassung oder Ellipse in: Archiv fur das Studium der neueren Sprachenand Literaturen. Begriindet von Ludwig Herrig ; Bd. CVII, Jrg. LV, blz. 351. (Brunswijk 1901).109 Stil. Gr. 2 blz. 128-130. Terloops zij opgemerkt dat „de Amsterdamsche verslaggever" (a.w.blz. 128/129) niemand anders kan geweest zijn dan Han Hollander; hierop wijst niet alleen hetheftig-emotionele spreken dat deze begaafde sportverslaggever eigen was, maar ook het feit datOverdiep in 1936 (re druk van de S.G.) namen noemt van spelers die in die tijd geregeld op-gesteld werden in het Nederlands elftal en het was Hollander die toen nagenoeg alle interland-wedstrij den versloeg !

90

Page 105: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Tot besluit nog een enkele opmerking over de expressiviteit die mededank zij de compacte zin wordt bereikt.

Bij het taxeren van de expressieve kracht der compacte zinnen heb ikgetracht de emotionaliteit ervan zo objectief mogelijk te bepalen; allichtzijn daarbij fouten gemaakt, onbillijkheden begaan, maar ik verwacht datdie eerder zullen liggen in een Onder- dan in een Overwaarderen van demate van emotionaliteit.

Ik heb met het creeren van een „neutrale" groep niet beoogd alledaarin opgenomen compacte zinnen gelijkelijk als „kleurloos" te bestem-pelen: gradaties, varierend van „enigszins emotioneel" tot „geheel kleur-loos" zouden nog wel gemaakt kunnen worden.

De betekenis van de compacte zin als stijlmiddel zou ik vooral willenbaseren op de levendigheid die de stijl krijgt door dit aan de levendewerkelijkheid ontleende zinstype. Ik denk hier aan het samenspel tussentoon en/of gebaar en compacte zinl", aan de uitnemende diensten die dezezinnen kunnen verrichten als een bepaalde sfeer moet worden opgeroepen:Daniel die - ietwat autoritair - bloemen bestelt (Df 127/128), Woode die -enigszins geagiteerd - zijn meester waarschuwt (Df 164, 166, 167, 169, 173 !,175!), het bewogen gesprek tussen Oberon en Titania (Ob 55/56), de op-gewonden Fientje (Ob 219).

Op grond van het bovenstaande meen ik te mogen concluderen, dat degestelde vragen: Heeft Arthur van Schendel de compacte zinnen goed ge-bruikt? Heeft het gebruiken van de compacte zin bijgedragen tot de ver-levendiging van zijn stijl? stellig bevestigend moeten worden beantwoord.

Imperatieven

De zinsconstructies die enig recht hebben op de naam „imperatief"moeten m.i. op grond van de t a alv o r m verdeeld worden in drie groepen:I. de adhortatief;II. de oneigenlijke imperatief;III. de eigenlijke imperatief.

" 5 De compacte zin gnat samen met:a. Toon: Zw I 59 (3 8 ), 75 (46); Zw II 95 (i6/), ioi (164), 121 (174); Frg 1371138 (82); Ob 12 9 1 54.

b. Gebaar: Zw 1 38 (26); Frg 203 (123); Ob 108,207.c. Toon en gebaar: Zw 192 (54) Frg 168 I0I); Ob 219, 229.

91

Page 106: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

I. de adhortatief

Tot deze groep rekent De Vooys 108 in principe:a. vaste uitdrukkingen waarin een indicatief gevolgd wordt door „wij" of

,,web. de constructies met „laten".

Van type a. heb ik geen voorbeelden kunnen vinden. Type b. is daar-entegen goed vertegenwoordigd: „Een Zwerver verliefd": drie, „De We-reld een Dansfeest'': negen, „mijnheer Oberon en Mevrouw": zesendertig

gevallen.Leveren nu al deze zinnen die geconstrueerd zijn met het hulpwerk-

woord107 „laten" gelijksoortige adhortatieven op? Mij dunkt van niet!De Vooys heeft de pogingen, een verschil in betekenis aan te tonen

tussen „laat ons" en „laten wij" veroordeeld; terecht m.i.: men kan immers„Oremus" even doeltreffend vertalen met „Laat ons bidden" als met „Latenwij bidden": het is niet zo, dat „laat ons" de gedachte oproept aan een gebedtot God om ons te doen bidden, neen, bij beide vertalingen wordt eenoproep tot gebed uitgedrukt en die oproep is gericht tot de gemeente.

De Vooys spreekt echter niet over een verschil tussen „laat" gevolgddoor een persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon enkelvoud inde subj ec t s v or m en „laat" gevolgd door een persoonlijk voornaamwoordvan de derde persoon enkelvoud in de objectsvorm : zo'n verschil isechter wel reed: in het eerste geval wordt de aansporing langs een omweggericht tot de derde persoon, nl. via een tussenpersoon die wordt aange-sproken; in het tweede geval is de aansporing rechtstreeks en uitsluitendgericht tot de toegesprokene(n).

Overdiep'°8 noemt de constructie „Laat hij oppassen!", vergeleken bijhet oudere „Laat hem oppassen !", de „nieuwe vorm" die z.i. ontstaan is„door kruising met den konjunktief: by passe op! - of den samengestel-den vorm: hij moet oppassen! een overgang die -meent Overdiep -„kan begonnen zijn bij nominaal subject-object: Laat je broer toch oppassen! —Hier is nl. de vorm der beide naamvallen gelijk."

Tegen Overdieps zienswijze in dezen heb ik een drietal bezwaren:

106 a.w. blz. 151.107 Het zelfstandig werkwoord „laten" in vaste verbindingen als: „alleen laten" (Zw. I 87 (52))en „met rust laten" iio; Ob. 87 en 134) blijft hier uiteraard buiten beschouwing.108 a.w., blz. 506/507.

92

Page 107: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

I. een conjunctief als „hij passe op" behoort niet tot de levende, gesprokentaal, maar, zoals De Vooysl" reeds heeft opgemerkt, deze hoort thuis „ingeschreven taal, in het biezonder in dagbladstijl, vooral bij schrijversdie op een zekere deftigheid prijs stellen";2. men kan bij een vorm als „je broer" moeilijk spreken van naamvallen;3. hoewel ik niet bestrijd dat „laat hem" + infinitief eerder is ontstaan dan„laat hij"+ infinitief, meen ik dat een voorstelling van zaken waarbijwordt gesuggereerd dat „laat hij" een jongere ontwikkeling is van„laat hem" onjuist is; beter zou zijn: een jongere ontwikkeling naast „laathem". Ik grond dit op het volgende: als „hat hij" de nieuwe, jongere vormzou zijn van „hat hem", dan ligt het voor de hand dat we de objectsvorm„laat hem" vooral zouden moeten aantreffen in meer archaisch getintegedeelten, terwijl „laat hij" in gewone, gesproken omgangstaal zou op-treden. Hoe dit bij andere auteurs ook moge zijn, bij Van Schendel blijktjuist het omgekeerde het geval te zijn: we zien dat hij de mythologischefiguur Oberon in een plechtstatige, wat archaisch aandoende passage „hij"laat gebruiken: als Oberon nl. wil uitdrukken dat zijn jonge pupil al vroegwiskunde moet leren, zegt hij: „Laat hij daarom vroeg de richtsnoeren vanEuclides en Thales leeren" (Ob 52) ; lio Ogenschijnlijk wordt dit voorbeeldnog versterkt door de passage Ob 8 waar Sekeris, in een goedige poging hetuur van naar bed gaan voor de kleine Jan Morgenrood gewijzigd te krijgen,in gewone gesprekstrant de obj ectsvorm gebruikend zegt: „Laat dienjongen toch wat later op blijven." Het via een toegesprokene tot een derdepersoon gerichte, adhortatieve „laten" in Ob 52 is echter niet identiek aanhet „laten" in Ob 8, dat meer de betekenis heeft van „goedvinden" engericht is tot de toegesprokene alleen.

Er is nog iets anders: Overdieps redenering dat „Laat hij" zou zijn ont-staan uit een ouder „laat hem" is toch eigenlijk alleen maar houdbaar als ergeen betekenisverschil tussen beide zou bestaan, zodat men zou kunnenspreken van een oudere en een jongere weergave van dezelfde gedachte;is zo'n verschil er we1 , dan wordt een ontstaan van „laat hij" los naast, inplaats van uit: „laat hem" waarschijnlijker. Welnu, dit verschil is er:Overdiep erkent het zelf als hij op blz. 507 zegt: „Met de derde persoon vanhet voornaamwoord is de accusatief regel in de betekenis van «laten» -=vrijlaten, toelaten: Laet am maer Oen! Daarentegen bij het uitspreken van

109 a.w., blz. 154.110 Het zij toegegeven dat hieruit Met de `ouderdom' van „laat hij" is of te leiden, maar welblijkt hieruit dat Van S chendel het vindt passen in archaische taal.

93

Page 108: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

wensch of waarschuwing (wanneer dus het pronomen vooral als subject bijden infinitief wordt gevoeld): Laet ie Oppasse!".

Van Schendel maakt weinig gebruik van de constructie „laat"persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon enkelvoud infinitief:ik vond drie voorbeelden: een maal „lag hem"lu (Df 83), twee maal„laat hij" (Df 86; Oh 8).

Voor de passage Df 83 gaat Overdieps onderscheiding : bij „laat"hem + infinitief betekent laten: vrijlaten, toelaten, niet op: laten betekentbier: ervoor zorg dragen dat ...; de situatie is: Marion vertelt haar vaderdat haar minnaar Reynald hem wil spreken:

„Goed, zei Frans, vanmiddag, laat hem maar komen."Marion krijgt dus opdracht — zo men wil: verlof— ervoor te zorgen dat

Reynald komt.Wel bruikbaar is de betekenis „toelaten" voor: „laat dien jongen

opblijven" in de passage Ob 8, hierv6Or in ander verband reeds geciteerd.Dat „laat" hij infinitief een wens uitdrukt kan ik wel beamen

voor de twee plaatsen waar deze constructie voorkomt: Df 86: Marionstoort zich niet langer aan de bezwaren die haar moeder en door deze be-invloede pastoor Staaghe hebben tegen het dansen; zij vertelt haar tanteCheria wat zij haar vader hierover heeft geschreven:

„Ik heb hem gezegd dat ik er genoeg van heb, laat hij het maar uit-vechten met den pastoor, maar ik ga naar de dansschool."De andere plaats (Ob 52) heb ik hierv6Or al geciteerd.

Van „laat" persoonlijk voornaamwoord van de eerste persoonenkelvoud zegt Overdiep t.z.p.: „De eerste persoon enkelv. staat in eenbereidverklaring in den nominatief; Ook in de negatieve dreiging ofresignatie:..."

Hij zegt niets over een verschil tussen de subjects- en de objectsvorm:„laat ik" — „laat mij". Toch is dit verschil niet minder belangrijk dan dattussen „kat hij" en „laat hem". In het algemeen zou men kunnen zeggen datbij laat mij infinitief vrij veel nadruk valt op „laat" in de betekenis:„toelaten, goed vinden dat ...", terwijl bij laat ik infinitief de meeste

xxx Enigszins vergelijkbaar hiermee is: „hat dien jongen..." (Ob 8), waar de naainvals-n hetkarakter van object duidelijk aangeeft. In alle andere gevallen waar „hat" gevolgd wordt dooreen zelfstandig naamwoord, is op grond van de vOrm niet exact te bewijzen of we te makenhebben met een subject dan wel met een object; dit is evenmin mogelijk bij „hat het" of „hatze". Ik geef de desbetreffende plaatsen in een bijlage.

94

Page 109: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

aandacht wordt geschonken aan de infinitief waarvan „ik" het subject is;de betekenis van „laat ik" kin een bereidverklaring zijn — zoals Overdiephet noemt bij de passage Df 169 is dat wel ongeveer het geval: Sir Ran-dells vergelijkt zijn tocht door Spanje met het spel van het ganzenbord:steeds weer zijn het dezelfde „spelers" die tegelijk, of vlak na elkaar, eenvolgende plaats bereiken. Nu merkt hij dat vier van zijn „medespelers"eerder dan hij zullen vertrekken en hij zegt:

„Wel, dacht ik, laat ik het die vier maar gunnen eerder het volgendehokje te bereiken..."Bij: „laat ik oppassen" (Ob 64) en „laat ik dat voor me houden" (Ob

184) moeten we echter een andere betekenis aannemen, ongeveer: „het isnodig dat..." of: „het is beter dat ..."; het zou in zekere zin adhortatiefkunnen genoemd worden.Ob 64: Oberon heeft Selvergedaen ontmoet en meent nu- als hij thuisge-komen, in de spiegel kijkt — in zijn eigen gelaatstrekken een gelijkenis te zienmet zijn demonische tegenspeler:

„Hoe kom ik daaraan? dacht hij. De twijfel komt van een plaats waarik mij altijd ver van heb gehouden, zou het besmettelijk zijn? Laat ikoppassen."

Ob 184: Oberon herinnert Jan Morgenrood aan gedichten die deze vroegermaakte over lelien en rozen; Jan zegt dat hij nooit een gedicht heeft ge-maakt en vervolgt:

„Echte lelien en rozen zijn er nooit geweest, alleen de illusie dat ze erwaren. Laat ik dat maar voor me houden. Het is ook niet de eenigeteleurstelling."

Bij „laat" mij infinitief treedt „laten" op in de betekenis: toelaten,goed vinden dat...:Zw I 102 (59): Tamalone krijgt tranen in zijn ogen als hij probeert eensmeulend kampvuur aan te blazen; Mevena ziet dit en zegt lachend:

„Laat mij het aanmaken, gij doet zoo veel..."Df 107: Mevrouw Beel heeft Frans Ringelinck haar nood geklaagd over deonbezonnen daden van haar dochter Helene; hij zegt dan:

„Weet je wat, laat mij maar eens erg streng met je dochter praten,..."

Talrijk zijn de voorbeelden van laten wij infinitief: „laten'houdt hier steeds een aansporing in; ik citeer de passage Ob 137, hetgeen mijde gelegenheid geeft de hierboven aangegeven constructie te combineren

95

Page 110: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

met het enige voorbeeld van laten persoonlijk voornaamwoord van dederde persoon meervoud infinitief dat ik heb kunnen vinden; het eerste„laten" betekent: „moeten", het tweede drukt eerder een wens uit.De situatie is: Reeds jaren duurt de strijd om de invloed op Jan en Klaartjetussen Oberon en Titania aan de ene, Selvergedaen en zijn helpster aan deandere kant; Selvergedaen doet Oberon nu een voorstel:

„Dit bied ik u als overeenkomst aan: Laten zij duidelijk weten wat wijwederzijds met ze voor hebben en laten wij, u en ik, uw mevrouw ende mijne, ieder een gelijk deel van hun levenstijd beheerschen."De overige plaatsen waar laten wij infinitief voorkomt, geef ik

in een bijlage.

II. de oneigenlijke imperatief

De term „oneigenlijke imperatief" wil ik gebruiken om die zins-constructies te typeren, die functioned een echte imperatief zijn, maarform eel daartoe eigenlijk niet gerekend Lumen worden, omdat de taakvan de imperatief door een andere vorm van het werkwoord wordt over-genomen.

De „oneigenlijke imperatieven" kunnen, op grond van het verbaleelement erin, worden onderscheiden in de volgende typeniu:Ia. indicativus pro imperativo, met inversie van het subjectim;'b. indicativus pro imperativo, zOnder inversie van het subject;2. infinitivus pro imperativo;3. participium perfecti pro imperativo.

Van het type is heb ik twee voorbeelden gevonden, beide in „DeWereld een Dansfeest".Df r s : mevrouw Walewijn geeft dansles (vgl. blz. 78/79):

„Dat gaat uitstekend, mijnheer Jonas, zeide zij, ik geloof dat u demoeilijkste dansen leeren kan, ... Nu do et u het nog eens over, hetheele menuet, samen met Riket, en ik sped erbij."

Df 206: majoor Frayboon probeert Marion de langgezochte dans te leren;zij moet deze dans de volgende zondag uitvoeren ten huize van majoor

112 De werkwoordloze imperatieve constructies heb ik — vanwege hun niet-verbale karakter— apart behandeld en wel bij de compacte zinnen.113 Wel te onderscheiden van de in vaste uitdrukkingen voorkoinende adhortatief van het type:„Keren wij terug tot ons onderwerp."; vgl ook De Vooys a.w. isi.

96

Page 111: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Frayboon, samen met Daniel, en getooid met de sjaal die zij van hem -dank zij de vrijgevigheid van Sir Randells (Df 176/177) - heeft gekregen:

„Zondag, zei ik, kom je bier met je sjaal."In beide gevallen levert het vooropgeplaatste adverbium het bewijs dat

we hier - formeel - te maken hebben met een indicatief, niet met eenimperatief: din zouden de desbetreffende zinnen geluid hebben: „Doe(t u)het nu nog eens over" en: „Kom Zondag bier met je sjaal".

Het type ib komt een maal voor, eveneens in „De Wereld een Dans-feest"Df 240: Woode brengt aan de werkster van Daniel en Marion £ 10 - geld,dat afkomstig is van Sir Randells - om hen daarmee de slechte tijd door tehelpen; hij zegt erbij:

„Maar je houdt je mond, want het zou mij mijn betrekking kosten alsiemand te weten kwam dat Sir Randells geld aan dansers gaf."Het is, dunkt mij, duidelijk dat „je houdt je mond", hoewel naar de

vorm een gewone indicatief, even doeltreffend een bevel uitdrukt als eenechte imperatief zou hebben gedaan: „Houd je mond".

Het type 2 komt vier maal voor: een maal in „De Wereld een Dans-feest" („Uw rechtervoet bevallig oplichten." Df 14), drie maal in „Mijn-heer Oberon en Mevrouw": („Niet boos worden, zeide mijnheer tot zichzelf" Ob 59; „Even wachten tot de chocola is ingeschonken" Ob 188 en inde passage Ob 219 die ik nu - bij wijze van voorbeeld - iets uitvoerigerweergeef).Ob 219: de idealisten Jan Morgenrood en Abram Appelaar hebben openlijkruzie gekregen met hun vroegere vriend, de materialist Adriaan Boel:

„Plotseling klonk er gestommel en Appelaar was duidelijk te verstaan:Niet doen, Jan, niet vechten, bij heeft genoeg gehoord."

Het type 3 komt, evenals type lb, een maal voor, wederom in „DeWereld een Dansfeest": „De valiezen op slot, mijnheer, en opgepast met deportefeuille." (Df 173).

Deze passage heb ik, naar aanleiding van de compacte zin met impera-tieve kracht „De koffers op slot" besproken op biz. 8o; aldaar wees ik alop de imperatieve functie van „opgepast".

Het schaarse materiaal - in totaal acht vindplaatsen - laat geen ver-

97

Page 112: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

gaande conclusies toe; ik kan slechts wijzen op het wel enigermate op-vallende feit dat vijf van de acht plaatsen te vinden zijn in „De Wereld eenDansfeest" tegen slechts drie in „Mijnheer Oberon en Mevrouw", hoewelde omvang van de directe rede in engere zin in beide werken eerder hettegenovergestelde zou hebben doen vermoeden: iets wat ik in de paragraafover de frequentie van de directe rede zal aantonen.

III. de eigenlijke imperatief

Bij het beschouwen van het beschikbare materiaal heb ik de wenselijk-heid ingezien, onderscheid te maken tussen die gevallen waar wel een for-mele imperatief aanwezig is, maar waar geen sprake is van het uitdrukkenvan een bevel of opdracht, andere waar men van een zwak-imperatievefunctie kan spreken, en tenslotte die waar de formele imperatief ook defunctie heeft een bevel, opdracht e.d. uit te drukken; slechts van deze laatstecategorie kan men dus zeggen dat de term „eigenlijke imperatief" geheelgerechtvaardigd is.

Groep 1. Gedevalueerde 114 imperatieven;Groep 2. Stereotiepe gezegden;Groep 3. Imperatieven die een echt bevel e.d. uitdrukken.

1. Gedevalueerde imperatieven

Onder gedevalueerde imperatieven versta ik die gevallen waar deformele imperatief zOzeer zijn oorspronkelijke betekenis heeft verloren, dathij moet worden opgevat als interjectie of als een vorm die deze laatstecategoric dicht benadert. Ik noemde op blz. 81 reeds het woord „kom" inde zin: „Kom Petronel, we zouden zelf wel mee willen doen" (Df 82), waareen werkelijk „komen" is uitgesloten. (Vgl. ook blz. 4o). Soortgelijkegevallen lijken mij „Wacht" (Df 133, 173, 214; Ob 199. Vgl. ook blz. 48 en59, waar ik dit woord als interjectie heb besproken), „Wacht eens" (Df135; besproken op blz. 48/49), „Hoor" (Ob 8o; besproken op blz. „Zeg"(Ob 159; besproken op blz. 53/54); „Ziet" (Zw. II 109 (168).

114 Analoog aan Van Haeringens term: „Gedevalueerde interjecties" (N. Tg. Lill, blz. 73).

98

Page 113: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

2. Stereotiepe gezegden

Onder het hoofd: „Stereotiepe gezegden" vat ik samen: vaste uit-drukkingen, stopwoorden, beleefdheidsformules, waarbij de formeleimperatief wel — wat de gebiedende kracht betreft — in soms vrij sterke mateis gedevalueerd, maar niet zOveel dat men met recht van interjecties kanspreken.

Voorbeelden van dit type vond ik alleen in „De Wereld een Dans-feest" en in „Mijnheer Oberon en Mevrouw".Df 14 „Kijk zoo": „kijk" moet bier wel onderscheiden worden van „kijk"in: „Kijk maar naar Riket" (Df is) dat ik heb ingedeeld bij groep 3, omdatwerkelijk wordt opgedragen naar iemand te kijken; bij „kijk zoo" valt allenadruk op „zoo" 115 De situatie is: mevrouw Walewijn doet de makelaarJonas een moeilijke danspas voor en zegt:

„Uw rechtervoet bevallig oplichten, met de punt van de schoen zij-waarts, kijk zoo. Daarbij toonde zij haar laarsje eveneens een tipjevan haar kous ..."„Kijk" leidt een sterk geaccentueerd „zoo" in, dunkt mij; een inter-

jectie is het echter niet: Jonas moet wel degelijk kijken!Drie geijkte beleefdheidsformules komen hierna: Df 58: „Wees welkom",Df 59: „Neem plaats", Df 67: „Doe mij het genoegen". Dan volgt het stop-woordje van Frans Ringelinck „Hoor eens hier": Df 86, II, 139; verderkomt deze uitdrukking voor Ob 163. Dan komen in „De Wereld eenDansfeest" nog twee beleefdheidsformules voor: „Wees zoo goed" Df 136;eveneens te vinden Ob 233 116; verder nog: „Neem het me niet kwalijk"Df 251. Tenslotte noem ik nog de vaste uitdrukking • „Stel nu ..." (Df 86).

In „Mijnheer Oberon en Mevrouw" zien we dan nog de vaste for-mules „Verbeeld je" Ob 43 en „Stel je voor" Ob 46 en 149, die beide eenzekere spot uitdrukken, de verwensing „Loop naar de maan" Oh 71, dekomische verbazing uitdrukkende uitroep „Bewaar ons" Ob iso. De uit-drukking • „Let maar op" Ob 157 moet ik wat uitvoeriger bespreken, omdatdeze hier met een andere betekenis voorkomt dan op de plaatsen Df 155,Ob 168, 196 en 225, waar men ze als gewone imperatief moet opvatten. Desituatie in Ob 157 is als volgt: Klara heeft haar nieuwe huis eenvoudiger en

" 5 Van Schendel bereikt dit effect door het weglaten van de — strikt genomen, vereiste — kommana: „Kijk"; wellicht wilde hij de kans op een accentuering41, in plaats van vermijden." 6 De enige plaats in dit werk waar ik een formele imperatief heb kunnen vinden, die gebruiktis als beleefdheidsformule.

99

Page 114: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

smaakvoller ingericht dan het vorige; zij wordt daarbij geholpen door haardienstbode Fientje, de vertrouwelinge van mevrouw Oberon:

„Let maar op, zeide Fientje, als mevrouw Oberon komt of ze hetook niet mooi vindt hier in de kamer."Dit „let maar op" zou men kunnen 'vertalen' met: „Je zult zien dat":

de spreekster wil ermee aangeven, dat mevrouw Oberon haar adviezen zalgoedkeuren; door dit „let maar op" voorspelt zij die goedkeuring; een be-vel of opdracht wordt er stellig niet door uitgedrukt. Een geheel andere be-tekenis heeft „Let ... op" in de passage Ob 168, waar mevrouw Selvergedaenprobeert Klara tegen Fientje op to zetten:

„Wees op je hoede, het is een slang die je koestert, ik waarschuw je.Al lang heb ik het zien aankomen, maar ik wou je niet verontrusten.Let eens op haar oogen als ze naar Jan kijkt."Hier betekent „let ... op": „je moet eens goed kijken".

Dezelfde betekenis vinden we Ob 196 waar de oude mevrouw Morgenroodtegen Klara zegt:

„... in het hart zijn we Jong gebleven, let maar eens op hoe oolijk jevader en mijnheer Sekeris uit de oogen kijken, al hebben we ook metons drieen meer dan twee eeuwen achter den rug."

Zo ook Ob 225 waar Oberon zijn laatste woorden richt tot Jan:„Een raad geef ik je nog: houd de oogen open voor de invloeden, dieook van verre kunnen komen, let goed op of er een wolk in aan-tocht is of zonneschijn."

Verwant in betekenis met „let maar op" Ob 157 lijkt mij „Wacht maar"Ob 162: de spreker — mijnheer Selvergedaen — voorspelt dat hij gelijk zalkrijgen; het gaat over het oprichten van een nieuwe vennootschap en hijzegt:

„Wacht maar, je ziet het gebeuren, en de directeur verdient er meerdan jij,..."

3. Imperatieven die een echt bevel e.d. uitdrukken

Wat de vorm betreft moeten we hier nog onderscheid maken tussen:a. Imperatief gevolgd door een persoonlijk voornaamwoord van de tweede

persoon enkel- of meervoud; 117

117 Dit is Paardekoopers „b-imperatief": Dr. P. C. Paardekooper : De imperatief als grammatischecategorie in het ABN. (N.Tg. XL IV (1950), blz. 97-107).

I00

Page 115: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

b. Imperatief niet gevolgd door een persoonlijk voornaamwoord. 118

Het type 3a komt alleen voor in „De Wereld een Dansfeest" en in„Mijnheer Oberon en Mevrouw". Het is in beide werken weinig frequent:twee gevallen in het eerstgenoemde, zes in het laatstgenoemde werk; ikgeef uit beide werken een passage wat uitvoeriger weer bij wijze van voor-beeld.Df 24: Frans Ringelinck heeft de „Indische Dame", mevrouw Hadee eenpiano ten geschenke gegeven; hij zegt dan:

„Odilie, die piano heb je cadeau, praat er niet verder over en vooralniet in het bijzijn van Antonia, [zijn vrouw] want die wordt zoo gauwjaloersch. Leer jij Marion nu maar aardige deuntjes met dat ding."

Verder komt het type 3a nog voor in: „Nu mag je het eens hooren enzeg jij dan hoe je het vindt." (Df 23o).

Van de zes gevallen in „Mijnheer Oberon en Mevrouw" citeer ik Oh47: Oberon en Titania overleggen hoe ze de kinderen moeten vinden metwie ze hun experiment: hen trachten to beInvloeden tot geluk, zullenuitvoeren, Titania zegt:

„Goed, laten we dadelijk besluiten en zeg jij dan hoe we moetenkiezen en welke."De overige gevallen zijn: „Zoek jij het meisje" (Ob 52); Gelooft u maar

niet ..."; „Gelooft u ook dien mijnheer maar niet," (beide Ob 151);„Gaan jullie nu naar huffs" (Ob 192/193); „Zoek jij een jongen" (Ob 246).

Tegenover de acht gevallen waar het type 3a optreedt, staan er honderd-achtentachtig van het type 3b: Zw ...: 30; Zw — Frg: — ; Df: 41; Ob: 117.

Ik citeer een passage uit elk werk waar dit type voorkomt en geef deoverige voorbeelden ervan in een bijlage.

Zw I 59 (37: Tamalone overhandigt Rogier Mevena's ring met debloedsteen en geeft hoog op van de waarde ervan; dan komt Walidbinnen, de oosterse lijfwacht van Rogier :

„ Go oi weg, beer, go oi in het water!" riep Walid, die binnen-kwam en het zag, „de bloedsteen is nog gevaarlijker dan de mossteen(duivelsteen) dien wij in de nesten van adelaars vinden. Neem hemweg, Carolus, en go oi hem in 't (het) water."

Df 15: op blz. 99 wees ik al op deze passage, waar mevrouw Wale-

118 Paardekoopers „a-imperatief": a.w. blz. 97.

IOI

Page 116: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

wijn haar leerling' Jonas opdraagt te kijken naar haar zoontje Daniel,bijgenaamd Riket, om van hem de moeilijke danspassen of te kijken:

„Komaan, mijnheer, tieta-tieta-tie-taa... en bij deze tonen weer eenbuiging, niet al te diep, kijk maar naar Riket."

Ob 7: mevrouw Morgenrood gelast haar zoontje Jan dat hij naar bedmoet gaan:

„Jan, g a naar bed, ik heb het al honderdmaal gezegd."

Slotbeschouwing

1. De imperatief enkelvoud en meervoud

Het is wel opvallend dat, terwijl meervoudige adhortatieven van hettype: laten wij infinitief zeer frequent zijn, een imperatief in hetmeervoud in slechts twee gevallen voorkomt: het is de tot interjectiegedevalueerde imperatief „Ziet" in de passage Zw II 109 (168): „Zietvrienden, ik heb niet goed gedaan, ik heb u bedrogen ..." etc. (type III, 1)en het imperativische: „Gaan" in de passage Ob 1921193: „Gaan jullie nunaar huis". Alle overige imperatieven zijn gericht tot een persoon, zoals uitde vorm en/of context blijkt.

De verklaring hiervan zal gezocht moeten worden in het karakter vande passages in de directe rede: in grote meerderheid zijn het dialogen, zodathet voor de hand ligt dat het adhortatieve laten wij infinitief de tweegesprekspartners aangaat, terwijl nagenoeg iedere imperatief - of daaraanqua functie gelijk te stellen constructie - door de spreker wordt gericht toteen persoon; slechts in enkele gevallen - het hierboven aangegeven „Zietvrienden" is er een voorbeeld van - kan men constateren dat de spreker eengroep mensen toespreekt.

Dat bijna alle imperatieven tot een persoon gericht zijn, verklaartalthans ten dele, waarom het type III, 3a niet meer dan acht maal voor-komt; immers, waren er vele bevelen, opdrachten c.d. gericht tot meer daneen persoon, dan zouden deze imperatieven voornamelijk zijn terecht-gekomen in deze groep, omdat de imperatief meervoud in niet-archaischetaal juist in deze vorm geconstrueerd wordt: „Luister(en) jullie eens!!". Hetlijkt mij dan ook niet toevallig dat de imperatief „Ziet" voorkomt in eenvan de `Zwerver'-romans, waar de taal dikwijls archaisch en plechtstatigaandoet.

102

Page 117: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

2. Het verzachtende, verzwakkende bijwoord „maar"

Wellicht moet met het zojuist genoemde plechtige karakter vanVan Schendels taalgebruik in „Een Zwerver verliefd" ook in verbandworden gebracht, dat bij de dertig imperatieven van het type III, 3b in ditwerk, het verzachtende, verzwakkenden9 bijwoord „maar" slechts optwee plaatsen voorkomt (in de eerste 120, niet in een latere druk!) ; bij deeenenveertig imperatieven van hetzelfde type in „De Wereld een Dans-feest" vindt men dit „maar" op zes, bij de honderdzeventien gelijksoortigeimperatieven in „Mijnheer Oberon en Mevrouw" op achttien plaatsen, 121

Soms schijnt dit verzachtende bijwoord in het taalgebruik van eenbepaalde romanfiguur beter te passen dan in dat van andere personages: iknoem bier Daniel in „De Wereld een Dansfeest": bij hem vinden we zevenimperatieven van het type III, 3b, waarvan er drie (Df 72, 99 en 120)worden gevolgd door dit „maar" en verder de dienstbode Fientje in „Mijn-heer Oberon en Mevrouw": bij haar komen in totaal vier imperatievenvoor, een van het type III, 2; twee van het type III, 3a en een van het typeIII, 3b: alle vier gaan echter vergezeld van dit bijwoord „maar".

3. De frequentie van de diverse soorten imperatieven per romanfiguur

Het lijkt mij niet zonder belang, aan te geven hoe de hiervOOr genoem-de soorten imperatieven verdeeld zijn over de diverse romanfiguren; in deparagraaf over de frequentie van de directe rede kan dan, met behulp van dehier gevonden getallen, worden vastgesteld, welke relatie er is tussen degrootte van de `rol' van een romanfiguur in het verhaal en het aantalimperatieven daarin.We zien dan deze verdeling:

1" Vgl. voor de verzachtende, verzwakkende kracht van „maar" de zin: „Luister niet naar hem!"met: „Luister maar niet naar hem!", waar het oorspronkelijke, strenge verbod verzacht wordttot een goedige raadgeving; de zin wordt er als het ware `gewoner', `gemoedelijker' van.

Zw I 42 (29): „Ga nu maar (— —) heen." en Zw I 87 (52): We zullen morgen we1 praten, laatons nu maar (— —) alleen." Het bijwoord „toch", dat de toon van een gebod doet modulerennaar die van een smelting, vinden we in de passage Zw I 187 (102), waar Tamalone zegt: „Weestoch niet bedroefd, Mevena, schrei toch niet"; meer geirriteerd klinkt „toch" in: Zw 64/65(4x) : „Bedaar (, bedaar) toch121 Een verantwoording van de desbetreffende vindplaatsengeefik, evenals die der imperatieven,in bijlage ix.

103

Page 118: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Roman Romanfiguur I II III I III z III 3a III 3b Totaal

Zw. I MevenaRogierCarolus

——

———

———

———

———

261

361

Tamalone 2 - - - - 16 18Walid — — — — — 4 4de keizer — — — — — 1 1

Zw. II Tamalone

Frg. —

Df. mevr. Walewijn 2 2 - I - 4 9notaris Walewijn — — — — — 1 1Daniel — — — 1 — 7 8Frans Ringelinck 3 — 2 5 I 4 I5Marion — — — 5 6mevr. Hadee — — — — 1 — iClem. Vervarcke — — — — — 1 Imaj. Frayboon — i — 2 — 8 II

Cheria Ringelinck — — — — 1 2

mevr. Beel — — — — 1Reynoud — — — I — — 1Woode — 2 I - I 2 6mevr. Aldelieste — — — — — 3 3Papelon I — — — — 3 4sir Randells I — — — — I 2Aaltje Honingblom — — I — — —

Ob. Oberon 14 1 — 2 2 49 68Titania 12 I - - 2 27 42Selvergedaen 9 — I 3 — i8 31mevr. Selvergedaen — — 1 — — 5 6Jan 2 — — I — 3 6Klaartje — — I I — 7 9mevr. Morgenrood — — — — — 3 3Sekeris 1 — — — — 1 2

Lena Das — — — — — aAbram Appelaar I 2 — — — I 4Ulderike — — I — — I 2Fientje — — I 2 I 4

104

Page 119: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

3. FREQUENTIE VAN DE DIRECTE REDE

De rol die de directe rede als mededelingsvorm speelt, bleek in elkvan de door mij bestudeerde werken van Van Schendel anders te zijn. In„Het Fregatschip Johanna Maria" wordt de directe rede slechts sporadischmgebruikt, in „Mijnheer Oberon en Mevrouw" zien we het andere uiterste:een dominantie van deze vorm van mededeling. De beide `Zwervei-romans bleken onderling nog vrij aanzienlijk te verschillen in dit opzicht;in beide was de directe rede echter weer veel minder frequent dan in „DeWereld een Dansfeest", een werk dat op zijn beurt weer veel minderdirecte rede bevatte dan „Mijnheer Oberon en Mevrouw".

Omdat het karakter van een roman, dacht ik, wel niet uitsluitend,maar toch in aanzienlijke mate wordt bepaald door een al dan niet veel-vuldig optreden van de directe rede als mededelingsvorm, leek het mijnuttig, de omvang van dit verschijnsel zo objectief mogelijk te bepalen.

Om tot zo exact mogelijke getallen te komen, ben ik als volgt te werkgegaan: ik noteerde van alle passages in de directe rede de lengte in regels,nauwkeurig tot 1/8; vervolgens berekende ik de totale hoeveelheid regelsvan de roman, door het aantal bedrukte bladzijden te vermenigvuldigenmet het aantal regels per bladzijde. De nu gevonden getallen gaven wel eenexact beeld van de positie van de directe rede in een roman, maar zij warennog niet bruikbaar voor een vergelijking tussen verschillende werkenonderling, omdat de wijze waarop deze gedrukt waren, maakte dat eenpassage van b.v. vijf regels in het ene werk, groter of kleiner was dan eenvijfregelige passage in het andere. Daarom was het noodzakelijk de getallente standaardiseren, door ze te vermenigvuldigen met het gemiddeld aantalwoorden per bedrukte voile regel in een bepaalde roman. Die gemiddeldeaantallen bepaalde ik door honderd steekproeven per werk.

Zo te werk gaande, verkreeg ik de volgende gegevens:

Zw I : Totaal aantal woorden van de hele roman: 33.600idem van de directe rede: 1.480: ruim 4%

Zw II: Totaal aantal woorden van de hele roman: 25.260idem van de directe rede: 164: 0,6%

122 Ten onrechte zegt Van Heerikhuizen (Dr. F. W. van Heerikhuizen: Het werk van Arthur vanSchendel, diss. A'dam G. U. J. M.Meulenhoff 1961): „Het Fregatschip Johanna Maria, waar hettot een n o oit gebruiken van de directe rede komt." (blz. 78; spatiering van mij.)

105

Page 120: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Frg.: Totaal aantal woorden van de hele roman:idem van de directe rede:

Df: Totaal aantal woorden van de hele roman •idem van de directe rede:

Ob: Totaal aantal woorden van de hele roman •idem van de directe rede:

41.19050: 0,12%

63.2505.800: ruim 9%

60.990

3 1 .490 : ruim so%

De algemene conclusies met betrekking tot de grootte van de plaatsdie de directe rede inneemt in de verschillende werken, gaf ik al hierv6Or ;ik zou nu nog twee opmerkingen willen maken •1. Men zou kunnen stellen dat er een correlatie moet zijn tussen hetpercentage van de directe rede en de dramatische actie in een werk. Teradstructie van zo'n stelling zou men dan kunnen aanvoeren, dat er pas danvan echte dramatische actie in een werk sprake zal kunnen zijn, als de roman-figuur sprekend wordt ingevoerd; hoe meer dit gebeurt, (hoe hoger dushet percentage van de directe rede ten opzichte van de gehele roman), des temeer dramatische actie zal er zijn!

Toch zou men achter zo'n redenering m.i. nooit het Q.E.D. mogenplaatsen, omdat er - ongemerkt - een fout is ingeslopen: zeker, het sprekendoptreden van een romanfiguur betekent voor de lezer contact met een alslevend voorgestelde werkelijkheid, dramatische actie dus, inderdaad, maarik moet eraan toevoegen: „wits die romanfiguur niet te lang aan het woordblijft !” : in dat geval verslapt de aandacht van de lezer zeer spoedig; hijondergaat het verhaal weer als een vertelling en waant zich waarlijk geentoehoorder/toeschouwer meer bij een dramatisch tafereel. Dit verklaartm.i. waarom men een werk als „Mijnheer Oberon en Mevrouw", waarin dedirecte rede zo'n uitzonderlijk grote plaats inneemt, geen „dramatisch",maar wel een „beschouwend, bespiegelend" werk kan noemen: de dialogenerin zijn in werkelijkheid dikwijls zeer lange monologen (vooral vanOberon), onderbroken door een enkele opmerking van de gesprekspartner(meestal Titania).2. De roman „De Wereld een Dansfeest" neemt een geheel eigen plaats in,omdat het werk is opgebouwd uit een aantal vertellingen in de ik-vorm,verhaald door telkens andere personen, die zelf echter niet tot de hoofd-figuren in het verhaal behoren. Zij zijn het die deze hoofdfiguren even aanhet woord laten komen en dan heeft de directe rede de uitwerking, dra-matische actie te suggereren aan de lezer. Dit effect wordt nog versterktdoor Van Schendels procede, in iedere volgende vertelling een episode te

io6

Page 121: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

doen verhalen, die later — soms j wren later — speelt dan de voorafgegane; delezer `ziet' de hoofdrolspelers dus steeds in een nieuwe situatie, hetgeen deaandacht nog eens extra boeit. Zonder enige aarzeling zou ik dan ook ditwerk het meest dramatische willen noemen van die welke ik heb bestudeerd.

Het aandeel van de voornaamste romanfiguren aan de directe rede

Terloops sprak ik al over „hoofdfiguren (die) aan het woord komen" :het lijkt mij nu het moment, na to gaan of zij, die men op grond van hunbetekenis voor de intrige hoofdfiguren noemt, 66k een groot aandeel aan dedirecte rede hebben.

Gebruik makende van het hierv66r omschreven en — voor de roman inzijn geheel — toegepaste systeem, krijg ik de volgende uitkomsten :

Roman Hoofdfigu(u)r(en) Door deze(n) gesprokentekst in woorden

Aandeel (in percenten)van het voorgaande aan hettotaal van de directe rede

Zw I Tamalone 698 47 %Mevena 263 17,7%Rogier 180 12,1%

samen: 76,8%

Zw II Tamalone 106 64,6%

Frg Jacob Brouwer" , 15 30 %

Df Danid 985 17 %Marion 430 7,4%Frans Ringelinck 745 12,8%

samen: 37,2%

Ob Oberon 11.124 38,8%Titania 6.336 20,1%Selvergedaen 5.286 16,7%

samen: 75,6%

123 Tot het door Jacob Brouwer gesprokene reken ik ook de woorden van de stem „in zijnbinnenste", Frg 51 (28), 185 (112).

107

Page 122: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

De bovenstaande cijfers maken nog een enkele, m.i. niet oninteressante,conclusie mogelijk :i. Er is een zekere overeenkomst tussen „Een Zwerver verliefd" en „Mijn-heer Oberon en Mevrouw": in beide werken is ruim drie kwart van dedirecte rede 'in handen' van drie hoofdpersonen, van wie een (een man)domineert (Tamalone, resp. Oberon); in belangrijkheid wordt dezemannelijke hoofdfiguur gevolgd door een vrouw (Mevena, resp. Titania)en deze wordt op haar beurt weer gevolgd door een man (Rogier, resp.Selvergedaen).2. Een geheel andere situatie vinden we in „De Wereld een Dansfeest": hetaandeel aan de directe rede van de diverse hoofdpersonen loopt niet zo veruiteen: 17 - 12,8 - 7,4%; zelfs zien we een percentage van 10,9% bij eenpersoon (mevrouw Walewijn), die een niet geheel onbelangrijke rol speelt,ongetwijfeld, maar die men toch geen hoofdpersoon kan noemen, omdatzij, behalve in het begin, de ontwikkeling der gebeurtenissen nauwelijksbeinvloedt.

Wij zien hier dus dat een persoon om wie de hele intrige is gebouwd, incasu Marion, daardoor hoofdpersoon is, niet door haar aandeel aan de alsreed voorgestelde dialoog, de directe rede, een aandeel dat zelfs kleiner isdan dat van een der figuren van het tweede plan.

1k ben geneigd te denken dat Van Schendel juist in deze roman metzijn grote levendigheid, ernaar heeft gestreefd een realistisch beeld teschetsen van zijn romanfiguren, zonder dat hij deze personages steedssprekend behoeft in te voeren. In deze mening word ik nog versterkt doorhet feit, dat hij erin slaagt, de lezer zOveel gegevens toe te spelen, dat dezeeen duidelijk beeld krijgt van de benepen, sombere figuur-op-de-achter-grond die Marions moeder is, zonder dat zij ook slechts een enkele maalsprekend ten tonele wordt gevoerd!3. De derde conclusie heeft betrekking op de grootte van de 'rol' van eenromanfiguur en de frequentie van de imperatief.

Op blz. 103 heb ik al gewezen op de mogelijkheid, met behulp van degegevens over de frequentie van de directe rede per romanfiguur, vast testellen of een bepaald verschijnsel - in casu: de imperatief - in het taalge-bruik van een romanfiguur meer of minder vaak voorkomt dan men zoumogen verwachten. Wij behoeven hiervoor niets anders te doen dan hetwerkelijk aantal imperatieven bij de desbetreffende romanfiguur te ver-gelijken met het - fictieve - aantal, berekend naar de frequentie van deimperatief in het gehele werk.

108

Page 123: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

De getallen voor de belangrijkste personages zijn dan als volgt: (het tweedegetal stelt steeds het aantal voor dat men, op grond van de frequentie van deimperatief, verwacht):

Zw. I: Mevena: 3 - 6; Rogier: 6 - 4; Carolus: I - 4; Tamalone: 18 - 16;Walid: 4- 2 a 3; Simon: o- o a 1; de keizer: j - o I.Zw. II: Tamalone: i - I.Frg. : Geen imperatieven.Df: mevr. Walewijn: 9 - 8; notaris Walewijn: r - o a 1; Dania: 8 - 12;

Frans Ringelinck: 15 - 9; Marion: 6 - 5; Jonas: o - 1; mevr. Hadee: r - 2;

Clem. Vervarcke: I - 2; majoor Frayboon: II - 4 a 5; Puich. Ringelinck:2 — I; mevr. Beel: z - 4 a 5; Reynoud: r - I a 2; Woode 6- 5; mevr. Alde-lieste: 3 - I a Papelon: 4 - 3; sir Randells: 2 - 2 a 3; Aaltje Honingblom:I - o a 1.Ob: Oberon: 68 - 69; Titania: 42 - 35 a 36; Selvergedaen: 31 - 3o; mevr.Selvergedaen: 6 - 4; Jan: 6 - 12 a 13; Klaartje: 9 - 6; mevr. Morgenrood:3 - 2 a 3; Sekeris: 2 - z a 2; Lena Das: i - 1; Abram Appelaar: 4 - 2;

Fientje: 4 - 3.

Meer imperatieven dan men zou mogen verwachten vinden we inenigszins opvallende mate slechts in „De Wereld een Dansfeest" (FransRingelinck en majoor Frayboon) en in „Mijnheer Oberon en Mevrouw"(de voornaamste vrouwelijke personages: Titania, mevrouw Selvergedaenen Klaartje).

Dat de taal van de driftige, emotionele, wat luidruchtige Frans Ringe-linck rijk is aan de kernachtig-aandoende constructie met een imperatiefbehoeft geen verwondering to wekken; bij een figuur als majoor Frayboonvraagt men zich af: heeft Van Schendel zó een beroepsofficier willen typerendie - ook na zijn pensionering - nog graag op commandotoon spreekt?Deze vraag roept weer een andere op: past de schrijver hetzelfde procedetoe als bij andere (hedendaagse) krijgslieden beschrijft? Het antwoordhierop moet ontkennend zijn: eveneens in „De Wereld een Dansfeest"treedt even de overste Karsten op, maar zijn taal is dan verre van martiaal,eerder gezapig: mevrouw Beel heeft hem verteld „dat zijn dochter studeertaan de Belgische staats-instelling voor choreographie"; [Hierop reageerthij]: „Choreographie ?..., ah zoo." (Df 104)

Maar, het zij aanstonds toegegeven, zijn hele `rol' beslaat nog geen halveregel en op zo'n kleine passage kan men bezwaarlijk een oordeel gronden.

109

Page 124: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Meer materiaal vinden we bij de beroepsofficier in „Mijnheer Oberonen Mevrouw": kapitein, later majoor, Vink: de vader van Klaartje. Bijhem zien we een `rol' van drie, zij het ook vrij kleine passages (Ob 92, 157,157/158); in geen van de drie komt een imperatief voor. Wel geeft VanSchendel zijn personage een wat `stoer', of liever gezegd, rtiw aandoendetaal in de mond; ik wijs op uitlatingen als: „als we geen verplichting aanhaar [mevrouw Selvergedaen] hadden, kon ze voor mijn part naar deverdommenis loopen met haar stinkende honden. (Ob 92) en: „Ik kan welzien, dat je [zijn dochter Klaartje] je ... weer hebt laten leiden door datbruine wijf [mevrouw Selvergedaen]".

Uit het voorgaande - gevoegd bij de opmerking die ik hiervOOrmaakte, dat Van Schendel in „Mijnheer Oberon en Mevrouw" de meest opde voorgrond tredende vrouwelijke personages Titania mevrouw Selver-gedaen en Klaartje, verhoudingsgewijs meer imperatieven laat gebruikendan de mannelijke: `normaal' zou zijn een totaal van eenenvijftig a drieen-vijftig, we vinden er in werkelijkheid vijfenzestig - kan men, dunkt mij, degevolgtrekking maken, dat Van Schendel in de verschillende romans aaneen grote frequentie van de imperatief ook een verschillende functie geeft.In „Mijnheer Oberon en Mevrouw" bereikt hij met een veelvuldig gebruikteimperatief het effect, dat de taal van de genoemde vrouwelijke roman-figuren een zekere vinnigheid krijgt.

Minder imperatieven dan verwacht kon worden, vinden we in „EenZwerver verliefd" bij Mevena en Carolus, in „De Wereld een Dansfeest" bijmevrouw Beel, in „Mijnheer Oberon en Mevrouw" bij Jan Morgenrood.Van Mevena behoeft dit ons niet te verwonderen: Van Schendel tekent haarals de schuchtere, wat bedeesde, gevoelige jonge vrouw. Merkwaardigerlijkt het bij Carolus, de ktijgsman, maar het beh6eft het niet te zijn! Immersde schrijver gaf hem de `rol' van de vaderlijke beschermer van zijn heerRogier; de enige imperatief die hij gebruikt, houdt dan ook een waar-schuwing in aan zijn beschermeling : „Wees voorzichtig, wees voor-zichtig." (Zw I 41/42 (29)).

Mevrouw Beel in „De Wereld een Dansfeest" is een teleurgestelde, watteruggetrokken levende vrouw, bepaald niet agressief.

Jan Morgenrood tenslotte in „Mijnheer Oberon en Mevrouw",gevoelig, in artistiek opzicht niet onbegaafd, is als klein jongetje al onder-worpen aan de wat snibbige Klaartje („je bent altijd zoo langzaam met ver-tellen, zeg het nu gauw." Ob 4o).

II0

Page 125: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

De eindconclusie zou men dus, meen ik, zó kunnen formuleren: er zijnaanwijzingen dat er een zekere correlatie is tussen agressiviteit en een relatiefgrote frequentie van de imperatief.

4. VERSCHIJNINGSVORMEN

De passages in de directe rede kunnen op drie manieren voorkomen:I. begeleid door een verbum dicendi, interrogandi, cogitandi e.d.;II. begeleid door een constructie die een functie heeft van een verbum

dicendi etc.;III. zOnder een begeleidend verbum.

Groep I: het begeleidend verbum kan voorkomen:a. VOOr de eerste zin in de directe rede. Ik geef als voorbeeld de passageDf mevrouw Walewijn tracht de makelaar Jonas te bewegen een on-bekende dans met haar in te studeren:

„Zij reikte mij de hand en zeide: U zal ons nu een genoegen doen,mijnheer Jonas, als u met mij eenige maten van dit menuet wil dansenom mijn zoon te leeren hoe men elegant de buigingen maakt. Deeerste figuur," enz.

b. Binnen de eerste zin in de directe rede, meestal in een pauze; b.v. Df is(de hierboven aangeduide dansles):

„Dat gaat uitstekend, mijnheer Jonas, z ei de zij, ik geloofdat u"... enz.c. Na de eerste zin in de directe rede 124 ; b.v.: Df I I I : Frans Ringelinck wilmet een heel gezelschap naar Londen gaan:

„Dat zal er vroolijk toegaan, zei Frans. Ik inviteer alle aanwezigen"enz.

Groep II: de constructie die een begeleidend verbum dicendi etc. vervangt,kan op dezelfde drie plaatsen voorkomen als het verbum dicendi in groep I:a. VOOr de eerste zin in de directe rede; b.v.: Zw I Ioo (58) • Tamalone enMevena hebben de nacht doorgebracht in het door Rogier en de zijnenverlaten legerkamp; in de vroege ochtend is Tamalone bezig een vuur aante leggen; straks zal hij met Mevena vertrekken naar Siremonte, het slotvan Rogier :

124 Een enkele maal zien we het verbum dicendi etc. niet na de eerste, maar na de tweede zin inde directe rede, b.v.: „Blauw zijn haar oogen niet. En je mag haar geen moeilijke tank opdragen,zeide mevrouw, zij krijgt" ...enz. (Ob 142).

III

Page 126: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Mevana kwam dichter bij, haar zachte stem was het eerstegeluid van den dag.

Ik ga niet naar Siremonte. Ik zou nooit kunnen slapen door de gedachte,dat hij in 't (het) gevecht is enz.

b. Binnen de eerste zin in de directe rede; b.v.: Df 128 : de bloemist Papelonvertelt hoe Daniel bij hem bloemen komt bestellen; Papelon somt desoorten bloemen op die hij kan leveren; dan volgt:

„Goed, goed, was het weer, noteer s'il vous plait.”c. Na de eerste zin in de directe rede; b.v.: Ob 194/195: Klara is boos ophaar dienstbode Fientje, omdat deze kritiek heeft op de geschenken vanmevrouw Selvergedaen; Fientje vertelt wat Klara tegen haar heeft gezegd:

„Doe dat ding in de doos, gauw, en bemoei je niet met wat je nietaangaat, was het antwoord, Mevrouw liet er nog op volgen: Datsteentje is net de kleur van je oogen."

Groep III: uit de context blijkt wie de spreker is. Ik geef hiervan als voor-beeld de passage Zw I 36/37 (26): Rogier en Mevena hebben tijdens eenhevig onweer de nacht doorgebracht in een bos; als zij 's morgens terug-keren, spreekt Mevena het eerst:

„ „Hier begon het onweer zoo straks," zeide ze toen zij in het boschjekwamen, waar de boomstammen nu duidelijk uit de heesters stegen.[Dan volgt, zonder enige inleiding :] „Zullen wij den tak zoeken, dievlak bij ons neerviel?"[De lezer denkt wellicht dat ook dit door Mevena gezegd is, maar de

spreker blijkt Rogier te zijn, want er volgt:]Zij keek met groote oogen rond, maar antwo or dde niet."Nu doet zich de vraag voor: betekent het in stilistisch opzicht

winst voor een verhaal, als bij de directe rede een begeleidend verbumwordt weggelaten?

Mij dunkt dat de in een z6 algemene vorm gestelde vraag niet kanworden beantwoord. We kunnen er slechts in positieve zin een antwoord opgeven, als we te maken hebben met een dialoog, bestaande uit een aantalzinnen, die stuk voor stuk niet te ingewikkeld, n6ch te lang zijn. Ik denkhier aan dialogen zoals we die b.v. vinden in de passage Ob 39, waaraan meneen spontaan, levendig karakter niet kan ontzeggen: Titania heeft gezegddat zij zo graag de mensen gelukkig wil maken; Oberon heeft geantwoorddat hij al een vage voorstelling heeft van de wijze waarop een beinvloedingtot geluk kan worden tot stand gebracht; hij besluit:

112

Page 127: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Maar laten wij niet haastig zijn met oordeel en besluit, laten we erover denkenEn als je morgen wakker wordt, zeg je het mij dan?Als je belooft niet meer nieuwsgierig te zijn naar de nieuwe buren.Ik beloofje alles. Ik zal je iets heel moois geven en vannacht roep ik eenuiltje binnen voor je verstand.”

Indien de dialoog echter is opgebouwd uit zeer lange bespiegelende,beschouwende of redenerende passages, zoals in „Mijnheer Oberon enMevrouw" nogal eens het geval is, dan is er geen sprake van dat het weg-laten van het verbum dicendi aan de dialoog' 25 ineens een flitsend karakterzou geven! Integendeel: de lezer wordt enigszins geirriteerd doordat hij,na een lange tirade te hebben gevolgd, uit de inhoud van een volgendepassage moet opmaken dat hij al enige tijd in een antwoord, een reactie vande gesprekspartner is verzeild geraakt, zonder dat de auteur hem heeft`gewaarschuwd' door een begeleidend verbum, dat die andere persoon nuaan het woord is gekomen.

Ik heb een plaats gevonden waar het ontbreken van een verbum dicendibepaald hinderlijk is, nl. de passage Ob 226: het begin van hoofdstuk XXII,van welk begin ik hier het eerste gedeelte ter illustratie laat volgen:

„Wij moeten erkennen dat Jan en Klaartje niet het paar geworden zijndat wij ons hadden voorgesteld, zooals zij nog voor den nedergang van hunleven de harmonie zouden hebben van vreugde aan schoonheid, vreugde aankennis, en als jij niet sentimenteel was geweest hadden enz.

Als de lezer niet verdacht is op een hoofdstuk dat begint met een pas-sage in de directe rede zonder begeleidend verbum dicendi - alleen bij dithoofdstuk blijkt dit zich voor te doen - dan kan hij aanvankelijk denken datVan Schendel zelf aan het woord is; pas bij het gedeelte „als jij niet senti-menteel was geweest" bemerkt hij dat het een dialoog moet worden en welwaarschijnlijk van Oberon aan de ene kant - zulks op grond van de uit-spraak: „ik hield van Jan": het ligt het meest voor de hand dat Oberon, zijnbeschermer, dit heeft gezegd - en Titania aan de andere kant, hetgeen hijdan moet opmaken uit de aanduiding van Klaartje met „j o uw Klaartje":zij is immer Titania's beschermelinge. Deze aanduiding volgt overigens pasna een gehele bladzijde! Pas op het eind van de - ruim twee bladzijden

125 Men vraagt zich af, of er nog sprake is van een echte dialoog, als de ene gesprekspartner eenlange inonoloog ten beste geeft, die dan af en toe wordt onderbroken door een kortere of langerealleenspraak van de andere!

1 13

Page 128: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

lange! - passage weet de lezer zeker dat Titania de toegesprokene is: „Jebent niet waakzaam geweest, Titania, terwijl je toch wist dat de menschen"

enz.

Een andere vraag is: verhouden de passages in de directe rede met eenbegeleidend verbum dicendi etc. (groep I) zich in de verschillende werken opdezelfde manier tot de passages, begeleid door een met een verbum dicendietc. in betekenis vergelijkbare constructie (groep II) en tot die zOnder bege-leidend verbum (groep III)?

Het antwoord op deze vraag is ontkennend, want we vinden de vol-gende verhoudingen:

Werk Aantal passages in de directe rede in:Groep I Groep II Groep III

Zw I 62 : 3 : 38Zw II 18 : 2 : I

Frg 10 —

Df 207 : I 0 : 2

Ob 285 : 17 : 96

Het merkwaardige feit doet zich bier voor, dat er een zekere over-eenkomst blijkt te zijn tussen „Een Zwerver verliefd" en „MijnheerOberon en Mevrouw", een overeenkomst die ik al eerder en wel op eengeheel tinder terrein meende te kunnen constateren. 126

5. E X P R E SSIV ITEIT

In de voorafgaande paragrafen is de expressiviteit van een bepaaldkenmerk van de directe rede reeds - zij het ook terloops - ter sprake ge-komen. Ik denk bier aan de min of meer emotionele aansprekingen, deinterjecties als gevoelsontlading en die met imperatieve kracht, de expres-sieve waarde van sommige compacte zinnen en van het gebruiken van deimperatief, alsook aan het effect dat de auteur soms weet te bereiken met hetweglaten van een begeleidend verbum of een ander `regerend' woord.

Wanneer ik nu de expressieve kracht van de directe rede als medede-

126 Vgl. blz. 108.

I I 4.

Page 129: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

lingsvorm tracht samen te vatten, dan meen ik deze vooral te moetenzoeken in de natuurgetrouwheid die de auteur met behulp van de directerede soms kan bereiken. Telkens weer blijkt, dat door het toepassen van dezemeest natuurgetrouwe mededelingsvorm, de suggestie van `echtheid' kanworden gewekt, terwijl ook een treffende climax kan worden bereikt,vooral als een passage in een andere mededelingsvorm aan de directe redeis voorafgegaan.

De natuurgetrouwheid komt blijkbaar echter alleen tot stand, als deauteur een bepaalde `dosering' van directe rede niet overschrijdt: de zwakstevan het vijftal romans dat ik heb onderzocht, „Mijnheer Oberon en Me-vrouw", is er om te bewijzen dat een bladzijden-lang volhouden van dedirecte rede, die niet wordt afgewisseld door meer beschrijvende of ver-tellende gedeelten, of door passages in een andere mededelingsvorm, op delezer een vermoeiende, ja zelfs een irriterende uitwerking heeft.

Hoe belangrijk de natuurgetrouwheid echter ook moge zijn, uit eenroman als „Het Fregatschip Johanna Maria" blijkt dat zij niet onmisbaar is:immers, daar speelt de directe rede — en daarmee de volledige natuurge-trouwheid — slechts een zeer ondergeschikte rol; de lezer dient als het warevoor zichzelfte 'vertalen' in directe rede, wat hem in een andere vorm wordtmedegedeeld. Wanneer we echter naast dit — terecht befaamde — werk eenroman leggen als „De Wereld een Dansfeest" met zijn levendige afwisselingvan de drie mededelingsvormen, dan valt de vergelijking — mede door denatuurgetrouwheid die de directe rede hier bewerkt — toch wel in het voor-deel van laatstgenoemd werk uit.

Zo kom ik tot de conclusie, dat de directe rede — mits in goede ver-houding tot de andere mededelingsvormen — de auteur de kans geeft, voorzijn lezer een natuurgetrouw beeld van de werkelijkheid op te roepen, eenkans die Van Schendel in de beide `Zwerver'-romans, maar vooral in „DeWereld een Dansfeest", met succes heeft aangegrepen.

6. DE DIRECTE REDE VAN DE TWEEDE GRAAD

Als de schrijver zijn romanfiguur sprekend of hardop denkend laatoptreden, kan hij hem woorden en gedachten van zichzelf of van een andereromanfiguur laten reproduceren; gebeurt dit eveneens in de vorm van eenletterlijke aanhaling in de directe rede, dan krijgen we een directe rede vande tweede graad.

Een maal vond ik zelfs een directe rede van de der de graad die ik,

115

Page 130: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

curiositeitshalve en meteen bij wijze van voorbeeld, hier weergeef. Hetbetreft de passage Ob 114/115: Titania verhaalt Oberon een gesprek dat zijmet Deborah heeft gehad over Jan en Klaartje. Zij geeft de woorden vanDeborah weer in de directe rede, hetgeen dus directe rede van de tweedegraad oplevert; in het op deze wijze weergegeven gesprek heeft Deborahwoorden van mevrouw Selvergedaen letterlijk aangehaald, hetgeen in datoorspronkelijke gesprek dus directe rede van de tweede graad moet zijngeweest. Nu geeft Titania ook dit gedeelte weer in de vorm van de directerede, zodat de oorspronkelijke tweede graad nu derde wordt!

De desbetreffende passage luidt als volgt:„Een paar kan toch wel met elkaar overweg ook al is er altijd verschilvan meening, zei ik [Titania], en voor het geluk is praten eigenlijk nietnoodig.Ze [Deborah] antwoordde heel verstandig: Ja, dat geloof ik ook.Maar Klaartje houdt van praten om het praten en het streelt haar alsde jongens het aardig vinden wat ze zegt. En Jan is geen prater en hijmaakt ook nooit een complimentje. Een sufferd, zegt mevrouwSelvergedaen."

Het enige werk waarin Van Schendel veelvuldig de directe rede van detweede graad toepast, is „Mijnheer Oberon en Mevrouw"; elders vond ikdeze constructie slechts sporadisch: een maal in „Een Zwerver verliefd", drievoorbeelden (in een passage) in „De Wereld een Dansfeest"; in „MijnheerOberon en Mevrouw" echter komt de directe rede van de tweede graad opzestig plaatsen voor! Deze opvallend hoge frequentie schrijf ik toe aan hetkarakter van dit boek met zijn vele, lange monologen, waarin de spreker ofspreekster veel gemakkelijker ertoe komt eigen woorden en gedachten ofdie van anderen weer te geven dan in de korte passages die deel uitmakenvan de `echte' dialogen.

Het beschikbare materiaal (vierenzestig passages) bleek gevarieerd ge-noeg om de conclusie mogelijk te maken, dat de directe rede van de tweedegraad, evenals de gewone directe rede, kan voorkomen: begeleid door eenverbum dicendi (groep I), begeleid door een met een verbum dicendi inbetekenis vergelijkbare constructie (groep II) en zonder begeleidend verbum(groep III); de onderverdeling van groep I op grond van de plaats waar hetbegeleidend verbum optreedt, bleek ook bier mogelijk; bij groep II was ditechter niet het geval: steeds volgde de passage met directe rede van de tweedegraad op de constructie die de functie van verbum dicendi uitoefende.

116

Page 131: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Groep I: het begeleidend verbum komt voor:a. VOOr de zin in de directe rede van de tweede graad: b.v.: Ob 23:(Oberon beklaagt zich tegenover Titania over de geldzucht van de mensen)

„Kom ik bij iemand binnen en vr aag ik: Mijnheer, waarmee kan ik uhelpen? vertel mij wat u verblijden kan, noem mij maar uw doel - ,

dan mag hij veel of weinig praten, hij eindigt toch met om geld tevragen," enz.

b. Binnen de zin in de directe rede van de tweede graad en wel in een pauze:b.v. Ob 27: (Titania vertelt haar mythologisch ontstaan:)

„Ik ben geen geschapen creatuur, ik kom niet van een man Mijn moe-der was Euphrosyne, de mooiste en de liefste van de Gratien. Toen zijin Arcadia in het rozenbosch lag te slapen kwam de maan aan denhemel met een bleek en nat gezicht omdat zij aan Bien jongen dacht dieniet wakker kon worden. Wat geeft de liefde? dacht zij, nets danverdriet."

c. Na de zin in de directe rede van de tweede graad, b.v.: Ob 27/28: (het

citaat sluit precies aan bij het vorige)„Toen zag zij [de maan] daar Euphrosyne onder de witte rozen, blankvan de vreugde, met gouden haar. Dat is nog meer dan de liefde,dacht zij."

Groep II: de zin in de directe rede van de tweede graad volgt op een con-.structie die de functie van verbum dicendi vervult: b.v.: Ob io8 : (Oberonspreekt tot Jan Morgenrood over het gevoel voor poezie dat ieder mensbezit)

„Als het veel is heb je mad van iemand noodig, als het weinig is magje van mij wel hooren: bewaar het zoo goed je kan."

Groep III: zonder begeleidend verbum: b.v.: Oh 41: (Jan vertelt aan zijnschoolvriendinnetje Klaartje hoe een pseudo-Oberon - in werkelijkheiddus Selvergedaen - hem heeft gevraagd naar zijn toekomstplannen)

„En weet je wat hij zei? Wat of ik worden zou, soldaat of Boer. Netof iemand Boer zou worden. Neen, mijnheer, officier. Mooi zoo,zei hij, je kan"... enz.

u7

Page 132: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

HOOFDSTUK II

Tussen directe en indirecte rede

I. TERMINOLOGIE

Het verschijnsel dat in dit hoofdstuk ter sprake komt, is een vorm vanweergave van gedachten en woorden van romanfiguren door een andereromanfiguur of door de romanschrijver zed, die dan als verteller optreedt.Deze vorm, die tussen de directe en de indirecte rede instaat, wordt doorOverdiep127 : „vrije of onafhankelijke indirecte rede" genoemd; voor per-sonen die „hardop denkend" worden voorgesteld, gebruikt hij de vanE.Lorck 122 afkomstige term: „erlebte Rede". Salverda de Grave 122 beperktzich tot: „onafhankelike indirecte rede". Bij Hulsker"' vinden we: „mono-logue of dialogue interieur". Bolckmansm hanteert zelf de term: „erlebteRede" omdat deze z.i. in Nederland bijna uitsluitend gebruikt wordt, maarhij pleit voor Brondum-Nielsens term: „oratio tecta" 132. Verschoor, diein zijn dissertatie 133 zeer uitvoerig spreekt over „le style indirect libre"(term, afkomstig van Bally) 134, noemt, behalve Lorcks: „erlebte Rede" nogde volgende benamingen voor hetzelfde verschijnsel:

117 Stilistische Grammatical, blz. 97, 113 en in de §§ 35, 157, 171 en 172.128 E. Lorck: Die „Erlebte Rede". Eine sprachliche Untersuchung ; Heidelberg 1921.129 Dr.J.J. Salverda de Grave: Indirecte rede in onafhankelike zinnen ; Neophilologus 52 (1927), blz.161-166."° Dr. J. Hulsker: Aart van der Leeuw, Leven enWerk; diss. Leiden; Amsterdam 1946, blz. 329 vlg.lsl A. Bolckmans: Erlebte Rede in de Noorse sprookjes van Asbjornsen en Moe in: Studia GandensiaII; Gent 196o, blz. 207.1" Johs. Brondum-Nielsen: Daekning - Oratio Tecta i dansk Litteratur for 1870; Festskrift udg.af Kobenhavns Universitet i anledning af Universitetets !infest november 1953; Kopenhagen1953, blz. 8 vlg.Eerder in: Daekket direkte tale (Festskrift til Vilhelm Andersen; Kopenhagen 1934, b12• 349 -357)•1 " Dr. J. A. Verschoor : Etude de Grammaire Historique et de Style sur le style direct et les stylesindirects en francais ; diss. Parijs 1957; gedrukt: Groningen, (drukkerij/uitgeverij V.R.B.) 1959,blz. 36 vlg. (Hierna geciteerd als: „Etude ... ")134 Ch. Bally: Le style indirect libre en francais moderne ; in: Germ. Rom. Monatsschrift 1912, blz.549 vlg en 597 vlg.

118

Page 133: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„style semi-direct" 135, „style indirect double" 136 en de Duitse termen:„verkleidete" 137 , „verschleierte”, „verhallte" en „verkappte Rede" 138 ;..Rede als Tatsache" 139, „uneigentlich direkte Rede" 40, „stellvertretendeDarstellung" 141

, „nachgeaffte Rede" 142.

Deze Duitse termen zijn alle afkomstig van onderzoekers die behorentot, of verwant zijn met de „school van Mfinchen", zoals Verschoor hennoemt, die zich op het standpunt stellen, dat de romanschrijver zichidentificeert door middel van de „erlebte Rede" e.t.q. met zijn roman-fig uur; het gaat hier dus om Lorck, Kalepky c.s. tegenover de „schoolvan Geneve": Bally en zijn leerlinge Marguerite Lips c.s., die van de ge-dachte uitgaan, dat de romanschrijver door de „style indirect libre" zijnobjectiviteit ten opzichte van het vertelde uitdrukt: hij creeert, menen zij,een verteller en deze verhaalt gebeurtenissen, geeft woorden en gedachtenweer van een andere romanfiguur, waardoor de auteur zelf buiten schotzou blijven.

Verwant met deze laatste 'school' zijn L. Spitzer en 0. Walzel, dieeveneens op het standpunt staan, dat de auteur streeft naar objectiviteit tenaanzien van meningen e.d. die hij door zijn romanfiguur laat uiten. Determen die zij voorstellen zijn: „pseudoobjektive" 143 en „pseudosubjektiveMotivierung" 144 (en niet: „pseudo-objektive Rede", „pseudo-subjektiveRede, zoals Verschoor 145 meedeelt.)

Verschoor distancieert zich, zowel van de Zwitserse als van de Duitse`school', door de „style indirect libre" als een syntactisch, niet als een stilis-tisch verschijnsel te zien zoals Bally c.s., nOch als een in wezen psycholo-gische aangelegenheid te beschouwen, op de wijze van Miinchen.

Ook voor mij zijn zowel de identificatietheorie van Miinchen, als de

" 1 E.Legrand: Stilistique francaise ; Parijs 1922.1 " A. Thibaudet: Gustave Flaubert, Sa Vie-Ses Romans-Son Style; Parijs 1922, blz. 281 vlg.137 Th.Kalepky: Zeitschr. fur rom. Philologie XXIII, blz. 491-513; Th.Kalepky: Neophilologus 13(1928), blz. 1-4.1 " Th.Kalepky: Germ. Rom. Monatsschrift 1913, blz. 608-619.ia° E.Lerch: Hauptprobleme der franz. Sprache IV, Ursprung and Bedeutung der Sog. „ErlebtenRede" 2 dln; Brunswijk 1930-1931, blz. 92 vlg.140 Gertraud Lerch: Die uneigentlich direkte Rede in: Idealistische Neuphilologie (Festschr. fur KarlVossler); Heidelberg 1922, blz. 107 vlg.141 E.LAftman: Stellvertretende Darstellung; Neophilologus 14, (1929), blz. 161-168.1 " E.Lerch: a.w. blz. 104 (de niet ironisch gebruikte erlebte Rede).1" L. Spitzer: Zur stilistischen Bedeutung des Imperfekts der Rede; Germ. Rom. Monatsschrift 1921,

blz. 58 vlg. Later nog: Stil-Studien (dl II: Stilsprachen); Miinchen 1928, blz. 166 vlg.144 0. Walzel: Von erlebter Rede; Zeitschrift fur Bticherfreunde 1924, blz. 17 vlg.146 Etude . blz. 56.

Page 134: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

objectiviteitstheorie van Geneve, niet aanvaardbaar, zij het ook om andereredenen.

Wat het eerste betreft: van een op z et telij k e identificatie van deschrijver met de romanfiguur blijkt bij Arthur van Schendel niets; tenhoogste zou men kunnen zeggen dat in de beschouwende passages, demonologues interieurs vooral, de romanfiguur nu en dan de woordvoerderzou kUnnen zijn van de auteur. Zo'n plaats vond ik b.v. in de passage Df185-186: de vertellende romanfiguur, de juwelier Aldelieste, spreekt overde schandelijke dingen die Daniel Walewijn met vrouwen zou bedrijven,althans volgens de verhalen die Gabrielle, zijn vrouw, ter ore zijn gekomen.Maar, hij deelt slechts mee dat deze verhalen in omloop zijn: de inhoudervan geeft hij niet en dat motiveert hij ook. Ik citeer:

„Het is waar dat de dingen, die haar [Gabrielle dus] verteld waren, verrevan fatsoenlijk waren - ik zal ze verzwijgen, want nieman d heefter ooit baat van gehad van schandelijkheden op de hoogtete zijn maar bij mijzelf dacht ik"... enz.Het gaat vooral om die motivering in de tussenzin (het gespatieerde

gedeelte: want t/m zijn): mij dunkt dat de romanfiguur hier inderdaadgetuigenis aflegt van een opvatting, die in wezen de opvatting is van deauteur. Maar ... we zien in de hierboven geciteerde passage een gewonevertelling in de ik-vorm, geen „erlebte Rede"! Indien een romanschrijverde „erlebte Rede" zou gebruiken als zijnde de incest geschikte manier om,door `bemiddeling' van zijn romanfiguur, zijn eigen gedachten en gevoe-lens te uiten, dan is het op zijn minst wat vreemd, dat we juist in de hiervOergeciteerde passage, waar we de stem van Van Schendel zelf menen te kun-nen beluisteren, geen „erlebte Rede" aantreffen, terwijl deze vorm vanmededeling elders, waar niets wijst op het naar voren brengen van per-soonlijke meningen of opvattingen van de auteur, verre van zeldzaam is.

Er is echter nog een geheel ander bezwaar tegen de identificatietheorievan Munchen, een bezwaar dat overigens evenzeer tegen de objectiviteits-theorie van Geneve moet worden ingebracht. Dit bezwaar is: de „erlebteRede", de „style indirect libre", heeft een specifieke vorm; zowel de identi-ficatie- als de objectiviteitstheorie gaat ervan uit, dat de constructie met diespecifieke vorm het standpunt weergeeft van de auteur ten aanzien vandatgene wat hij door zijn romanfiguur laat mededelen: een identificatievolgens Miinchen, een objectivering volgens Geneve.

Beide 'scholen' schijnen daarbij over het hoofd te zien, dat men niet zomaar aan een bepaalde vorm een even bepaalde betekenis mag toekennen:

120

Page 135: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

het is immers zeer goed denkbaar, dat een auteur dezelfde constructie ge-bruikt om de ene keer een mededeling te (laten) doen die zijn eigen meningvertolkt (identificatie), de andere keer om de lezer in kennis te brengen metopvattingen die hijzelf echter niet graag voor zijn rekening zou willen ne-men (objectivering).

1k meen daarom dat men deze constructie niet mag koppelen aan eenstandpunt, welk dan ook, dat de auteur zou innemen ten aanzien van dewoorden of gedachten die hij zijn romanfiguur ingeeft, temeer omdat zo'nstandpunt - b.v. de identificatie van de schrijver met zijn romanfiguur -niet noodzakelijk door deze constructie tot uitdrukking behoeft te wordengebracht, zoals ik naar aanleiding van de passage Df 185-186 hierv66r al hebbetoogd.

Wij zien hier een vorm van mededeling die een eigen plaats inneemttussen de directe en de indirecte rede, een vorm die de auteur de gelegenheidgeeft niet alleen 'engage' te zijn (Munchen) of `buiten schot te blijven'(Geneve), maar die het hem 66k mogelijk maakt zakelijke feiten, woorden,gedachten mee te delen, die slechts betekenis hebben voor de verdere ont-wikkeling van de intrige en die niets te maken hebben met enige over-tuiging, enig standpunt van de romancier. Dit laatste verschilt m.i. principi-eel van een objectiviteit die een schrijver zou nastreven ten aanzien vanhet door zijn romanfiguur meegedeelde: zo'n nastreven houdt een stand-punt in: de schrijver kan het ook anders doen, maar hij kiest de objectiviteiten ziet daardoor of van de identificatie; bij het bekendmaken van zuiverzakelijke feiten, woorden, gedachten aan de lezer is er geen sprake van(subjectieve) identificatie of (objectieve) terughoudendheid bij de schrij-ver: hij is volkomen neutraal en hij kan ook moeilijk iets anders zijn dandat!

Dit alles heeft gevolgen voor de naam die men aan deze mededelings-vorm moet geven.

Het vastleggen van de constructie door een benaming die voortkomtuit de - subjectieve! - betekenissfeer, zoals door de school van Mtinchenmet voorliefde is gedaan, moet als op zijn minst voorbarig, om niet tezeggen: aprioristisch, veroordeeld worden.

De door Geneve (Bally c.s.) voorgestelde benaming: „style indirectlibre" is m.i. evenmin bruikbaar en wel om twee redenen:1. Het is niet in te zien waarom men zou moeten spreken van „indirect":met even veel (of even weinig) recht zou men kunnen zeggen: „direct";

121

Page 136: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

deze mededelingsvorm heeft kenmerken van zowel de directe als de in-directe rede, zoals ik hierna nog zal aantonen;2. door de `strijd' met de school van Miinchen is de benaming „styleindirect libre" allengs even emotioneel geladen, programmatisch, somszelfs polemisch en dus sterk subjectief geworden als de term „erlebte Rede"met zijn vele varianten 146 .

Overdiep en Salverda de Grave gebruiken termen die gelijk zijn aan,of een vertaling zijn van de door Miinchen of Geneve gebruikte.

De betiteling „monologue" of „dialogue interieur" die we bij Hulskergebruikt zien, is slechts van toepassing op de hardop denkende roman-figuur; de tussenvorm tussen directe en indirecte rede vinden we echterook op plaatsen waar de romanfiguur zich stellig niet als hardop denkendaan de lezer voordoet. Hierbij komt nog dat de monologue interieur ookzeer goed tot zijn recht kan komen in de directe rede; dit is vooral hetgeval daar, waar de monologue interieur samenvalt met de „stream147 ofconsciousness" 148, een benaming die afkomstig is van William James 149 .C.D.King 15° stelt, evenals Robert Humphrey 151, dat men „stream ofconsciousness" en „interior" of „inner monologue" niet als identiek magbeschouwen, omdat - zoals Humphrey zegt - het eerste een genre, hettweede een techniek 152 zou zijn.

Dujardin 153 , de man die Lang voor Joyce's Ulysses, ill. in 18 87 154, de

146 Hiertoe reken ik ook Brondum-Nielsens term: „oratio tecta".147 En met: „Flow of consciousness", zoals we zien bij Robert Langbaum in diens studie:The Poetry of Experience; the Dramatic Monologue in Modern Literary Tradition; Londen 1957;blz. 226/227.14e biervoor vooral: Melvin Friedman: Stream of Consciousness: a Study in Literary Method;Yale University Press; New Haven/Londen; 1955.148 Principles of Psychology, verschenen in Mind (1884); later in boekvorm: New York (Holt)1904; I, 239."° C.D.King: Edouard Dujardin, inner monologue and the stream of consciousness in: FrenchStudies; Vol. VII, Oxford 1953; blz. 125.

151 Robert Humphrey: Stream of Consciousness in the Modern Novel; Berkeley, University ofCalifornia Press, 1954; blz. 4.152 Verwarrend werkt in dit verband een titel als: L.E.Bowling: What is the stream of conscious-ness technique? in PMLA 195o, of de term van Wolfgang Kayser: „Technik des Bewusztsein-stroms", zie hierna.151 Ed. Dujardin: Le Monologue interieur; son apparition, ses origines, sa place dans l'oeuvre de James_Joyce; Parijs, 1931.154 Les Lauriers sont coupes; verschenen in la Revue Independante, Parijs 1887.

122

Page 137: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

monologue interieur b e w us t toepaste als stijlmiddel, deelt mede datValery Larbaud de monologue interieur het meest geschikt achtte voor hetweergeven van gedachten en wel als: „le deroulement ininterrompu de lapensee du personnage": een formulering, waarin men zonder moeite de„stream of consciousness" herkennen kan.

Wolfgang Kayser 155 ziet de „stream of consciousness" als een techniek,die zich ontwikkelt uit de „erlebte Rede" 156 : „Stellt der Erzdhler uber-haupt in erster Linie das im BewuBtsein eines Menschen Ablaufende dar,so entwickelt sich aus der e. R. die Technik des BewuBtseinsstroms (streamof consciousness)"; elders 157 zegt hij: „Zur gleichen Zeit [nl. met het naarvoren komen van de „erlebte Rede" als stijlmiddel] wird auch der innereMonolog als Form der Darstellung erprobt, bei dem der Erzähler nun ganzin dem stream of consciousness der Figur untertaucht."

Aangezien het echter bij de tussenvorm tussen directe en indirecte redeniet alleen gaat om het weergeven van gedachten, maar evenzeer om hetreproduceren van dat wat g e z e g d is, is het duidelijk dat de term „mono-logue" of „dialogue interieur" te beperkt is om bruikbaar te zijn als be-naming van deze mededelingsvorm. A fortiori geldt het bezwaar van een tegrote beperktheid voor de benaming „stream of consciousness", omdatdeze `bewustzijnsstroom' op zijn beurt slechts een bepaald aspect dekt vanhet begrip „monologue interieur": immers, met „stream of consciousness"geeft men aan het `schoksgewijs' hardop denken, waarbij steeds weer andereimpressies bij de desbetreffende romanfiguur aan het 'bewustzijnsoppervlak'komen, impressies die - zo op het eerste gezicht - nauwelijks enig logischverband met elkaar schijnen te hebben.

Het leek mij daarom beter een nieuwe term te kiezen, op gevaar of de indezen bestaande spraakverwarring nog te vergroten.

Omdat de vorm van deze constructie enerzijds sterke overeenkomstenvertoont met de directe rede, - het ontbreken van de onderschikkendeconjunctie, de woordschikking als van een hoofdzin, het gebruik van woor-den, die wel in een hoofdzin in de directe rede, maar niet in een afhankelijkezin in de indirecte rede gebruikt kunnen worden - maar anderzijds ook in

155 in: Kleines literarisches Lexikon' Sammlung Dalp Bd 15. Bern/Mtinchen 1961; blz. 70/71.156 Een term waarvan hij zegt: „Der Name qe. R.» hat sich eingebtirgert, ist aber nicht zu-treffend."157 In: Das sprachliche Kunstwerk 9 ; Bern/Mtinchen 1963; blz. 1 47.

123

Page 138: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

belangrijke mate daarvan verschilt en sterk doet denken aan de indirecterede, — de eerste of tweede persoon van de directe rede wordt nu meestal dederde, de tijd van het werkwoord is bijna altijd zo als die zou zijn in de in-directe rede — stel ik als benaming voor: half-directe, half-indirecterede, een term die juist door zijn vaagheid voldoende ruimte geeftom de verschillende aspecten van deze mededelingsvorm in een naamte vangen.

Ik hoop in volgende paragrafen aan te tonen, of tenminste aannemelijkte maken, dat Van Schendel met deze half-directe, half-indirecte rede ver-schillende stijleffecten weet te bereiken.

2. BESCHRIJVING VAN DE CONSTRUCTIE

Omdat sommige kenmerken van de half-directe, half-indirecte redem.i. samenhangen met, of liever: voortvloeien uit het karakter van dezemededelingsvorm, leek het mij gewenst eerst een poging te ondernemen ditkarakter enigszins te omschrijven.

De directe rede heb ik gedefineerd als: „woordelijke weergave vanuitingen, zoals die in dit verhaal geacht worden in werkelijkheid doorde verteller of door een andere romanfiguur (evt.: meerdere romanfiguren)te zijn gedaan."

De half-directe, half-indirecte rede heeft een ander karakter: zij is eenweergave van uitingen die door de verteller of door een andere romanfiguur(evt.: meerdere romanfiguren) zijn gedaan, echter slechts gedeeltelijk in dievorm die zij geacht worden in werkelijkheid in dit verhaal te hebbengehad. De weergave is woordelijk voorzover zij de woordvolgordebetreft, niet-woordelijk voorzover zij de persoon en de tijd van hetwerkwoord betreft, althans in verreweg de meeste gevallen.

De half-directe, half-indirecte rede onderscheidt zich van de directerede dus vooral door de persoon en de tijd van het werkwoord; zij heeftmet de directesede gemeen, dat de weergegeven uiting — zij het ook inmindere mate dan bij de directe rede het geval is — als het ware voor reke-ning blijft van de oorspronkelijke spreker, van hem dus, wiens woordenworden weergegeven. Ter verduidelijking een voorbeeld: Stel dat iemandheeft gezegd, niet van plan te zijn naar Amsterdam te gaan. In de directerede krijgen we dan: Hij zei: „Ik ben niet van plan naar Amsterdam tegaan." De weergave is `natuurgetrouw': de lezerihoorder krijgt — misschien

124

Page 139: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

ten onrechte, maar dat moet dan later blijken! — de stage indruk, dat die„hij" in werkelijkheid het in de directe rede geciteerde heeft gezegd.

In de half-directe, half-indirecte rede zou ons voorbeeld luiden: Hij zei,hij was niet van plan naar Amsterdam te gaan. Het effect van deze vorm vanmededeling lijkt mij veel meer dat van de directe rede te zijn dan van deindirecte, waar we een zin zouden zien als: Hij zei dat hij niet van plan wasnaar Amsterdam te gaan. De lezer/hoorder krijgt nu veel meer de indrukdat de spreker (een Andere persoon dus dan „hij'') een mededeling doet;blijkt die mededeling een onjuistheid te bevatten, dan kijkt men als het waredeze spreker erop aan, alsof hij een onwaarheid zou hebben verteld; blijktechter het in de directe of half-directe, half-indirecte rede weergegevene on-juist te zijn, dan zal men eerder de oorspronkelijke spreker voor eenleugenaar houden.

Bij de directe rede is de verteller als het ware een bescheiden terug-tredende tussenpersoon: alle aandacht valt op het citaat.

Bij de half-directe, half-indirecte rede valt de verteller eveneens nauwe-lijks op, omdat de aandacht zich ook bier vooral richt op het — bijnawoordelijk — weergegevene, dat grotendeels voor rekening komt van deoorspronkelijke spreker.

Bij de indirecte rede echter concentreert de aandacht zich zeker zo veelop de verteller als op het vertelde en raakt de oorspronkelijke spreker wat opde achtergrond.

Kenmerken van de half-directe, half-indirecte rede

De half-directe, half-indirecte rede vertoont de volgende kenmerken:

a. het ontbreken van de conjunctie

Het meest opvallende kenmerk van de half-directe, half-indirecte redeis het ontbreken van de (onderschikkende) conjunctie, waardoor de half-directe, half-indirecte rede een grote gelijkenis vertoont met de directe rede.Ik zal dit illustreren met een willekeurig gekozen voorbeeld, de passageFrg 74 (43): Evers, de stuurman, vraagt aan Jacob Brouwer of deze weet hoelang de thuisreis van de Johanna Maria geduurd heeft; Brouwer noemt hemhet aantal dagen. Dan volgt:

„Het was de kortste reis die zij gemaakt hadden, zondereenige scha de, zeide de stuurman, en ging verder."

1 25

Page 140: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

In de directe rede zou de zin luiden:„Het is de kortste reis die wij gemaakt hebben, zonderenige schade, zeide de stuurman, en ging verder."In de indirecte rede echter zou de zin er z6 uitzien:„De stuurman zeide dat dit de kortste reis was die zij gemaakt hadden,zonder enige schade, en ging verder."

b. Woordvolgorde

Een eveneens nogal opvallend kenmerk lijkt mij de woordvolgordebij een taaluiting in de half-directe, half-indirecte rede. De woorschikking isnl. gelijk aan die van een zin in de directe rede, hetgeen des to meer treft,omdat de tijd van het werkwoord bijna altijd die is welke men verwacht inde indirecte rede; hetzelfde geldt voor de persoon. Door het samengaan vandeze kenmerkende eigenschappen krijgt de half-directe, half-indirecte redehaar bijzonder karakter: een woordelijk weergeven van een uiting, ge-temperd door een zekere overeenkomst met de indirecte rede, een over-eenkomst die wordt gesuggereerd door het optreden van de bij de indirecterede behorende tijd en persoon van het werkwoord.

Ter illustratie koos ik de passage Df 242: de rol van verteller wordt hiervervuld door de werkster van Marion; we zijn in deze passage al bijna aanhet eind van het verhaal: Marion, nu, na haar huwelijk met Daniel, inarmoedige omstandigheden geraakt, aangetast door de ziekte die haar, kortna haar man, zal doen sterven, bekent in een neerslachtige stemming aan dewerkster, met wie zij op vertrouwelijke voet staat (vgl. het verhaal datMarion haar doet over het bedrog van de advocaat: Df 23 5), dat zij genoegheeft van het dansen:

„En kort daarop ging het hard naar beneden. Ik [de werkster] merktenu voor het eerst dat Mrs Marion soms treurig naar buiten keek. Eens,toen we alleen waren, zei ze dat ze er genoeg van kreeg, 158 ze wastoch eigenlijk niet voor het dansen geboren. Ja, wie is datwel? vroeg ik. Zij antwoordde alleen: Het had anders met me kunnengaan."

558 De interpunctie na „Icreeg": komma, in plaats van punt of althans kommapunt, zal welhieruit verklaard moeten worden, dat Van Schendel de verschillende uitingen tot een verhalendstuk wilde samenvoegen. In het hiervOOr (op blz. 14, noot 17) aangekondigde artikel zal ditaspect van Van Schendels stijI uitvoerig moeten worden behandeld, juist met het oog op dehdhir

126

Page 141: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Indien we de gespatieerde zin overbrengen in de indirecte rede, zienwe een constructie ontstaan als:

„Eens, zei ze dat ze er genoeg van kreeg, omdat ze toch eigenlijkniet voor het dansen geboren was."Mij dunkt dat deze versie in stilistisch opzicht een achteruitgang

betekent, als we haar vergelijken met de gegeven lezing: niet alleen ont-breekt nu de verlevendigende afwisseling in woordvolgorde tussen de beidezinnen, maar vooral missen we het meer persoonlijke contact, dat door dehalf-directe, half-indirecte rede gelegd wordt tussen de lezerihoorder en deuitlatingen van de romanfiguur Marion, wier woorden door een andereromanfiguur (de werkster) worden weergegeven. Met dit „meer persoon-lijke contact" ging ook de geleidelijke overgang naar de directe rede teloor,de directe rede, die we vinden in de zinnen: „Ja, wie is dat wel?" en: „Hethad anders met me kunnen gaan."; tengevolge clairvan verdween de climaxdie men voelt in de gegeven constructie: indirecte rede — half-directe,half-indirecte rede — directe rede.

c. Persoon

Aangezien de half-directe, half-indirecte rede vooral gebruikt wordt omgedachten, gevoelens en woorden van een romanfiguur door een vertellerto doen weergeven — om het even of die verteller óók een romanfiguur,dan wel de schrijver zelf is —, ligt het voor de hand, dat men voornamelijk —zo niet uitsluitend — voorbeelden verwacht van het gebruik van de der depersoon.

Inderdaad vormen de gevallen, waar we een eerste of tweede persoonzien, een onbeduidende minderheid, maar zij ontbreken niet!

Voorbeelden van het gebruiken van de eerste persoon vond ik in „DeWereld een Dansfeest" op zes, in „Mijnheer Oberon en Mevrouw" opdrie plaatsen: Df 118, 157, 209, 251 en 252 (twee maal); Ob 43 (twee maal)en 178.

Bij nadere beschouwing bleek mij dat het persoonlijk (in Df 2521 enOb 43 11 ook het bezittelijk) voornaamwoord van de eerste persoon in dehalf-directe, half-indirecte rede op twee manieren gebruikt kan worden;het ene type zien we optreden in Df 157 en Ob 178, het andere in Df 118,209, 251, 2521 en 25211 en Ob 43 1 en 43 11 .

Df 157: De spreekster is Mme de Ruzeaux (de „Andere Dame"), een vroe-gere bewonderaarster van Daniel; nu is zij de gast van Marion in de villa van

127

Page 142: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Frans Ringelinck te Nice. Zij is daar gekomen uit nieuwsgierigheid naarMarion, maar nu zij haar heeft leren kennen, is zij van het meisje gaanhouden; Marion voelt zich ook tot haar aangetrokken. Mme De Ruzeauxvertelt dan:

„Ik voelde dat ik een vriendin naast mij had, een vriendin die mijnoodig kon hebben. Zij had maar te schrijven, zei ik, en ikk w a m."We zien hier hoe de eerste persoon van de directe rede in de half-direc-

te, half-indirecte rede gehandhaafd kan blijven als degene die vertelt endegene van wie de woorden worden medegedeeld, identiek zijn; in dedirecte rede zou de gespatieerde zin immers luiden: „Jij (u) hebt maar teschrijven, zei ik, en ik kom." Zouden verteller en — `oorspronkelijke' —spreker niet dezelfde persoon zijn, of, anders gezegd, stond er in plaats van„zei ik" b.v.: „zei zij", dan zou de zin in de half-directe, half-indirecte redeworden: „Zij had maar te schrijven, zei zij, en zij kwam."

Hetzelfde geldt voor de passage Ob 178: Titania spreekt tegen Oberonover de (boze) invloed die dromen op iemand kunnen hebben:

„Het is lang geleden, maar ik heb ook gedroomd, het was in Arcadianog voor ik jou gezien had. Dat had mij die heks gedaan, dachtik, en ik kon ervan genezen."In de directe rede zou de gespatieerde zin luiden: „Dat heeft mij die

heks gedaan, dacht ik, en ik kan ervan genezen."

Het hierboven bedoelde tweede type laat ons een andere wijze vanontstaan zien van de ik-vorm in de half-directe, half-indirecte rede.Df 118: Daniel Walewijn bestelt medio november honderd rozen „ClosVougeot" bij de bloemist Papelon; deze vertelt:

„Het mochten ook Sanguinaires of Red Stars zijn als ik zooveel ClosVougeots niet vinden kon."In de directe rede zou de zin worden: „Het mogen ook Sanguinaires

of Red Stars zijn als u zooveel Clos Vougeots niet vinden kunt."Een tweede persoon in de directe rede gaat blijkbaar in de half-directe,

half-indirecte rede over in de eerste, als degene die in de directe rede werdtoegesproken, nu zelf de rol van verteller vervult.Df 209: Hier is de spreekster Alida Honingblom, de „Jeugdyriendin" (vanDaniel) uit Amsterdam Zij begint haar vertelling als volgt:

„Toen die oude dame [mevrouw Hadee, zoals verderop in het verhaalblijkt] hier was om nieuws over Marion, omdat zij in lang niet

128

Page 143: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

van haar gehoord had en ik had haar nog een paar maan-den geleden gezien, kwam het gesprek vanzelf over de zaken vanhet hart" enz.Als we het gedeelte: omdat tim gezien — de motivering van mevrouw

Hadee voor haar bezoek aan mej. Honingblom — overbrengen in de directerede, krijgen we als de meest waarschijnlijke zin: „Ik kom aan jou (u) vragenom nieuws over Marion [het leek mij het beste op deze wijze de constructie:„hier was om nieuws over Marion" op to lossen], omdat ik in lang niet vanhaar gehoord heb; jij (u) hebt haar nog een paar maanden geleden gezien!"Df 25o/25I: Reynoud (de „Melancholicus") spreekt over de sjaal die Marioneens ten geschenke heeft gekregen:

„Daar boven de schoenen hangt de sjaal, ik heb er alleen de legendevan gehoord, maar hem nooit gezien voor hij uit het pandhuis kwam.Volgens de kamenier verscheen hij onverwachts, uit onbekende handen.Niemand kende den man die hem gezonden had. [De lezer weetdat dit Sir Randells Bowlder was] Had ik het gedaan? vroeg zij."In de directe rede zou de vraag hebben geluid: „Heeft u het gedaan?".

Df 252i: Jhr. Van Roodenburgh bezoekt Reynoud, die nu, als ambachtsheervan Waanmonde, bewaarder is van het kerkhof waar Marion, Daniel endiens ouders begraven zijn; Reynoud zegt Van Roodenburgh dat het 'tbeste is als zij vreemden voor elkaar blijven zoals zij altijd geweest zijn; VanRoodenburgh antwoordt en Reynoud deelt de lezer mee wat zijn bezoekergedaan en gezegd heeft:

„Hij knikte, het was goed. Hij had twee wenschen, densleutel van het kerkhof en een souvenir van een vrouwdie daar begraven lag en voor wie hij genegenheid hadgekoesterd. Hij wist dat indertijd haar sieraden in mijnbezit waren gekomen. Ik zeide dat zijn wenschen vervuld zoudenworden, ik gaf hem den sleutel" enz.Als we de gespatieerde zinnen overbrengen van de half-directe, half-

indirecte in de directe rede, krijgen we: ,,..., het is goed. Ik heb tweewenschen, den sleutel van het kerkhof en een souvenir van een vrouw diedaar begraven ligt en voor wie ik genegenheid heb gekoesterd. Ik weet datindertijd haar sieraden in uw bezit zijn gekomen."Df 25211 : Na het bezoek aan het kerkhof kiest Van Roodenburgh tweesouvenirs uit; als gast van Reynoud gebruikt hij met hem de maaltijd.

„Na het eten sprak hij over den tijd die voorbij was, ik moet zeggen opwaardige wijze, met aanduidingen en zonder de hardheid van de feiten,

129

Page 144: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

alleen over den man die zijn schoolkameraad was geweest. Geen vriend,daarvoor verschilden zij te veel. Hij meende dat mijvan de laatste periode niets bekend was, daar wilde hijliever niet over spreken."Overgebracht in de directe rede zou het gespatieerde gedeelte luiden:

„daarvoor verschilden wij te veel. 1k meen dat u van de laatste periodeniets bekend is, daar wil ik liever niet over spreken."

Oh 43 1 : Jan Morgenrood, nog een schooljongen, vertelt aan zijn vriendin-netje Klaartje Vink over de pseudo-Oberon (Selvergedaen), die Jan goudenbergen belooft als hij steeds naar hem zal luisteren en belooft aan niemand,vooral niet aan Klaartje, lets te vertellen over dat wat Selvergedaen methem zal bespreken; Jan is nieuwsgierig naar het z.g. „groote geheim" vanSelvergedaen en hij zegt:

„Wat moest ik doen? Natuurlijk wou ik het weten, ik dacht: ik zalhet maar beloven en stilletjes vertel ik het haar toch. Maar hij was slim,hij zei: als je het stilletjes vertelt kom ik er toch achter en dan ben jeverloren. Dus moest ik het maar eerlijk beloven. Maar netdat ik het zeggen zou wou ik het toch niet."In de directe rede zou de gespatieerde zin luiden: Dus moet je het

maar eerlijk beloven.

Ob 43 11 : Jan vertelt verder over de voorstellen van Selvergedaen; dezeheeftde jongen voorgespiegeld dat hij nooit meer zijn les zal behoeven te leren,omdat hij alles vanzelf zal weten:

„Datvondik erg raar, maar het kon best, zeihij, hij kon me jetsvertellen waardoor er een dingetje in mijn hoofd ver-anderde en dan kon ik alles uit mekaar houden en goedbegrijpen. En toen vroeg hij nogeens het te beloven" enz.In de directe rede zouden persoon en tijd zijn als volgt: het kan best

ik kan je lets vertellen een dingetje in je hoofd v er an dert dan

kun je, uit mekaar houden en ... begrijpen.

De tweede persoon

Ik heb slechts een voorbeeld kunnen vinden van het gebruiken van het

13o

Page 145: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

persoonlijk voornaamwoord 159 van de tweede persoon enkelvoud in dehalf-directe, half-indirecte rede, nl. in de passage Df 102: mevrouw Beel,de „Modiste", klaagt over de bekrompenheid van de opvoeding die zij enhaar leeftijdsgenoten als meisje hebben gekregen:

„Onze opvoeding bestond voornamelijk uit allerlei bordjes, waaropin groote letters stond: Fatsoen, en daaronder: Het is verboden...:je mocht dit niet en je mocht dat niet, men deed het niet,het hoorde niet, enzoovoorts."Op die „bordjes” zou, bij wijze van spreken, in werkelijkheid hebben

gestaan: Het is verboden...: je mag dit met en je mag dat niet, men doethet niet, het hoort niet.

We zien hier een merkwaardig geval: verteller en oorspronkelijk toe-gesprokene zijn identiek en toch wordt de tweede persoon van de directerede niet veranderd in een eerste persoon in de half-directe, half-indirecterede. De verklaring zal, dunkt mij, hierin moeten worden gezocht: despreekster wil nadruk geven aan haar betoog door de - aardige - beeld-spraak van de verbodsborden. Het eerste dat haar invalt, is een echt ver-bodsbord en zij citeert een gedeelte van de tekst die daarop in werkelijkheidstaat, vandaar de directe rede: „Het is verboden..." (b.v. buiten de padento lopen); clan gaat zij meer algemeen spreken, denkt niet meer zozeer aaneen bepaald bordje, maar beklaagt zich over alle verboden en taboes waar-onder zij, als meisje, geleden heeft; steeds weer hoorde zij: „Je mag dit niet,je mag dat niet!" Dit steeds weer herhaald „je" is haar als het ware in hethoofd gehamerd, maar niet zó, dat zij het heeft geaccepteerd: het is geendeel van haar innerlijk geworden: nooit heeft zij - kleine opstandige -gedacht: ik mag dit niet, ik mag dat niet! Vandaar dat in de half-directe,half-indirecte rede wel „je" is blijven staan, terwijl de tijd van het werk-woord - zoals in deze mededelingsvorm gebruikelijk is - overging vanonvoltooid tegenwoordig in onvoltooid verleden.

De andere mogelijkheid tot verklaring van „je", nl. als onbepaaldvoornaamwoord voldoen mij in dit geval niet, omdat „je" hier m.i. geenvaag „men" aanduidt, maar duidelijk slaat op de spreekster zelf, zo men wil,ook nog op haar leeftijdsgenoten. Bovendien is er verschil in betekenistussen: „Je mag niet" en: „Men doet het niet": het eerste is een persoonlijkevermaning, het tweede een veel algemener constatering, nl. van een fat-soensnorm.

1 " Hierna zal ik nog twee gevallen bespreken, waar „je" m.i. een onbepaald voornaamwoordis.

131

Page 146: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Je” als onbepaald voornaamwoord.

Het voornaamwoord „je" dat een zó algemene, vage betekenis heeftdat het gelijkgesteld kan worden aan „men", vinden we in de passages Df238 en Ob 9.Df 238: De werkster van Marion vertelt over het bezoek van een zekereMrs Lewis:

„Zij wou Mrs Marion allerlei goeden raad geven, zij vroeg of er inHolland geen vrienden waren die helpen konden, want ze zag dat hetmis ging met de gezondheid, en met de onregelmatige ver-dienste kon je voor het ergste komen te staan.„Kon je" zou in de directe rede worden: „Kan je". Het voornaam-

woord „je" heeft bier naar mijn mening een zó algemene, vage betekenis,dat ik het zonder aarzeling durf gelijk te stellen aan „men".

Een zelfde vage betekenis heeft „je" in de passage Ob 9: bij het kaart-spel ten huize van mevrouw Morgenrood krijgt Celine Morgenrood, eenoudere zuster van Jan, steeds weer slechte kaarten:

„Ze zou nooit meer spelen, zei ze, want ze kreeg toch geen troeven enmijnheer [Sekeris] zei dat ze geluk zou hebben in de liefde. Anders danmevrouw Juppers die de bank had laten springen, maar daar wasmisere op gevolgd, een brouille, scheiding van tafel en bed. Je konniet alles tegelijk hebben."In de directe rede zou „je kon" zijn: „je kunt".

De overgang van de eerste of tweede persoon naar de derde.

Hierv66r heb ik al opgemerkt, dat, in veruit de meeste gevallen, dehalf-directe, half-indirecte rede staat in de derde persoon, en wel de derdepersoon enkelvoud, iets waarover ik hierna zal spreken.

Indien we aannemen dat de auteur, bewust of onbewust, uitgaat vaneen dictum in de directe rede als hij de woorden van een romanfiguurweergeeft, of door een andere romanfiguur laat weergeven in de half-direc-te, half-indirecte rede, dan mogen we spreken van een overgang van deeerste of tweede persoon in de — althans in de gedachten van de auteur —oorspronkelijke directe rede, naar de derde persoon in de half-directe,half-indirecte rede.

Bij dit transponeren van eerste of tweede persoon naar de derde,gebruikt Van Schendel soms de eigennaam — de voornaam alleen, de voor-

132

Page 147: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

naam gevolgd door de achternaam, ofwel de achternaam alleen — in plaatsvan het persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon. In de meestegevallen is dit te verklaren uit een streven van de auteur, verwarring te ver-mijden, een verwarring, die gemakkelijk dair kan ontstaan, waar hetpersoonlijk voornaamwoord van de derde persoon in de half-directe,half-indirecte rede zowel dat zou inoeten aanduiden wat in de directe redeeen eerste, (c.q. tw e e de), als datgene wat in de directe rede een der depersoon zou zijn. Meestal vervangt Van Schendel in zo'n situatie hetpersoonlijk voornaamwoord door de eigennaam, maar in twee160 gevallenlaat hij het persoonlijk voornaamwoord van de eigennaam vergezeld gaan:Zw I 178 (97) en Frg 166 (roi). Van deze laatstgenoemde, die beide betrek-king hebben op wat in de directe rede een eerste persoon zou zijn, citeer ikZw I 178 (97); van de eerstgenoemde geefik Zw I 57/58 (37) (derde persoonvan de half-directe, half-indirecte rede = eerste persoon van de directerede) en Frg 158/159 (95/96) (derde persoon van de half-directe, half-indirecterede = tweede persoon van de directe rede).161

Zw 57/58 (37): Tamalone brengt Rogier een boodschap over van diensgeliefde, Mevena:

„Zij zond haar liefste wenschen voor een spoedig wederzien, maar haarvader zou haar in enkele dagen naar Bologna voeren, waar de kapitein(Rogier) niet komen kon. Zij was ongelukkig en weende veel terwijlzij met Tamalone sprak, zij moest voortdurend denken aan devreeselijke woorden van haar vader en wilt niet hoe zij helpen kon."Hierna gaat het verhaal meteen over in de directe rede: „Weet zij danniet van haar broeder? ..."„Zij zegt, dat gij hem niet vermoord hebt. (,) Messer, ..." enz.

Frg 158/159 (95/96): Meeuw en Brouwer maken onder elkaar uit, wie vanhen beiden bootsman moet zijn, wie matroos; Meeuw zegt:

„Zij waren vrienden uit Oostenburg van dat zij geboren waren enJacob was altijd de knapste geweest, dus als zij samen voeren moestvolgens recht Jacob bootsman zijn en hij matroos;"

160 Een derde geval (Frg 126 (75/76)) heeft mi. een ander karakter; deze plaats zal ik daaromlater apart bespreken.161 De overige vindplaatsen zijn: a): van het type Zw I 57/58 (37): Frg 57 (32), 8o (47), 159 (96),en 176 (106), Df 85; Ob 14, 16 (twee maal), 83, 104, 153, 155, 221/222 (drie maal). b): vanhet type Frg 158/159 (95196): Zw I 16, 36, 85; Frg 57 (32), 175 (106) (twee maal), 176 (107), 200

(I21); Ob 103 (twee maal), 222.

133

Page 148: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Zw I 178 (97): De oosterling Walid vertelt Tamalone dat Carolus en hijzelfblij zijn dat Mevena vertrokken is; Rogier gaat nu, meent hij, een gelukkigetoekomst tegemoet:

„Tenzij het meisje terugkwam met haar kind; de meester [Rogier]was gansch onder haar bekoring, het lot had geopenbaard, dat eenvrouw hem onheil zou brengen, en sedert hij haar ontmoet had, meerdan een jaar geleden, was hij driewerf gewond geweest en geen dagzonder kommer op 't (het) gelaat. Hij, Walid, zou haar in 't (het)kamp niet meer dulden."

Indien wij in de drie bovenstaande voorbeelden de gespatieerde eigen-naam vervangen door het persoonlijk voornaamwoord van de derdepersoon, zien we telkens dat er verwarring ontstaat bij de lezer:Zw I 57/58 (37): „... waar Rogier niet komen kon. Zij weende veelterwijl zij met hem sprak, ..." enz. De lezer krijgt de indruk, dat Mevena,zij het ook slechts in haar fantasie, met Rogier sprak.Frg 158/159 (95/96): „Zij waren vrienden ... en hij was altijd de knapstegeweest, dus als zij samen voeren moest volgens recht hij bootsman zijn enhij matroos." De lezer kan onmogelijk uitmaken wie nu de knapste is ge-weest, zodat hij bootsman moet worden: Meeuw of Jacob Brouwer.Zw I 178 (97): ,,... was hij driewerf gewond geweest en geen dag zonderkommer op het gelaat. Hij zou haar in het kamp niet meer dulden." Delezer kan nu denken dat het Rogier is die Mevena niet meer dulden zal inhet kamp.

Op enkele plaatsen zien we in de half-directe, half-indirecte rede eeneigennaam optreden in plaats van een persoonlijk voornaamwoord, of-schoon het gebruiken van dit laatste niet zou Leiden tot verwarring bij delezer, althans niet tot verwarring met een gelijkluidend persoonlijk voor-naamwoord van de derde persoon.1. Als een 'rest' van een in de directe rede als aanspreking gebezigde eigen-naam doet aan Frg 84 (5o) en Ob 77. Ik citeer de laatstgenoemde plaats:Mevrouw Vink vertelt over het niet aangekondigde bezoek van mevrouwSelvergedaen:

„Heel bescheiden had zij zich verontschuldigd dat zij zoo maar hadaangebeld zonder belet to vragen, maar zij had mevrouw Vink en haardochtertje een paar keer op straat ontmoet en dadelijk sympathie voorze opgevat."

134

Page 149: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Zeer goed denkbaar is in de directe rede: „Mevrouw Vink, ik hebU en uw dochtertje een paar keer op straat ontmoet..." enz.2. Een emfatisch effect heeft de eigennaam, gebruikt na het persoonlijkvoornaamwoord van de derde persoon (= de eerste persoon in de directerede) in Frg 126 (75/76): Jacob Brouwer, nog steeds wachtend te Libau openig bericht omtrent de „Johanna Maria", krijgt, zoals Van Schendel hetnoemt, „donkere gedachten"; deze worden in een Lange passage in de half-directe, half-indirecte rede door Brouwer zelf aan de lezer bekend gemaakt:hij vergelijkt zijn leven met dat van anderen, die het geluk kennen metvrouw en kinderen en niet gekweld worden door een nog onvervuldebegeerte en vervolgt:

„Dikwijls had hij gedacht dat werk, dat niet met het hart wordt gedaan,niet kan baten, hoeveel moeite en zorg het ook kost, en nu zag hij datal wat hij gedurende het grootste gedeelte van zijn leven voor deJohanna Maria had gedaan niet meer had voortgebracht dan broodvoor hem en zijn maats en de eigenaars. Brood en kleederen voorvrouw en kinderen, tabak, brandewijn, een vroolijke dag aan wal, datwas het loon voor wie werkt voor niet anders dan dat. Maar watkreeg de man die het deed met het beste dat hij in zijn hart bewaart?Hij, Jacob Brouwer, een zak vol geld in Amsterdam en treurig-heid hier in het vreemde land."Als we vanaf: „Maar wat kreeg ..." de half-directe, half-indirecte rede

vervangen door de directe rede, krijgen we: „Maar wat krijgt de man diehet doet met het beste dat hij in zijn hart bewaart? Ik, Jacob Brouwer, eenzak vol geld..." enz.

We zien nu dat de eigennaam in de directe rede niet alleen kin blijvenstaan, maar dat deze zelfs moet worden gehandhaafd, als men de betekenisvan de slotzin en de gevoelswaarde ervan niet in ernstige mate wil ver-zwakken.3. Tenslotte zijn er nog gevallen, waar het gebruiken van de eigennaam inplaats van een persoonlijk voornaamwoord, geen duidelijk stilistischewaarde heeft. We zien dit in Frg 84 (50); Ob 213/214, 217/218, 221/222, 222.

Als voorbeeld geef ik een plaats die ook om een andere reden interessant is,nl. Ob 213/214: we zien bier Jan Morgenrood die zijn hart uitstort bijmijnheer Oberon:

„U moet alles weten, zeide Jan die tegenover hem [mijnheer Oberon]ging zitten en haastig begon te vertellen, met driftige bewegingen,hetgeen er sedert het vorig jaar gebeurd was. De groote winst, door

135

Page 150: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Klara van de speeltafel thuis gebracht, had de moeilijkheden opge-ruimd en Jan had aan zijn verplichtingen kunnen voldoen. Van toenaan had de bemoeienis van mijnheer Selvergedaen hem gehinderd,hoe langer hoe meer, en de wrijving was toegenomen. Op een dag hadhij ingezien dat het bedrog was waartoe hij werd aangezet, hij wildeer uitleg van geven, maar mijnheer Oberon hield de hand op. Tochging hij voort: mijnheer Selvergedaen kwam iederen dag op kantoor,inzage eischend van boeken en bescheiden, en altijd trachtte hij Janover te halen tot handgrepen om de verplichtingen te ontduiken. Datvoerde tot spanning Jan M or g enro od, beseffend hoeveel hijmijnheer Selvergedaen verschuldigd was, ging sinds twee maandenniet naar kantoor want hij vreesde dat hij zijn ergenis niet kon be-heerschen, maar nu kwam mijnheer hem ook thuis vervolgen, altijd inden avond, wanneer hij vermoeid was van werk en zorg.Hij greep een vouwbeen, sloeg er mee op een papier en wierp het weg.Ja, zorg, zeide hij. Ik heb te lang zijn raad gevolgd, ..." enz.Bovenstaand citaat begint met een betoog in de directe rede (U t/m

weten); dan zien we een paar beschrijvende zinnen (zeide tim was), dieop hun beurt weer gevolgd worden door een grote passage in de half-directe, half-indirecte rede (De groote winst t/m zorg), even onderbrokendoor enkele beschrijvende zinnen (hij wilde tim voort). Daarna sluit Jan zijnverhaal of in de directe rede (vanaf: Ja, zorg, zeide hij).

Hierbij doet zich het merkwaardige voor, dat het laatste woord uit depassage in de half-directe, half-indirecte rede nl. „zorg", nu nog versterktdoor de eraan voorafgaande interjectie ja", dienst doet als begin voor deslotpassage in de directe rede, waardoor Van Schendel de lezer de sugges-tie geeft dat woorden, weergegeven in de half-directe, half-indirecte rede,voor zijn romanfiguur even reeel zijn als die welke in de directe rede zijn ofworden medegedeeld. 162 Jan `herhaale zijn laatste woord, om daardoor zijnbetoog te kunnen vervolgen en afsluiten; dat dit „laatste woord" de lezer infeite niet is medegedeeld in een geheel natuurgetrouwe weergave, is blijk-baar voor de spreker — of, wellicht beter: voor de schrijver — geen bezwaar :voor hem is die weergave kennelijk natuurgetrouw, 'direct' genoeg, om deovergang naar de directe rede logischerwijs mogelijk te maken.

182 Vgl. b.v. Ob 218: na een lange passage in de half-directe, half-indirecte rede, een passage dieuiet als 'dictum' is aangegeven door een verbum dicendi of een equivalent daarvan, volgt:„Nadat zij haar [Klara] zwijgend had a ang eho or d nam mevrouw Oberon haar bij dehand..." enz.

136

Page 151: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Tot besluit van dit onderdeel wil ik nog een opmerking maken overhet gebruiken van de eigennaam Jan (Morgenrood) door de spreker/ver-teller ter aanduiding van zichzelf.

In de directe rede veroorzaakt zo'n toepassing van de eigennaam meest-al een ironische of sarcastische gevoelswaarde, b.v. : een zekere Jan zegt, zichbeklagend over de spilzucht van zijn vrouw en kinderen: „Welja, Jan zalwel werken!".

In de indirecte rede zou een dergelijk gebruiken van de eigennaamjuist tot verwarring leiden; geven wij bovenstaand, willekeurig gekozenvoorbeeld weer in de indirecte rede, dan krijgen we: „Hij [of: Jan] zei datJan wel zou werken."; de lezer/hoorder vraagt zich dan af: Is dat dezelfdeJan?

De half-directe, half-indirecte rede blijkt zich echter goed te lenen voorhet optreden van een eigennaam ter vervanging van een persoonlijk voor-naamwoord, zonder dat zuiks leidt tot ironie of sarcasme zoals bij de directe,of tot verwarring zoals bij de indirecte rede, zodat men dit wel als eenspecifiek kenmerk van de eerstgenoemde mededelingsvorm kan beschou-wen : „Jan zou wel werken, zei hij [of: zei Jan].

Het gebruiken van een so or tnaam ter vervanging van een persoonlijkvoornaamwoord om wille van de duidelijkheid, verschilt niet principieelvan het bezigen van een eigennaam met hetzelfde doel.

Van Schendel gebruikt deze wijze van verduidelijking uitsluitend in debeide `Zwerver'romans: Zw I 56 (36), 152 (85); Zw II 44 (135).

Ter illustratie citeer ik deze laatste plaats: Maluse, de zuster van heerLune, de bisschop, is ernstig ziek. Een van haar twee jongere zusters, Verde,smeekt Tamalone, voor wie Maluse liefde heeft opgevat, met spoed tete komen. Zij vertelt de monnik hoe de ziekte van haar oudere zuster isbegonnen en vervolgt:

„De artsen hadden haar [Maluse] een kruidendrank gegeven en be-volen dat de gordijnen niet geopend mochten worden; maar hij[Tamalone] moest blijven tot zij ontwaakte, de jonkvr o uwen' 63

wisten geen raad nu heer Lune naar Rome was."

183 De twee jongere zusters van Maluse: Verde en Zilia; vgl. Zw II 32 (129): „Twee zusterswaren er ook, twee jonkvrouwen met lichte oogen" en Zw II 34 (IA: „En haar zustertjeVerde en Zilia de blonde, ..."

137

Page 152: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

d. Getal

Een opvallend kenmerk van de half-directe, half-indirecte rede is ook,dat het onderwerp, wanner het een p ers o on aanduidt, in verreweg demeeste gevallen in het enkelvoud staat.

Dit moet wel samenhangen met een van de voornaamste functies vandeze mededelingsvorm, nl. het weergeven van woorden, gedachten engevoelens van een romanfiguur door een verteller: het ligt immers nietvoor de hand, dat men woorden etc. van meerdere personen teg elijk,zal trachten mee te delen.

De meervoudige, personen aanduidende onderwerpen, die ik bijzinnen in de half-directe, half-indirecte rede ontdekte, hadden dan ookgeen betrekking op woorden etc. van personen; ik noem als voorbeelden:„De musici mochten vooral niet weggezonden worden, zij moesten 's mor-gens in het salon spelen." (Df 140) en: „Er waren menschen die het gelukhadden, had hij gezegd, (Ob 17).

e. Tijd

Als een van de belangrijkste punten van overeenkomst met de in-directe rede heb ik hierv66r (blz. 124) genoemd de overeenstemming, watde tijd van het werkwoord betreft, bij beide mededelingsvormen.

Het leek mij nuttig, na te gaan, welke verhouding er in de verschillenderomans te vinden zou zijn tussen b.v. de onvoltooid verleden en de voltooidverleden tijd in de half-directe, half-indirecte rede, zulks om antwoord tekrijgen op vragen als:1. Is de hierboven bedoelde verhouding in de verschillende romans steedsdezelfde?2. Is in iedere roman deze verhouding o.v.t. : v.v.t. dezelfde in de in-directe en de half-directe, half-indirecte rede? Anders geformuleerd: Kanhet toepassen van de half-directe, half-indirecte rede tot gevolg hebben datde auteur b.v. de v.v.t. meer hanteert dan hij doet bij het gebruiken van deindirecte rede als mededelingsvorm in dezelfde roman? Het spreekt vanzelf,dat de eerste vraag reeds nu, de tweede echter pas na het onderzoeken vanhet werkwoord in de indirecte rede kan worden beantwoord.

Teneinde de zaak niet nodeloos ingewikkeld te maken, heb ik vormenals: „hij zou kunnen komen" tot de o.v.t., „hij zou daar geweest zijn" tot dev.v.t. gerekend.

138

Page 153: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Het bleek nu dat de o.v.t. een — per werk verschillend — overwicht hadover de v.v.t.Zo vond ik in Zw I een verhouding o.v.t. : v.v.t. = 142: 61 164 = 2,31: I;in Zw II: 73 : 18 = 4 : ; in Frg: 298 : 83 = 3,57: I; in pf: 176: 48 =3,66 : 1; in Ob: 475 : 145 = 3,27: 1.

De hierboven gestelde eerste vraag moet dus ontkennend wordenbeantwoord.

Indien we de nu nog resterende zesenzestig persoonsvormen in deonvoltooid tegenwoordige en voltooid tegenwoordige tijd bezien, danbemerken we dat voorbeelden van de v.t.t. zeer schaars zijn: ik kan er slechtstwee aanwijzen: Frg 198 (12o): „dat is gemakkelijk gezegd" en Ob 86:„ He eft mevrouw Dinges de ijdelheid in dat kind gebracht, zeg je?",waarop ik hierna nog nader zal ingaan; de overige vierenzestig staan in deo.t.t. Slechts enkele hiervan kan men, meen ik, als echte weergave vangesproken taal beschouwen, sommige zijn dubieus, maar verreweg demeeste hebben de functie een algemene waarheid uit to drukken. Van dezelaatste categorie zal ik uit ieder werk een voorbeeld citeren ter illustratie,de vindplaatsen van de overblijvende geef ik in een bijlage. De — weinigtalrijke —voorbeelden van de eerste en tweede categorie citeer ik alle.

Een bijkomende moeilijkheid bij bijna al deze persoonsvormen in o.t.t.en v.t.t. is, dat zij forme el niet van de directe rede kunnen worden onder-scheiden ; waar dit m.i. wel kan, vermeld ik het. Dat ik de andere toch tot dehalf-directe, half-indirecte rede reken, grond ik hierop, dat zij meestalvoorkomen in passages die in deze mededelingsvorm zijn begonnen, danvervolgen met het bewuste dictum in o.t.t. of v.t.t. — zonder een aanwijzingdat de auteur hier echte directe rede heeft bedoeld — en die dan tenslotteweer eindigen zoals zij zijn aangevangen.

A. Volwaardige gevallen van half-directe, half-indirecte rede in detegenwoordige tijd, die geen algemene waarheid uitdrukken.

Zw I 165 (91): In een Lange monologue interieur uit Tamalone zijn gedach-ten over het leven dat hij tot dan toe heeft geleid, maar vooral ook over datwat de toekomst hem nog brengen kan; diep in zijn hart heeft hij een„gevoelen", een „noodlottige zekerheid" zelfs, dat hij iets geweldigs zalondervinden, „smartelijk van echtheid":

,64 De getallen stellen de aantallen persoonsvormen voor ; in een bijlage geef ik de vindplaatsen.

139

Page 154: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„De glanzende dagen echter, die hij in den winkel van Simon haddoorgebracht, zouden in zijn herinnering blijven als een wandelingdoor prachtige bloemlanen, zwaar van geuren onder de zomerlucht,hij zou er geen traan om laten en zij waren niet de groote gebeurteniswelke hij van kindsbeen al vreesde en begeerde beide. En hij wilde welweten of mogelijk die donkere zekerheid het voorgevoel was, datnooit wordt bewaarheid.”Aangezien een voorgevoel normaliter wel wordt bewaarheid, kan men

hier moeilijk de weergave van een algemene waarheid aannemen.

Df 109: De vertelster, mevrouw Beel, (de „Modiste") zegt blij te zijn datmevrouw Hadee in Den Haag is komen wonen:

„Het is een uitkomst dat Odilie Hadee hier in den Haag is komenwonen, maar nu, na een jaar al, wil ze weer verhuizen. Het b evalthaar niet in de Piet Heinstraat, zegt ze, vooral omdat ze zonderhet te weten vlak naast dien mijnheer Deursting kwam te wonen, aanwien ze erg het land heeft. Maar ik geloof eerder dat het nieuweverhuisplan weer van Frans is uitgegaan."In de directe rede zou de gespatieerde zin luiden: „Het bevalt inij niet

in de Piet Heinstraat", in de indirecte: „Ze zegt dat het haar niet bevalt inde Piet Heinstraat"; de presensvorm zal hier wel zijn toegepast onderinvloed van het begeleidend verbum: „zegt ze".

Het gedeelte „vooral ttin wonen" zou ik ook tot de half-directe,half-indirecte rede willen rekenen, maar bij „aan wien ze erg het land heeft"aarzel ik even: het is tenslotte niet onmogelijk dat mevrouw Beel met ditlaatste zinsstuk het verhaal als het ware weer zelf in handen neemt: in ditgeval zouden we hier dus weer een vertelling in de ik-vorm krijgen. Hier-tegenover staat echter dat het bewuste zinsstuk de motivering aangeeft vanmevrouw Hadee voor haar afkeer van het wonen naast Deursting,welke afkeer haar een verhuizing doet overwegen; mevrouw Beel gelooftniet erg in deze motivering : zij meent dat Frans Ringelinck achter het plantot verhuizing zit; het zinsstuk „aan wien ze erg het land heeft" zou dusniet hair mening weergeven, maar wel de w o or den van mevrouwHadee.

Ob 187: Dina, de dienstbode van mijnheer en mevrouw Oberon, verklaartmijnheer Oberon waarom zij, ofschoon het zondag is, zo vrolijk is en zijvervolgt dan:

140

Page 155: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„En van mevrouw moest ik u zeggen dat ze naar stad is en voordonker is ze thuis.”Van het verbum dicendi „zeggen" hangt hier af:

1. een gewone afhankelijke zin met de conjunctie „dat'', dus in de indirecterede;2. een zin in de half-directe, half-indirecte rede: „en tim thuis". In dedirecte rede zou deze laatste zin luiden: „Voor donker ben ik thuis", in deindirecte: „en dat ze voor donker thuis is".

B. Dubieuze gevallen van half-directe, half-indirecte rede in de tegen-woordige tijd, die geen algemene waarheid uitdrukken.

Df 96: De vriend van Daniel, Henk Rosenhoff, geeft aan mijnheer enmevrouw Walewijn de inhoud weer van een brief die hij van hun zoonheeft ontvangen toen deze in Antwerpen was met twee Spaanse danse-ressen :

„Hij schreef uit Antwerpen dat hij er over denkt van die dames tescheiden, want er was voortdurend ruzie tusschen de Morena en deAzucena, de zwarte en de lelie, waarbij zij hem als de inzet van het spelbeschouwden. Een gewetensbezwaar b elet hem nog de Spaanschenlos te laten. Want zij dansen goed, schrijft hij, maar als ik ze niet bege-leid vervallen ze weer in het banale van gemakkelijk succes, en dat zoujammer zijn."Nu is dit geval in zOverre dubieus, dat men de zin: „Een gewetens-

bezwaar belet hem nog de Spaanschen los te laten" kan opvatten als eenmededeling, een constatering van de sprekeriverteller (i.c. Rosenhoff) enniet als de weergave van de woorden van Daniel de Moralis door Rosen-hoff; in het eerste geval zou er dus geen sprake zijn van half-directe, half-indirecte rede, in het andere geval wel. Voor het laatste pleit m.i. de volgzin:„Want zij dansen goed, schrijft hij, maar als ik ze niet begeleid..." enz.Vooral het nevenschikkend voegwoord „want" geeft m.i. aan, dat beidezinnen `oorspronkelijk' (dus in de directe rede) een geheel hebben gevormd;de tegenwoordige tijd van „dansen" kan dan (merle) veroorzaakt zijn door„schrijft".

Als we aannemen dat in het bovenstaande citaat van „hij schreef"afhangt: le: een gewone afhankelijke zin met de conjunctie „dat'', indirecterede dus en 2e: een passage in de half-directe, half-indirecte rede (vanaf:„want er was t/m los te laten"), dan zou er - bij wijze van spreken - `oor-

141

Page 156: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

spronkelijk' in de brief van Daniel aan Rosenhoff hebben gestaan: „Ik denker over van die dames te scheiden, want er is voortdurend ruzie tusschen deMorena en de Azucena, de zwarte en de lelie, waarbij zij mij als de inzet vanhet spel beschouwen. Een gewetensbezwaar belet mij nog de Spaanschen loste laten, want zij dansen goed, maar als ik ze niet begeleid ..." enz.Df 141/142: Mme Hublon, de „kleedster" (van Marion), deelt de inhoudmee van een brief van Frans Ringelinck, zoals zij die heeft vernomen vanCheria Ringelinck, aan wie de brief was gezonden. De passage begint meteen beschrijvende, vertellende zin, die geheel past bij de ik-vorm waarin devertellingen in dit werk steeds staan; dan gaat het verhaal ineens over in dehalf-directe, half-indirecte rede: „dat was tim gegeven" en daarna keert debeschrijvende vertelling in de ik-vorm terug: „Wij besloten" enz. Ikciteer vanaf het begin:

„Hij schreef voornamelijk over mijnheer Walewijn, dat was de vadervan Moralis. Die beyond zich in groote moeilijkheden. De zoon hadin Londen ongelooflijk hooge sommen uitgegeven voor de opvoeringvan een ballet. De monteering daarvan verslond rijkdommen, hetgeenmen begrijpt als men we e t dat er voor ieder van de driehonderddanseressen minstens vijf costuums noodig zij n, daarbij de salarissen,ook voor de musici en het overig personeel. Moralis had er meer daneen fortuin, dat hij geerfd had, bij verloren en zijn vader had ik-weet-niet hoeveel bij moeten passen. Daarbij kwam dat hij voor geschenkenrechts en links roekeloos met het geld omsprong. De vader leefde invrees van een deb3cle. Mijnheer Ringelinck had hem opgezocht enhem zijn hulp aangeboden, hij was rijk genoeg om den jongeman dooralle moeilijkheden heen te helpen, maar mijnheer Walewijn had ge-weigerd en daar een reden voor gegeven.Wij besloten over de geldelijke zaken niet met mademoiselle tespreken,"... enz.De vraag is nu: hoe moeten we de zin „hetgeen t/m personeel"

opvatten? Zien we hier directe, of half-directe, half-indirecte rede? Heteerste zou men op twee manieren kunnen verklaren: re: de tekst van debrief wordt ineens woordelijk weergegeven. Hiertegen pleit echter, datiedere aanduiding dat de vertelster citeert, ontbreekt (b.v. een „schrijft hij"na „begrijpt") en ook, dat het niet erg waarschijnlijk is dat Frans Ringelinck`in werkelijkheid' aan zijn zuster zou hebben geschreven: „Men begrijpt"

enz.2e: het is een opmerking van de vertelster-zelf: dit is bepaald niet onaan-

142

Page 157: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

nemelijk, omdat Mme Hublon zo'n opmerking heel goed kin maken • alskleedster aan de Parijse opera kan zij zeer wel op de hoogte zijn met deonkosten die aan de montering van een ballet verbonden zijn. Ook bij dezeverklaring is de moeilijkheid, dat een aanduiding ontbreekt, dat de auteurhier de mening van Mme Hublon zelf bedoelt tot uitdrukking te brengen(b.v. een„ - zoals ik - na: „weet”).

Voor een determinering van de bewuste zin als half-directe, half-indirecte rede kan men als argumenten aanvoeren: le: Frans Ringelinck kanzeer goed aan zijn zuster hebben geschreven: „hetgeen j e begrijpt als j eweet enz.; in de mondelinge weergave van de inhoud van debrief door Cheria aan Mine Hublon - voor de geciteerde passage staat: „Zijsprak er over eerst met Mme Hadee, daarna met mij [Mme Hublon]" -is dit persoonlijk voornaamwoord dan vervangen door het onbepaald enMme Hublon weet niet beter of het stond z6 in de brief. Men vraagt zichdan echter af: waarom zegt zij dan niet: „hetgeen men begreep als menwist" ... enz.2e: de zin in kwestie staat in een Lange passage in de half-directe, half-indirecte rede en er is geen aanwijzing dat deze plaats moet maken voor dedirecte rede.

Geen van de bovenstaande argumenten is, meen ik, z6 sterk dat desoort van mededelingsvorm bij deze zin exact kan worden bepaald; mijnvoorkeur gaat uit naar interpolatie van directe rede in de half-directe,half-indirecte en wel de tweede verklaring daarvan, de zin zou dus zijn eenopmerking van Mme Hublon zelf.

Ob 16: Klaartje vertelt aan Jan, wat zij juffrouw Das heeft horen zeggenover een geheimzinnige dame, die haar de gave van de zang zou hebbenaangeboden; juffrouw Das kan er niet in geloven dat zoiets mogelijk zouzijn en zou, volgens Klaartje, hebben gezegd:

„Zij wist heel goed dat ze nooit zoo zou kunnen zingen, de dagen vande jeugd waren voorbij en ze had haar ideaal vergeten en wat muziekwas. Daar kan je toch geen les in geven want het is niet te leeren. Entoen had zij gezegd hoe die dame heette en Klaartje hoorde het:Titania."De zin: „Daar t/m leeren" doet sterk denken aan interpolatie van

directe rede in de half-directe, half-indirecte, zij het dan ook met juffrouwDas, niet Klaartje, als spreekster: voor een klein meisje, als Klaartje in dezefase van het verhaal is, vind ik zo'n opmerking te `wijs', bovendien zou een

143

Page 158: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

directe rede met Klaartje als spreekster, de volgzin waarin voorkomt:„en Klaartje hoorde het" (= „en ik hoorde het", vgl. blz. 134), weluitermate onlogisch maken!

Als we een interpolatie van directe rede zouden aannemen, met juffrouwDas als spreekster, blijft het echter vreemd, dat Van Schendel Klaartje nuineens woordelijk zou laten citeren - overigens zonder een aanduiding als:„zei ze", of: „hoorde Klaartje haar zeggen" terwijl zij alle voorgaandeuitlatingen van juffrouw Das in de half-directe, half-indirecte rede heeftweergegeven. Daarbij komt nog, dat de, door middel van „En" nevenschik-kend met het voorafgaande verbonden, volgzin weer in de gewone half-directe, half-indirecte rede staat, nu als weergave van Klaartj es woorden!

Op de vraag: „Staat de omstreden zin in de half-directe, half-indirecterede, of hebben we bier een interpolatie van directe rede?", kan ik geenbevredigend antwoord geven; misschien heeft Van Schendel met dezepresensvormen beoogd, de wat saai wordende zin in de verleden tijd, te ver-levendigen, maar het kan 66k zijn, dat hij, verstrikt geraakt in zijn eigen,ingewikkelde constructie, zowel „Daar tim leeren", als „hoe tim heette",heeft willen laten afhangen van „had zij gezegd", over het hoofd ziende,dat dit in de gegeven groepering van de zinnen onmogelijk is.

Ob 861 : Mevrouw Oberon maakt zich ongerust over de boze invloed vanmevrouw Selvergedaen op Klaartje en zij zegt tegen haar echtgenoot:

„Moeten wij pas beginnen als er niet meer te verbeteren is? Ik mag ernog niet in huis k o men, zeg je, daarom heb ik getracht een beetjeinvloed uit te oefenen''... enz.

Ob 8611 : Mijnheer Oberon antwoordt zijn vrouw en zegt:„Weer ook niet ongeduldig, de tijd gaat snel genoeg en morgen komtonze beurt. Heeft mevrouw Dinges de ijdelheid in dat kindgebracht, zeg je? De ijdelheid kan pas schadelijk worden vermengdmet andere dingen."Het dubieuze in beide voorbeelden wordt veroorzaakt door onzeker-

heid omtrent de betekenis van „zeg je'': als dit „zeg" de voile betekenisheeft, dan zouden we bier twee gevallen van half-directe, half-indirecterede hebben; heeft „zeg" echter een verzwakte betekenis, zodat we dewoordgroep „zeg je" kunnen gelijkstellen aan „naar jouw mening", (deachterplaatsing van „zeg je" in beide voorbeelden maakt de laatste inter-pretatie voor mij wel aannemelijk), dan hebben we hier te maken metgewone directe rede.

144

Page 159: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

C. Taaluitingen in de half-directe, half-indirecte rede, staande in de tegen-woordige tijd, die een algemene waarheid uitdrukken en formeel nietvan de directe rede kunnen worden onderscheiden.

Zw II 47/48 (136/137): Tamalone heeft de zieke Maluse getroost en haarbeloofd dat hij haar geluk zal geven; nu de zieke is ingesluimerd, mijmert demonnik - wederom (zie Zw i 165 (91)) in een monologue interieur - overzijn leven:

„Nooit was hij anders dan zedeloos geweest, maar een ding had hijimmer heilig gehouden, van zijne kindsheid met haar vroegsten ernsttoen hij zingen leerde, van de ingetogenheid zijner jongelingsdroomentot in het rijk gemijmer daarna dat hij voorgoed voor de wereld hadweggesloten; heilig gehouden het zuiverst verlangen dat een menschbezitten k an, heiliger sedert hij wist dat wat eens wezenlijk bestondook voor eeuwig b es taat. Wat had hij te doen met een vrouw diezijn heiinelijke hoop kwam verstoren, de hoop die hij zelf niet be-greep ?".

Frg 197/198 (12o): Op de laatste reis van de Johanna Maria praat JacobBrouwer hardop in zichzelf, „zonder te bemerken dat Every of een andereroerganger geen Hollandsch verstond":

„Kapitein Wilkens, die vaak hier stond onder denzelfden hemel, waseen braaf man geweest, die meer geleden had dan hij kwaad hadgedaan; hart voor het schip had hij niet gehad, maar hij had het be-hoorlijk behandeld, zooals geen enkel na hem. Wat deed men ter zee tegaan als men niet bereid was het schip te dienen heelemaal, met al watmen had? Het schip is er voor ons, dat is gemakkelijk gezegd, maarwie we e t het? Hout, ijzer, doek, gebouwd en samengesteld, mak enhet schip nog niet. Waarom w or dt een zeeman beroerd als hij eenmast moet kappen? stil en treurig als hij een wrak ziet drijven?En he eft niet ieder schip zijn eigen aard? Van de Johanna Maria konhij getuigen, hij die het weten kon: eerlijk, trouw, goedhartig, degelijk.Een deugdzaam schip dat gewerkt had heel zijn leven,"... enz.

Df95: Henk Rosenhoff onthult aan Daniels ouders, wat hun zoon hemheeft toevertrouwd over zijn gevoelens voor Marion: (het begin van hetcitaat: „Toen t/m vertrouwen", is nog gewone vertelling in de ik-vorm):

„Toen ik ook in de stad terug kwam, twee weken later, nam Daniel mijin vertrouwen. Hij had, en al lang, voor het meisje die genegenheid

145

Page 160: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

waarin men zich niet vergist. Nu hij haar weerzag had hij haargevraagd, maar er was oneenigheid tusschen beiden ontstaan, wegenseen derde in het spel. En daarom wou hij weg."

Ob 115/116: Titania praat met Klaartje over de liefde; de woorden van hetmeisje stellen haar beschermster echter teleur: (de half-directe, half-indirecterede loopt m.i. door tim „sieraden"; bij: „waar ze dol op is" krijgen weeen opmerking van Titania zelf; met dit zinnetje eindigt de weergave vanKlaartjes woorden door Titania: deze neemt hiermee nu zelf het verhaalweer over en spreekt haar eigen mening uit; dat zij dit doet tegen haarechtgenoot, blijkt uit gedeelten als: „Je hebt me dikwijls verteld" enz. ennog duidelijker uit: „Oberon, ik ben bang" enz. Vanaf: „waar ze dol opis" zien we dus weer de directe rede optreden.) :

„Een meisje kon niet Mies vergeten om een jongen, zei ze, er was in dewereld nog zooveel vreugde te krijgen dat het jammer zou zijn dievoorbij te laten gaan, vreugde van alles wat mooi en prettig is, eenmooi huis, mooie meubelen en kunstvoorwerpen, mooie kleeren eneen elegant voorkomen, geestige gesprekken en zoo meer. Vooral ookmooie sieraden, waar ze dol op is. Elk woord dat ze zei was hard voorme, want het was niet gesproken uit de zucht naar schoonheid die ikhaar zelf in het hart heb geblazen, maar naar wellust in den schijn vanschoonheid. En nog erger, waar was de liefde? Je hebt me dikwijlsverteld van de liefde bij de menschen en het is waar dat ik er niet vanaangetast zou willen worden. ... Oberon, ik ben bang dat bij veelmeisjes de ijdelheid meer is dan het hart."

Van de hierboven weergegeven fragmenten acht ik Zw II 47/48(136/137), Df 95 en Ob 115/116 tot hetzelfde type te behoren: een vrij langepassage in de half-directe, half-indirecte rede, waarin een enkele presens-vorm, min of meer geIsoleerd, voorkomt; deze presensvormen drukkenniet zozeer een gedachte uit die op dit moment bij de spreker opkomt,maar zij hebben als functie, meer algemene, voor iedereen geldende, be-grippen en waarheden naar voren te brengen. De presensvormen makenzozeer deel uit van het grote geheel, dat in de half-directe, half-indirecterede staat, dat, ondanks de formele overeenkomst met de directe rede, aaneen interpolatie hiervan m.i. niet behoeft te worden gedacht.

Bij Frg 197/198 (12o) vraag ik mij echter af, of het toch niet beter zouzijn, het gedeelte waarin de gespatieerde persoonsvormen staan, te beschou-wen als directe rede. Ik denk nu vooral aan een zin als: „Waarom w or dt

146

Page 161: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

een zeeman beroerd als hij een mast moet kappen? stil en treurig als hij eenmast ziet drijven?", een zin, waarvan men niet zo maar kan zeggen dateen algemene waarheid erdoor wordt uitgedrukt.

Ook elders in hetzelfde werk 165 zien wij zulke presensvormen op-duiken in passages die verder duidelijk in de half-directe, half-indirecte redestaan.

Bij passages waarin het gedeelte in het presens kleiner is dan in Frg197/198 (no), denkt men niet zo gauw aan directe rede, omdat v66r, somsook n1 de presensvorm een verledentijdsvorm voorkomt, die het vertellen-de karakter van zo'n zin accentueert, terwijl bovendien het presensgedeeltesoms niet zozeer iemands woorden of gedachten weergeeft, maar duidelijkeen algemene waarheid uitdrukt. Ik noem als voorbeeld Frg 144 (87) : JacobBrouwer vraagt zich af, waarom hij zo hard gewerkt heeft; hij geeft zelfmeteen het antwoord: om eigenaar te worden van het schip. Dan volgt:

„Het was nu eenmaal zoo dat men een schip bezat om er zijn broodmee te verdienen, zooals de molenaar een molen he eft en de vracht-rijder een kar, maar hij verlangde er naar het schip te hebben nergensanders om dan het te hebben, van hem alleen."Wanneer ik nu een passage als Frg 197/198 (no), waarin het presens-

gedeelte veel omvangrijker is, vergelijk met een als Frg 144 (87), dan kom iktot de conclusie, dat ook in een passage als Frg 197/198 (no), meer nodig isdan een groep persoonsvormen in het presens om van directe rede te mogenspreken. Zeker, er is, qua persoon en tijd van het werkwoord een treffendeovereenkomst met de directe rede, maar meer dan fo r m e el vind ik dieovereenkomst niet: voor mij weegt het zwaarst, dat een aanduiding ont-breekt, door middel van een verbum dicendi etc. of een daaraan gelijk-waardige constructie, dat we nu een natuurgetrouwe weergave van ge-sproken, of als zodanig gedachte, woorden gaan lezen, c.q. horen; daarkomt nog bij, dat niet alleen v66r, maar ook na de presensvormen weerverledentijdsvormen verschijnen: kon - kon - gewerkt had - enz., die het delezer duidelijk maken, dat hij nog steeds bezig is met een passage die niet inde directe rede staat. Op grond diarvan meen ik gerechtigd te zijn, ookpassages als Frg 197/198 (no) te rekenen tot de half-directe, half-indirecterede.

1" zie de verantwoording in bijlage II.

147

Page 162: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

3. FREQUENTIE VAN DE HALF-DIRECTE, HALF-INDIRECTE REDE

Zoals bij de directe rede de grootte van de plaats die deze inneemt, iniedere roman verschillend blijkt te zijn, zo is ook bij de half-directe, half-indirecte rede het aandeel dat deze mededelingsvorm aan een roman heeft,per werk anders van omvang.

De berekeningen heb ik op dezelfde wijze uitgevoerd als bij de directerede; ik moge hier volstaan met te verwijzen naar de beschrijving daarvanop blz. 105.

De uitkomsten van deze berekeningen geef ik hieronder, met achterhet percentage van de half-directe, half-indirecte rede, tussen haakjes hetovereenkomstige cijfer van de directe rede.

Zw I: Totaal aantal woorden van de hele roman 33.600

Idem v.d. half-directe, half-indirecte rede: 1.842:bijna 5,5% (d.r.: ruim 4 %) ;

Zw II: Totaal aantal woorden van de hele roman- 25.260

Idem v.d. half-directe, half-indirecte rede: 586:2,3% (d.r.: 0

,6 %) ;

Frg: Totaal aantal woorden van de hele roman • 41.190

Idem v.d. half-directe, half-indirecte rede: 2 .977;7,2% (d.r.: 0,12 %) ;

Df: Totaal aantal woorden van de hele roman: 63.250Idem van de half-directe, half-indirecte rede: 1.80o:bijna 2,9% (d.r.: ruim 9 %) ;

Ob: Totaal aantal woorden van de hele roman: 60.990Idem van de half-directe, half-indirecte rede: 4.584;7,5% (d.r. ruim 50%).

We zien nu een geheel ander beeld dan bij de directe rede: het aandeeldat de half-directe, half-indirecte rede heeft aan een roman moge dan perwerk anders zijn, de onderlinge verschillen zijn veel minder groot dan bij dedirecte rede: hier lopen de percentages van minimaal 2,3 % tot 7,5%, bij dedirecte rede van 0,12% tot ruim so%! Verder heeft ook hier „MijnheerOberon en Mevrouw" wel het grootste percentage, maar in vergelijkingmet dat van de directe rede, is het cijfer zeer laag ; het wordt bijna geeve-naard door dat van „Het Fregatschip Johanna Maria", waar de directe redejuist zo'n ondergeschikte rol speelt. Opvallend vind ik ook wel het lagepercentage bij „De Wereld een Dansfeest".

148

Page 163: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Uit de cijfers van het hiervOOr gegeven overzicht zou ik deze algemeneconclusie willen trekken: de half-directe, half-indirecte rede is een medede-lingsvorm, die in werken van verschillend karakter optreedt en die in romanswaar de schrijver de directe rede slechts sporadisch gebruikt, (Zw II, Frg) ,een niet onbelangrijke functie heeft bij het weergeven van woorden, maarvooral ook van gedachten der romanfiguren.

Ik geef hierna de cijfers die het aandeel voorstellen dat de voornaamsteromanfiguren hebben aan de half-directe, half-indirecte rede in iedere romanen ik doe dat aan de hand van het overzicht op blz. 107; de daar gevondenpercentages geef ik, ter vergelijking, tussen haakjes, op blz. 'so.

In twee opzichten zal dit overzicht moeten afwijken van het zojuistgenoemde: bij „Het Fregatschip Johanna Maria" geef ik ook de percentagesvan twee bijfiguren, Hendrik Meeuw en kapitein Wilkens, bij „MijnheerOberon en Mevrouw" geef ik, na de — lage — cijfers van de drie hoofd-figuren, nog de overeenkomstige — hogere — van een vijftal figuren van hettweede plan.

Uit het hierboven aangekondigde overzicht is het volgende op te maken1. Het aandeel van de hoofdfiguren aan de half-directe, half-indirecte redeverschilt weinig met dat wat zij hebben aan de directe rede in de beide`Zwerver'-romans en in „De Wereld een Dansfeest"; opvallende afwijkin-gen zien we bij „Het Fregatschip Johanna Maria" en bij „De Wereld eenDansfeest"; deze afwijkingen zelf verschillen weer sterk: in „Het Fregat-schip Johanna Maria" zien we dat de hoofdpersoon, Jacob Brouwer, in dehalf-directe, half-indirecte rede een dominerende rol speelt, vergelijkbaarmet die van Tamalone, vooral in „Een Zwerver verdwaald". De talrijkemonologues interieurs geven ons bij beide figuren de verklaring van ditgrote aandeel. In „Mijnheer Oberon en Mevrouw" zien we juist het om-gekeerde: de drie hoofdpersonen neinen slechts in geringe mate deel aan dehalf-directe, half-indirecte rede. Dit brengt mij tot:2. In „Mijnheer Oberon en Mevrouw" heeft Van Schendel de half-directehalf-indirecte rede kennelijk vooral gebruikt om de woorden en gedachtenvan de figuren van het tweede plan weer te geven. Hierdoor wordt m.i.de scheiding tussen hoofd- en bijfiguren verscherpt. Of dit winst betekentvoor de expressieve kracht van het boek, waag ik te betwijfelen: het doetmij wat gekunsteld aan.

149

Page 164: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Roman Hoofd- en bijfiguren Door dezengesproken186 tekst in

woorden

Aandeel (in percenten)v/h voorgaande aanhet totaal van de h.d.,

h.i. rede

Zw I TamaloneMevenaRogier

96489

220

52,3 % (d.r. : 47 %)4,8 % (d•r•: 1 7,7%)

11,9 % (d.r.: 12,1%)

samen: 69 % (76,8%)

Zw II Tamalone 429 73,1 % (d.r.: 89,7%)

Frg Brouwer 1.932 64,9 % (d.r.: 38,6%)Meeuw 396 13,6 % —Wilkens 218 7.5 % —

samen: 86,- % (38,6%)

Df Daniel 211 11,7 % (d.r.: 17 %)Marion 184 10,2 % (d.r.: 7,4%)Fr. Ringelinck 225 12,5% (d.r.: 12,8%)

samen: 34,4 % (37,2%)

Ob Oberon 116 2,5 % (d.r.: 38,8%)Titania 106 2,3 % (d.r.: 20,1%)

Selvergedaen 94 2 % (d.r.: 16,8%)

samen: 6,8 % (75,7°0

Klaartje 1.975 43 % •r.: 3,9%)Jan 715 15,6 % (d.r.: 6,9%)Sekeris 398 8,7 % (d.r.: 0,9%)Toon Morgenrood 378 8,25% (d.r.: 0,9%)mevr. Selvergedaen 257 5,6 % (d.r.: 2,1%)

samen: 81,15% ( 1 4,7%)

4. VERSCHIJNINGSVORMEN

In een artikel: „Indirecte rede in onafhankelike zinnen" 167 stelt Salverdade Grave dat de half-directe, half-indirecte rede — door hem: „onafhankelikeindirecte rede" genoemd — „nook onmiddellik achter een transitief werk-

166 Voor zover men bij de half-directe, half-indirecte rede kan zeggen dat de romanfiguurspreekt!181 Neophilologus, jrg. 12, (1927), blz. 161-166

150

Page 165: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

woord [kan] staan, zoals zeggen, zich verbeelden, onderstellen die, bij eigen-like rede, gevolgd worden door voorwerpszinnen; in hy zeidedat by alles alleen zou doen is het tweede gedeelte een afhankelike zin; om eenhoofdzin te kunnen zijn zou er aan moeten voorafgaan bijvoorbeeld:nam een besluit: hij zou alles alleen doen." (blz. 162).

Overdiep zegt: „Wordt de indirecte uitingsvorm ingeleid door eenverbum dicendi of sentiendi, dan is de afhankelijke, ontbreekt dit inleidendeverbum dan is de vrije of onafhankelijke indirecte rede gegeven." 168

Wat de mening van Salverda de Grave betreft:1. Het is — zulks in tegenstelling tot wat Salverda de Grave zo nadrukkelijkstelt — niet onmogelijk dat een zin in de half-directe, half-indirecte redeonmiddellijk achter een transitief werkwoord als zeggen etc. staat, of achtereen, aan zo'n werkwoord in functie en betekenis gelijk te stellen, woord ofwoordgroep. Ik vond acht voorbeelden 169 en citeer daarvan Ob 175 1, omdatjuist daar het werkwoord „zeggen" voorkomt: Ida, het dochtertje vanJan en Klaartje, praat met Oberon en Titania; zij zegt dat de dauw op hetland lijkt op de ogen van Fientje (het dienstmeisje van haar ouders):

„als ze gehuild heeft. Neen, gehuild heeft ze dan niet, maar als ze zit tedenken op haar kamer, bedoel ik. Tweemaal heb ik het haar gevraagd,maar ze zegt, neen, ze moest alleen maar aan iets denken.".De gespatieerde zin moet in de half-directe, half-indirecte rede staan,

want de directe rede zou zijn: „ze zegt: Neen, ik moe(s)t alleen maar aan ietsdenken", de indirecte: „ze zegt dat ze alleen maar aan iets moe(s)t denken".2. Ten onrechte meent Salverda de Grave m.i., dat een zin in de half-directe, half-indirecte rede steeds een hoofdzin genoemd moet worden:in for me el opzicht moge dit juist zijn: de woordvolgorde immers isgelijk aan die van een hoofdzin, maar in function eel opzicht ligt de zaakanders: telkens wanneer een zin in de half-directe, half-indirecte rede ver-gezeld gaati" van een verbum dicendi etc., is deze zin een bij zin; uitenkele, willekeurig uit iedere roman gekozen voorbeelden moge blijken,dat wat ik hier stel, niet alleen maar gegrond is op het hierboven geciteerdefragment (Ob 175), waar het verbum dicendi onmiddellijk voorafgaat;trouwens, dat het verbum dicendi etc. — behalve dan in Ob 175 e.d. — niet

168 Stilistische Grammatical §35, blz. 148.169 al . : I.: Zw II 10 (117/118); 2.: 64 (145); 3.: 124 (176); 4.: Frg 67 (38); 5: 90 11 (539; 6.: 126

(75); 7.: 174 (Ins); 8.: Ob 175 1 . De nummers I, 4, 6 en 7 hangen of van zelfstandige naam-woorden, nl.: gemijmer (1), antwoord (4) en gedachte(n) (6 en7).110 Hieronder vallen vooraf-, tussen- en achterplaatsingen van het verbum dicendi etc.

15 1

Page 166: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

onmiddellijk voorafgaat, doet niets ter take voor de functie van de zin in dehalf-directe, half-indirecte rede ten opzichte van de (hoofd)zin, waarin hetverbum dicendi voorkomt, hetgeen in de nu volgende voorbeelden ook iste constateren.Zw I 61 (39): In een nachtelijk gesprek vertelt Tamalone aan Rogier overzijn vroeger leven:

„Nadat hij uit het klooster was gegaan was hij altoosgelukkig geweest, zeide hij."„Nadat t/m geweest" is lijdend-voorwerpszin ten opzichte van

„zeide hij".Zw II 133 (i81 1): Tamalone spreekt tot de kinderen van Folcore, die nietuit de strijd is teruggekeerd:

„zeggend dat Teresa bij hen zou blijven oindat hun vader nog nietterug kwam, hij zelf moest met Simon en het ander kinddien avond weg in het schip."„Hij schip" hangt af, evenals de in de indirecte rede staande zin

„dat t/m kwam", van „zeggend"; „hij tim schip" is een lijdend-voorwerps-zin ten opzichte van „zeggend'', evenals „dat t/m. kwam".Frg 178/179 (108 111): De „Johanna Maria" heeft meer tijd nodig dan andersvoor het traject Apia-Suva:

„Maar Nash verkoos opwerken met lange wendingen, zoodat zij na zesdagen Westelijk van de Tonga-groep kwamen. Het was om hetschip te sparen, zei hij."„Het t/m sparen" is lijdend-voorwerpszin ten opzichte van „zei hij".

Df 331: Nadat Jonas bij een vorige gelegenheid tevergeefs heeft getracht„het menuet" te dansen met mevrouw Hadee, begint hij er op het verjaar-feest van Marion opnieuw over tegen zijn danspartner van toen:

„Hij zou het na het diner beter doen, zei hij,"„Hij zou t/m doen" is lijdend-voorwerpszin ten opzichte van „zei hij".

Ob 148: Mevrouw Selvergedaen heeft tegenover Klara geInsinueerd datmijnheer Oberon een slechte invloed zou hebben op Fientje, met wie hij teintiem zou omgaan:

„Toen Kwintus [een proteg6 van Selvergedaen] binnen kwam enhoorde dat mijnheer Oberon de dienstbode het hof maakte en haarcadeautjes gaf, moest hij onbedaarlijk lachen. Hij wist niet dat hetzo 'n slimmer d was, zeide hij, terwijl hij ondeugend keek."„Hij wist t/m was" is lijdend-voorwerpszin ten opzichte van „zeide hij".Misschien ten overvloede, wil ik nog erop wijzen, dat ook in de op

152

Page 167: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

blz. 1 51 in ander verband geciteerde passage Oh 175 de zin: „Neon, ze moestalleen maar aan iets denken" als lijdend-voorwerpszin afhangt van „ze zegt".

Trouwens, ik vraag mij of of in Salverda de Graves voorbeeld: „Hijnam een besluit: hij zou alles alleen doen", de zin: „hij zou alles alleen doen"functioneel Anders dan als lijdend-voorwerpszin kan worden opgevat" 1 ; devervanging van „hij zeide" door „hij nam een besluit" brengt hierin geenwezenlijke verandering: men kan „nam een besluit" immers moeilijkAnders zien dan als werkwoordelijke uitdrukking, nagenoeg gelijk aan: „hijbesloot"; substitueren we „hij besloot" voor „hij nam een besluit", dankrijgen we: „hij besloot: (of: hij besloot,) hij zou alles alleen doen" 172 ;(directe rede zou zijn: „hij besloot: ik doe alles alleen", of: „hij besloot: ikzal alles alleen doen"; indirecte: „hij besloot dat hij alles alleen zou doen").In alle drie gevallen zien we dat „besloot" (transitief werkwoord!) gevolgdwordt door een lijdend-voorwerpszin. Functioneel is: „hij zou alles alleendoen" dus geen onafhankelijke zin!

Ik kom nu tot Overdieps uitspraak, die ik op blz. 151 heb geciteerd.Tegen twee punten hiervan moet ik bezwaar maken, punten die ik als volgtzou willen formuleren:1. Overdiep ziet de half-directe, half-indirect rede, die hij „vrije of on-afhankelijke indirecte rede" noemt, als behorende tot de „indirecte uitings-vorm", de indirecte rede, nl. als een nevenvorm van de afhankelijkeindirecte rede;2. het voorkomen van indirecte, resp. half-directe, half-indirecte rede zouathangen van de aan- resp. afwezigheid van een verbum dicendi etc.

Ad 1. Overdiep ziet de half-directe, half-indirecte rede niet als een zelf-standige, onafhankelijke mededelingsvorm. Het lijkt een woordspeling, alsik opkom voor de onafhankelijkheid van een mededelingsvorm die juistvan Overdiep het epitheton „onafhankelijke" heeft meegekregen, maar ikbedoel ermee • onafhankelijkheid, zowel van de directe, als van de indirecterede; anders geformuleerd: de half-directe, half-indirecte rede is een mede-

171 Tenzij men hier aanneemt dat niet alleen „Hij t/m besluit", maar ook „hij t/m doen" weer-geeft wat de v er teller heeft gezegd. In dat geval verschilt dit voorbeeld principieel van deeerst gegeven zin: „Hij zeide dat hij alles alleen zou doen", waarin „hij t/m doen" weergeeft watde h i j - fi g u ur heeft gezegd.' 72 Een constructie die Salverda de Grave voor even onmogelijk zal hebben gehouden als die vancen zin in de half-directe, half-indirecte rede na „zeggen, zich verbeelden, onderstellen"!

153

Page 168: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

delingsvorm die zelfstandig is ten opzichte van zowel directe als indirecterede, geen variant van een van beide; het is een vorm, die een eigen plaatsheeft tussen deze twee mededelingsvormen in, maar kenmerkende eigen-schappen van beide vertoont.Ad 2. Ik bestrijd, dat de aan- resp. ifwezigheid van een verbum dicendietc. 173 bij, wat Overdiep noemt : „de indirecte uitingsvorm", no o dzak el ij kzou leiden tot „afhankelijke", resp. „vrije of onafhankelijke indirecte rede".

Dit „noodzakelijk" leid ik af uit het apodictische, tweemaal in genoemdeuitspraak gebezigde „is", hetgeen m.i. in beide gevallen vervangen moetworden door „kan zijn" en wel om twee redenen:A. Is een verbum dicendi etc. a an w ezig, dan kin - mits de conjunctieontbreekt - een zin in de half-directe, half-indirecte rede voorkomen, zoalsik hierv6Or (blz. isi), al heb besproken naar aanleiding van de stelling vanSalverda de Grave.

Het is zelfs zó, dat de constructie van verbum dicendi etc., gecombi-neerd met een zin in de half-directe, half-indirecte rede, bij Van Schendelmeer voorkomt dan het zinstype, waarbij zo'n verbum dicendi etc. ont-breekt.174

Hierbij moet ik opmerken: ie. Van Schendel vervangt soms een ver-bum dicendi etc. door een zegswijze met een nagenoeg gelijke of ver-gelijkbare betekenis, een zegswijze die hij dan wel eens ontleent aan degewone, wat familiaire, gesproken omgangstaal. Ter illustratie noem ik depassage Df 71: De „kamerverhuurder" Knuppel vertelt dat zijn dochterCorrie en zijn vrouw spijt hebben dat Daniel vertrokken is:

„Mijn vrouw had het er ook al over dat het zoo jammer was geenmuziek meer te hooren, ze was er zoo aan gewend."

178 Overdiep zegt ta.p.: „verbum dicendi of sentiendi": ik vind dit „sentiendi" minder ge-lukkig, omdat het vooral betekent, of althans suggereert, dat er sprake moet zijn van een g e-v o el s uiting ; dit bedoelt hij ook wel, want even verder in dezelfde § 35 zegt hij: „in den goedenepischen stijl [wordt] deze »erlebte Rede « voorbereid door aanduidingen van de scene en hetgebeuren, waaruit de stemming [spatiering van mij] van de personen den lezer begrijpelijkwordt." 1k meen echter dat de hdhir - althans bij Van Schendel - meer gedachten dan gevoelensmeedeelt wanneer geen woorden worden weergegeven; daarom zou ik „sentiendi" liever willenvervangen door „cogitandi", dat neutraler is van betekenis. Ik los de moeilijkheid op door tezeggen: „verbum dicendi etc.", aldus ruimte latende voor beide en, desnoods, voor nog anderesoorten.174 De als bijlage opgenomen lijst van plaatsen met hdhir zonder begeleidend verbum dicendietc., geeft als som 143 plaatsen; we vinden 30 plaatsen die begeleid worden door een constructie,met een betekenis, ongeveer gelijk aan een verbum dicendi etc., tervvijl we 159 plaatsen zien,waar de hdhir vergezeld gaat van een verbum dicendi etc. in de strikte zin van het woord.

154

Page 169: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Hier vervangt „had het er over": „zei". Van „had het er over" hangtaf: „dat het t/m hooren" (indirecte rede) en: „ze thn gewend" (half-directe,half-indirecte rede).2e. Soms kondigt de auteur als het ware aan — in de voorafgaande zinnenvan de context —, dat erichter woorden of gedachten worden weergegeven,zonder dat men een constructie, als onder le genoemd, kan aantonen, laatstaan een 'eche verbum dicendi etc. Dergelijke gevallen heb ik, zij het nietzonder aarzeling, ingedeeld bij de groep passages zonder verbum dicendietc. Ter illustratie citeer ik een willekeurig gekozen passage: Frg 127 (76) :

Op de werf te Libau ontmoet Brouwer de Noorse kapitein Rasmussen,onder wiens bevel hij vroeger heeft gevaren; deze dringt er op aan, datBrouwer op zijn schip zal aanmonsteren. Dan volgt:

„Hij antwoordde dat hij maar een schip kende waarop hij geheel naarzijn genoegen kon zijn en hij vertelde hem zijn wederwaardigheden;hij kon het aanbod alleen aannemen met de voorwaarde dat hij hemverlaten moest wanneer hij zijn schip tegenkwam, waar zij zich ookbevonden."Het gedeelte „hij kon tim bevonden", dat in de half-directe, half-

indirecte rede staat, kan niet afhangen van „antwoordde", nOch van„vertelde": het antwoord is al gegeven (in de indirecte rede): „dat hij maartim kon zijn"; dat wat Brouwer vertelt, zijn de „wederwaardigheden"die hij heeft beleefd en die Van Schendel bier niet opnieuw beschrijft. Inhet gedeelte „hij kon tim bevonden" maken we kennis met een v oo r-waarde die Brouwer stelt. Uit de voorafgaande zinnen weten we dus weldat Brouwer spreekt, maar een „zeide hij" ontbreekt.

B. Ontb reek t een verbum dicendi etc., dan kan niet alleen een zin in dehalf-directe, half-indirecte rede — en, zoals ik hierv66r (blz. 112 vlgg.) hebbesproken, in de directe rede — optreden, maar 66k een zin in de ge-wone, afhankelijke, indirecte rede! Dit blijkt uit een passage als Df 82:

Cheria Ringelinck vertelt hoe haar nichtje Marion zich, samen met haarvrienden en vriendinnen, vermaakt in de bossen van Oisterwijk; zij ver-telt ook, dat zijzelf plezier heeft in het zingen en dansen van de jongelui,maar haar huisgenote Petronel denkt daar anders over:

„Natuurlijk, aan aanmerkingen van Petronel geen gebrek. Of ik hetop me durfde nemen onschuldige kinderen aan een hoopbandeloozen over te leveren?"In de half-directe, half-indirecte rede zou de gespatieerde zin geluid

'55

Page 170: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

hebben: „D urfde ik het op me nemen" enz., terwijl in de directe rede dezin er als volgt uit zou zien: „Durf jij het op je nemen" enz.; we hebbenbier dus te maken met een zin in de indirecte rede, maar normaliter zou zijnvoorafgegaan: „Zij vroeg" of iets dergelijks, zodat we deze lezing zoudenkrijgen: ,,... geen gebrek. Zij vroeg of ik het op me durfde nemen"... enz.

Hoewel het al dan niet aanwezig zijn van een verbum dicendi etc.geen criterium blijkt te zijn voor het aantonen van afhankelijke indirecte,resp. half-directe, half-indirecte rede, heeft het signaleren van deze aan- ofafwezigheid bij de half-directe, half-indirecte rede wel degelijk zin, omdatvooral de afwezigheid van een verbum dicendi etc. een stijlmiddel kan zijn:de suggestie van een monologue interieur kan erdoor gewekt worden, eenopeenhoping van gedachten, instructies, argumenten e.d. kan er doorworden uitgedrukt; ook kan het ontbreken van een verbum dicendi etc. delevendigheid van de vertelling bevorderen.

Een voorbeeld van het eerste (de monologue interieur): Ob 14:Klaartje - in dit stadium van het verhaal nog een kind - vertelt aan Jan, datzij, toen er visite was, een schaal met frambozenkoekjes heeft zien staan:

„Er was niets waar ze zooveel van hield, ze had er al vier op en er lagener nog twaalf. Als de anderen er elk twee namen bleven ervier over, misschien vijf."Hier zou een toegevoegd „dacht ze" m.i. geen monologue interieur

doen ontstaan, maar een gewone, wat saaie, vertelling.

Een voorbeeld van het tweede (de opeenhoping van gedachten, in-structies, argumenten e.d.): Df 140: Mme Hublon, de „kleedster", verteltover de ziekte van Marion:

„Mademoiselle kreeg een inzinking, zij bleef weer in bed, metlichte koorts en een hardnekkigen hoest. Mme Hadee loste mij of metde zorgen. De musici mochten vooral niet weggezondenworden, zij moesten 's morgens in het salon spelen,elegante muziek, dan kon mademoiselle het in bed hoo-ren, gedempt."

Dat de vertelling levendiger en levensechter kan worden door het weg-laten van een verbum dicendi, blijkt m.i. uit een passage als Ob 41/42: Janvertelt aan Klaartje hoe Selvergedaen - zich uitgevende voor mijnheerOberon - heeft geprobeerd hem over te halen tot oneerlijkheid. Het citaat

156

Page 171: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

begint in de directe rede; na: „het is niet eerlijk" gaat de directe rede ineensover in de half-directe, half-indirecte: een toegevoegd „zei hij" zou hier eenongunstig effect hebben:

„En weet je wat je doen moet als je je les niet kent? Dan schrijf je hetop een stukje papier en je houdt het onder de bank, dan kan je hetoplezen. Er zijn jongens die dat doen, zei ik, maar het is niet eerlijk.Ja, maar hij vond ze toch wel slim. Hij wou dat ik elkenWoensdag en Zaterdagmiddag met hem ging wandelen. ..." enz.

Zinnen, begeleid door een verbum dicendi etc.175

De zinnen in de half-directe, half-indirecte rede waarbij wel een ver-bum dicendi etc. aanwezig is, kunnen worden onderverdeeld in vijfsoorten:

I: een zin in de half-directe, half-indirecte rede als volgzin na een zin in deafhankelijke, indirecte rede 176, b.v.: Ob 201: mevrouw Selvergedaen heeftKlara uitgenodigd met haar mee te gaan naar Parijs: Klara voelt daar nietveel voor, haar dochtertje Ida wel:

„Ida zeide dat het heerlijk moest zijn een groote reis te maken en veelmoois te zien in een vreemd land, zij zou wel mee willen zonderdie mevrouw,"

II: een zin, afhangend van een volgende hoofdzin, b.v.: Df 120: Papelon,de „bloemist", vertelt aan Daniel (die zich nu „De Moralis" noemt) overMarion (optredende aan de Opera Comique onder de naam- Mlle Tintarion)en het succes dat zij heeft:

„Toen ik dit alles aan De Moralis vertelde en er bij hem op aandrongMlle Tintarion eens te zien optreden, luisterde hij onverschillig.Hij had van haar gehoord, scheen het."

III: een zin in de half-directe, half-indirecte rede, in een cesuur, een pauze,onderbroken door een hoofdzin; b.v.: Frg 38 (20): kapitein Wilkens wilgraag een zo snel mogelijke overtocht maken; hij spreekt hierover met destuurman Evers:

195 Hiertoe reken ik ook de zegswijzen, als bedoeld in de eerste opmerking op blz. 154.176 Dit is het type, door Van Wijk reeds gesignaleerd, (Dr.N.van Wijk: De NederlandscheTaal, 4e druk, herz. door Dr. W. van Schothorst, Zwolle 1919 blz. 61) maar geinterpreteerd alseen variatie op de `gewone' indirecte rede.

157

Page 172: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„hij beval hem gedurende de geheele reis alle mogelijke snelheid tehalen, wat een ander kon, zeide hij, moest een schip, dattuig voerde zooals de Johanna Maria, even goed kunnendo en.

IV: een zin, afhangend van een voorafgaande hoofdzin• Frg 9011 539 ph175 1 citeerde ik, in ander verband, op blz. 151: kapitein Wilkens bekentBrouwer, dat hij hem veertien jaar lang onrechtvaardig heeft behandeld; nuwil hij het echter goed maken: (de woorden vanWilkens worden doorVan Schendel in de half-directe, half-indirecte rede weergegeven):

„meer woorden waren nutteloos en als Brouwer hem de hand wildegeven kon hij zich gerust voelen.Brouwer antwoordde: de kapitein had nooit iets op hem tezeggen gehad, op zijn gedrag of op zijn werk, daarvoorkenden zij elkaar te goed; maar, en dit wist hij bij onder-vinding, als het geluk tegen is zoekt men de schuld bijeen ander, en dat was de reden waarom hij nooit een goedwoord van den kapitein gehoord had; hoewel hij daaroverwel eens opstandig geweest was had hij altijd gewetendat geen van beiden schuld had aan het misverstand; alsde kapitein hem de hand wilde geven was elk woord teyeel.”Ik heb Brouwers antwoord in extenso geciteerd, omdat uit de laatste

zin blijkt dat de passage in haar geheel een antwoord is: „als de kapiteinhem de hand wilde geven" is een reactie op „als Brouwer hem de hand wildegeven", „was elk woord te veer op: „meer woorden waren nutteloos".

V: een verbum dicendi, gevolgd door een zin in de directe rede, daarnadoor een zin in de half-directe, half-indirecte rede, (slechts in twee gevallenvoorkomend: Df 102 en Ob 43 1 : beide in ander verband reeds geciteerd: blz.131, resp. blz. 13o; ik geef van Ob 43 1 — m.i. het duidelijkste voorbeeld —de desbetreffende zinnen nogmaals)-

„hij zei: als je het stilletjes vertelt kom ik er toch achter en dan ben jeverloren. Dus moest ik het maar eerlijk beloven."

In een bijlage geef ik een lijst van de plaatsen, waar de zojuist besproken vijftypen voorkomen.

i58

Page 173: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

5. EXPRESSIVITEIT

De expressiviteit, de expressieve waarde, de kracht van de constructiemet half-directe, half-indirecte rede is in de vorige paragrafen al een enkelemaal, soms slechts terloops, ter sprake gekomen; in deze paragraaf tracht ikeen meer systematische behandeling daarvan te geven.

a. de half-directe, half-indirecte rede kan een mededeling een persoonlijkerkarakter geven dan de indirecte rede; b.v.: Zw I 83 (50): Verwonderd enberouwvol beziet Rogier Mevena terwijl zij bidt; daarna volgt:

„Rogier sprak het eerst en zeide kalm, dat het geloof der klerken(kerken) hem reeds lang had verlaten, maar inniger dan hethoogste geloof was de liefde welke hij haar toedroeg, enhij wilde zich gansch aan haar wijden, die hem lieverwas dan alle de heiligen —, ),

Zw II 77 (152): Heer Lune, de broer van Tamalones geliefde, Maluse,polst de monnik over diens betrekkingen met de revolutionairen; Tamalonedie hem niet geheel vertrouwt, antwoordt niet:

„de ander, met zijn vinger opgeheven manend tot voorzichtigheid,bad hem toch goed te verstaan wat voor zijn best bedoeld werd, deverspieders wisten meer dan onnoozele lieden meenden."

Frg 158 (95): Brouwer en Every, na een vechtpartij achtergelaten in eenziekenhuis te Honolulu, zien na vrij lang wachten, de „Johanna Maria" — indie tijd de „Lilian Bird" geheten — de haven weer binnenlopen:

„Every kwam aangeloopen en riep dat het lange John de Franschmanmoest zijn die op de groote ra liep, hij zag het aan den viltenhoed dien zij in Guyaquil hadden gekocht."

Df 86/87: Marion is — overigens met goedkeuring en medewerking vanhaar vader en haar tante Cheria — weggelopen naar de balletschool inBrussel; Cheria vertelt:

„Hoe ik het precies aangelegd heb, weet ik niet meer. Maar twee dagenlater bracht Ciska mij een briefje, dat ik hardop las in bijzijn vanPetronel. Er stond in dat Marion afscheid van mij nam omdat zij haarbrood wilde verdienen als balletdanseres, en ze dankte mij enzoo-voorts, en zei nog iets over Petronel,"

Ob 69: Selvergedaen zegt, dat postzegels verzamelen nuttig is voor eenjongen, omdat hij daardoor op de hoogte raakt van allerlei soorten geld:

„De andere heeren waren het met hem eens, alleen vond mijnheer

159

Page 174: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Ombelet dat een jongen er zich niet al to veel aan moest overgeven,anders verwaarloosde hij het huiswerk. In zijn jeugd hadhij ook verzameld tot hij zich tot de letterkunde aan-getrokken voelde."

Als we de gespatieerde gedeelten stuk voor stuk overbrengen in de in-directe rede, betekent dit bepaald geen winst in stilistisch opzicht; we krij-gen dan:Zw I 83 (so): „Rogier zeide kalm, dat het geloof der kerken hem reedslang had verlaten, maar dat inniger dan het hoogste geloof deliefde was welke hij haar toedroeg, (of: maar dat de liefdewelke hij haar toedroeg, inniger was dan het hoogste geloof,)en dat hij zich gans aan haar wilde wijden, die hem lieverwas dan alle de heiligen — ,"

In ten minste drie opzichten is deze volgehouden indirecte rede m.i.inferieur aan de oorspronkelijke constructie:i. het zinsritme wordt op hinderlijke wijze verstoord door het terugkerenvan het voegwoord „dat" en het opheffen van de inversie bij „was de liefde"in mijn eerste versie: „maar dat inniger" enz.; in mijn tweede lezing„maar dat de liefde" enz. wegen deze dingen veel minder zwaar, maardie heeft weer als nadeel, dat de verrassende bouw van de zin teloorgaat:in de oorspronkelijke vorm zien we eerst datgene waarmee iets, wat nogniet genoemd is, wordt vergeleken; de lezer vraagt zich als het ware af:„Wat moet het wel zijn, dat nog inniger is dan het hoogste geloof?"; danvolgt het `antwoord' op die vraag: „de liefde welke hij haat. toedroeg".Voor beide versies van de voortgezette indirecte rede gelden de twee, nunog volgende bezwaren in gelijke mate:2. De zin wordt saai door het driemaal voorkomende „dat'', er zit weinig`gang' meer in; de naam „lintwormconstructie" zou bij een dergelijkezinsbouw wel op zijn plaats zijn.3. Verdwenen is de verrassing bij de lezer, een verrassing ontstaan doordatRogiers woorden ineens niet sneer in de 'op een afstand blijvende' indirecterede worden weergegeven, maar in de vorm die zo typerend is voor dehalf-directe, half-indirecte rede: de woordschikking van een hoofdzin inde directe rede, maar zOnder het soms wat schokkend `directe' van dieconstructie: een zekere reserve blijft bewaard (de derde persoon, de `ver-tellende' onvoltooid verleden tijd). Zo waant de lezer zich al even toehoor-der, al is het nog wel wat 'op afstand'.

16o

Page 175: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Zw II 77 (152): „de ander, ..., bad hem toch goed te verstaan wat voor zijnbest bedoeld werd; hij vertelde hem (ook denkbaar zou zijn: hijwaarschuwde hem ervoor c.d.) dat de verspieders meer wistendan onnozele lieden meenden."

Een toevoeging als: „hij vertelde hem dat" heeft voor het begrijpen vande situatie geen betekenis en stoort de natuurlijke gang van het verhaal.Zo'n toevoeging is echter onmisbaar in de voortgezette indirecte rede,omdat de zin: „de verspieders meenden" onmogelijk kan afhangen van„bad hem" 17 7 .

Frg 158 (95): „Every ... riep dat het lange John de Fransman moest zijn dieop de grote ra liep en dat hij dit zag aan den vilten hoed dien zijin Guyaquil hadden gekocht."

Bij deze lezing wordt de vertelling minder levendig, wat saai; juist indit verhaal, waarin de directe rede zo'n geringe rol speelt, zou de lezer,dunkt mij, node de suggestie missen, dat hij enigszins `toehoorder' is, eensuggestie, die de half-directe, half-indirecte rede wel vermag te wekken.

Df 86/87: ,,... bracht Ciska mij een briefje, ... Er stond in dat Marion af-scheid van mij nam omdat zij haar brood wilde verdienen als balletdanseres,en dat zij mij dankte enzoovoorts, en dat zij nog iets zei overPetronel,"

Hoewel bovenstaande versie m.i. zó dwaas is, dat ieder commentaaroverbodig lijkt , meen ik dat het tOch goed is, ze even au serieux te nemen.Ik zie dan een drietal ernstige bezwaren:r. De zinsbouw is, door het herhaalde „en dat", stuntelig te noemen.2. Een woord als „enzoovoorts" is in de indirecte rede bijna niet te hand-haven, omdat het daar de schijn wekt dat Marion zou hebben geschreven:„Ik dank u enzoovoorts". Toch is dat „enzoovoorts" juist zó tekenend voorde goedmoedige, bescheiden Cheria Ringelinck - zij wil de, ongetwijfeldzeer hartelijke, dank van Marion niet meedelen - dat men het ongaarnezou missen.3. De constructie „Er stond in ... dat zij nog iets zei over Petronel" zou ikronduit absurd willen noemen: er staat niet in de brief dat zij nog ietszegt, neen, zij zegt nog iets in dat briefje en haar tante Cheria vertelt dit: bij

177 Om dezelfde reden heb ik deze zin opgenomen in de lijst van plaatsen met hdhir, niet af-hangend van een verbum dicendi etc.

161

Page 176: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

de half-directe, half-indirecte rede kan zoiets: de band met „Er stond in" isna de zin „en dankte mij enzoovoorts" z6 los geworden, dat we ongemerktweer in de vertelling van de ik-figuur terechtkomen.

Ob 69: ,,... alleen vond mijnheer Ombelet dat een jongen er zich niet al teveel am moest overgeven, omdat hij anders het huiswerk ver-waarloosde. Hij vertelde (of: „voegde eraan toe" e.d.) dat hijin zijn jeugd ook had verzameld tot hij zich tot de letter-kunde aangetrokken voelde."

Het ingelaste „Hij vertelde" (of iets van dien aard) is noodzakelijk, om-dat „hij ... had verzameld" niet kan afhangen van „vond": dit „vond"kondigt een mening aan, geen weergave van een feit! Evenals de toevoegingbij Zw II 152 (hierv66r: blz. 161) betekent ook deze in stilistisch opzichtgeen winst, maar verlies!

b. de half-directe, half-indirecte rede kan soms gedachten en gevoelens vaneen romanfiguur suggestiever weergeven dan de directe of indirecte rede.Dit kan gebeuren in combinatie met een werkwoord als: denken, peinzen,mijmeren e.d., soms ook met de `steun' van een voorbereidende, de sfeertekenende constructie in de voorafgaande tekst. Aan de hand van voorbeeldenuit de door mij bestudeerde romans 178 zal ik trachten verschillende nuancesvan gedachten of gevoelens te laten zien, die in de half-directe, half-indirecterede aan de lezer kenbaar worden gemaakt 179 . Na ieder voorbeeld geef ikde - hypothetische - varianten in de directe en indirecte rede, met enigcommentaar.

1. Een mijmering over voorafgegane gebeurtenissen, een recapitulering :Zw I 169/170 (93/94): Heer Gian Lugina, de vader van Mevena, bezoektTamalone en vraagt hem, de volgende dag bij hem te komen:

179 Slechts „De Wereld een Dansfeest" levert m.i. geen bruikbaar materiaal op; daarover zal ikhierna nog spreken.179 Evenmin als van de compacte zin in de directe rede, kan men van een zin (of stuk daarvan) inde hdhir zeggen dat hij op zichzelf een expressieve waarde bezit, anders dan het leggen van eencontact tussen lezer en romanfiguur, een contact, dat persoonlijker is dan de indirecte rede ver-mag tot stand te brengen. Wanneer ik hierna spreek over het weergeven in - en soms ook clOOr -de hdhir van een bepaalde stemming van de verschillende romanfiguren, dan bedoel ik daarmeedat de hdhir wordt toegepast in een situatie, waarin die bepaalde stemming door de schrijverwordt geschetst; deze kan daarvoor allerlei middelen aanwenden: een daarvan kin de hdhir zijn,maar dit behoeft niet per se het geval te zijn.

162

Page 177: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Toen hij weg was zat Tamalone te staren met opgerimpeld voor-hoofd, mijmerend over Mevena en of misschien haar vaders komst hemgeluk zou brengen. Hij had den man bedrogen, zijn belofteom Rogier te vermoorden was hij nooit voornemensgeweest te houden; hij moest dus morgen iets verzinnen.”In de directe rede zou het gespatieerde gedeelte luiden: „Ik heb den

man bedrogen, (eventueel gevolgd door: „dacht hij") mijn belofteom Rogier te vermoorden ben ik nooit voornemens geweestte houden; ik moet dus morgen iets verzinnen."In de indirecte rede zouden we krijgen: „Hij peinsde erover, dat hijden man had bedrogen, omdat hij zijn belofte om Rogier tevermoorden nooit voornemens was geweest te houden, zodathij dus morgen iets moest verzinnen."

De versie in de directe rede doet mij veel nuchterder aan dan de gegevenlezing, waar de half-directe, half-indirecte rede een zekere `gesluierdheid'veroorzaakt, die veel beter past bij de vereiste sfeer van mijmering.

De variant in de indirecte rede is m.i. geheel onbruikbaar door dehouterige bouw, die weer de benaming „lintwormconstructie" oproept.

2. Onzekerheid en angst.Zw I 172 (95): Lugina heeft Tamalones verraad ontdekt; hij probeert demonnik te doden, maar deze vlucht:

„Tamalone voelde zich gejaagd. Hij wilde naar de stad waarMevena was maar hij vreesde zijn vijanden; zoo hijslechts Rogier kon waarschuwen over haar te waken -haar broeders waren nabij, misschien was er al een on-geluk gebeurd en wat kon hij zelf nu doen, die vervolgdwerd door de hatelijke edelen in 't (het) leger? Maar hijhoopte, dat hij een boodschap kon zenden."In de directe rede zou het gespatieerde gedeelte worden: „Ik wil naar

de stad waar Mevena is, (eventueel gevolgd door: „dacht hij")maar ik vrees mijn vijanden; zoo ik slechts Rogier kon waar-schuwen over haar te waken - haar broeders zijn nabij,misschien is er al een ongeluk gebeurd en wat kan ik zelf nudoen, die vervolgd word door de hatelijke edelen in hetleger? Maar ik hoop dat ik een boodschap kan zenden."

In de indirecte rede zouden we zien: „Hij was zich ervan bewustdat hij naar de stad wilde waar Mevena was, maar dat hij

163

Page 178: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

zijn vijanden vreesde; hij gevoelde het verlangen Rogier tewaarschuwen over haar te waken, omdat haar broeders nabijwaren en hij vreesde dat er misschien al een ongeluk gebeurdwas; hij vroeg zich of wat hij zelf kon doen, die vervolgdwerd door de hatelijke edelen in het leger. Maar hij zeidebij zichzelf dat hij hoopte een boodschap te kunnen zenden."

De versie in de directe rede komt mij qua vorm niet onbruikbaarvoor, maar de in de gegeven tekst aanwezige gevoelswaarde is verlorengegaan: ik beluister niet langer de toon van iemand die, vol angstigetwijfel, in zichzelf spreekt, maar ik hoor nu een man die als het ware metzichzelf overlegt, hoe gevaarlijk de situatie is en zich afvraagt welke moge-lijkheden hem nog resten.

De versie in de indirecte rede tracht wel de sfeer van angst en onzeker-heid enigermate weer te geven, maar de dramatische spanning in de doortwijfel verscheurde mens is niet langer voelbaar. Daarbij komt nog, dat devorm onbeholpen is, de opeenvolging der zinnen saai en monotoon. Detalrijke inlassingen — nodig omdat de steeds wisselende stemming bij deromanfiguur verhindert dat alle zinnen van een verbum dicendi etc.afhangen — storen bier op bijzonder hinderlijke wijze de vereiste gang vanhet verhaal: een typering van angst en twijfel vraagt eerder om een schilde-ring met korte, elkaar snel opvolgende zinnen, dan om een gezapig voort-gaand relaas!

3. Neerslachtigheid.Zw II ro (117) • Tamalone is in Venetie aangekomen; hij wordt door allerleiindrukken herinnerd aan zijn jeugd en een vreemd gevoel van geluk enverlangen komt over hem:

„Dien eersten nacht lag hij met open oogen in dit lijden en verlangen,tot hij weer zoekend doolde in zulk gemijmer waar geen slot aan komt:God had hem vergeten voor hij ter wereld kwam, het lotdat de menschen niet verandert zou hem wel voort doengaan en hem een zwerveling laten, een kind van de vrij-heid, een niemands kind;"In de directe rede zou het gespatieerde gedeelte luiden: „God heeft

mij vergeten voor ik ter wereld kwam, het lot dat de mensenniet verandert zal mij wel voort doen gaan en mij een zwer-veling laten, een kind van de vrijheid, een niemands kind".

In de directe rede luidt het desbetreffende gedeelte: „Hij d a c h t dat

164

Page 179: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

God hem vergeten had voor hij ter wereld kwam en dat hetlot dat de mensen niet verandert, hem wel voort zou doengaan en hem een zwerveling laten, een kind van de vrijheid,een niemands kind."

Beide versies, towel die in de directe, als die in de indirecte rede, zijnm.i. bruikbaar; ik vind ze echter geen van beide beter dan de gegeven tekstin de half-directe, half-indirecte rede, waar de emotie minder heftig lijkt danin de directe rede.

4. een zorglijk peinzen.Frg 149 (9o): De „Johanna Maria" wordt verwaarloosd door de tweekapiteins, Wynn en Evans; Brouwer zorgt zo goed mogelijk voor het schip:

„Maar in zijn rusttijd zat hij bezorgd te peinzen — het werd oud, degebreken die hij zag waren te verbeteren, maar hij vrees-de dat er ook andere zouden zijn, verborgen voor zijnoog; het was hecht gemaakt, maar het werd zwak, hetkon niet meer dan zeven of acht mijl halen."Het lijkt mij beter alleen een versie in de indirecte rede te construeren,

omdat de directe rede in „Het Fregatschip Johanna Maria" slechts sporadischoptreedt, zodat het vrijwel ondenkbaar zou zijn, dat een passage als deonderhavige in deze mededelingsvorm zou voorkomen.

„Hij peinsde erover dat het oud werd, dat de gebrekendie hij zag waren te verbeteren, maar dat hij vreesde dat erook andere zouden zijn, verborgen voor zijn oog; hij wistdat het hecht was gernaakt, maar dat het zwak werd, zodathet niet meer dan zeven of acht mij1 kon halen."

In de bovenstaande versie is de constructie „Hij peinsde erover dathij vreesde dat..." onvermijdelijk, maar beslist lelijk; zo ook: „hij wist dat

maar dat zodat ...": de gegeven lezing verdient m.i. dan ook verrede voorkeur.

5. een verwachtingsvol denken.Frg 171 (103): De eigenaars van de „Johanna Maria" (nu: „Lilian Bird")hebben beloofd dat zij het volgend jaar het schip aan Brouwer zullen over-doen:

„Hij ging naar boven en geleund aan het hek keek hij het schip overde heele lengte aan. Het doel was dichtbij, nog enkele maan-den; en het zou niet door zijn werk zijn, want een deel

1 65

Page 180: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

van het verdiende geld was gestolen, maar door het gelukdat nu den een dan den ander kiest."Om dezelfde reden als bij punt 4, geef ik slechts een mogelijke versie

in de indirecte rede: „Hij overwoog dat het doel dichtbij was,dat het nog (slechts) enkele maanden zou duren, voor hetdoel bereikt zou zijr1 180 ; en dat het niet door zijn werk zouzijn, omdat'81 een deel van het verdiende geld gestolen was,maar door het geluk dat nu den een dan den ander kiest."

Het teloorgaan van de compacte zin „nog enkele maanden", die m.i.bier een vreugdevol verwachten suggereert, en een zekere vertraging in degang van het verhaal, ontstaan door de vele voegwoorden, doen de lezerminder meeleven met war, ik „verwachtingsvol denken" noem, dan in deoorspronkelijke lezing het geval was.

5. een oppervlakkig, ijdel denken.Ob 81: Mevrouw Selvergedaen heeft Klaartje een spiegeltje gegeven, dat deeigenschap zou hebben, een meisje dat erin kijkt, „de mooiste van haar tijd"te maken; eerst is Klaartje niet erg blij met het geschenk, maar later ver-andert zij van mening •

„zij deed het oude spiegeltje in de lade en keek naar het nieuwe.Haar wenkbrauwen waren glad, maar zij moesten noggladder zijn, dacht zij, daarom streek zij er over. En als zij haarlippen een beetje open hield stond het haar beter danheelemaal op elkaar. Misschien werd zij nog de mooistevan haar tijd."In de directe rede zou het gespatieerde gedeelte luiden: „Mijn wenk-

brauwen zijn glad, maar zij moeten nog gladder zijn, dachtzij, ... En als ik mijn lippen een beetje open houd staat hetmij beter dan heelemaal op elkaar. Misschien word ik nog demooiste van mijn tijd."

In de indirecte rede krijgen we: „Zij overwoog dat haar wenk-brauwen glad waren, maar dat zij nog gladder moesten

"° Dat een compacte zin als „nog enkele maanden" in de half-directe, half-indirecte rede wel,maar in de indirecte rede niet mogelijk is, duidt er mi. op, dat eerstgenoemde mededelings-vorm in dit opzicht meer verwant is met de directe rede, waar de compacte zinnen zo veelvuldigblijken voor te komen. (Vgl. Directe Rede, blz. 69/70 vlgg.).181 Het komt mij voor, dat handhaving van „want", handhaving van de hdhir tot gevolg zouhebben.

166

Page 181: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

zijn. En dat als zij haar lippen een beetje open hield het haarbeter stond dan heelemaal op elkaar. Zij dacht dat zij mis-schien nog de mooiste van haar tijd werd."

De versie in de directe rede, hoewel misschien iets te 'brutaar van toon,zou toch wel vrij goed in het verhaal passen, al geefik ook hier de voorkeuraan de gegeven lezing.

De versie in de directe rede daarentegen komt in het geheel niet inaanmerking door de 'verbrokkeldheid' van de zinsbouw enerzijds, dezwaarwichtigheid ervan anderzijds.

Op grond van het voorafgaande kom ik tot de conclusie, dat de half-directe, half-indirecte rede zich zeer goed leent voor het weergeven vangedachten en gevoelens van allerlei aard in een monologue interieur van deromanfiguur; in ieder geval beter dan de indirecte, veelal ook beter clan dedirecte rede.

In noot 178 op blz. 162 heb ik gezegd, dat „De Wereld een Dansfeest"geen geschikt materiaal oplevert voor het onderdeel: het weergeven vangedachten en gevoelens in de half-directe, half-indirecte rede. Opper-vlakkig beschouwd lijkt dit een onjuistheid, want, ofschoon men bij deplaatsen waar een begeleidend werkwoord in de context ontbreekt, steedseen verbum dicendi, maar nooit een verbum sentiendi (c.q. cogitandi)`mist', op een drietal plaatsen (Df 65, 85 en 127) zien we toch een passagein de half-directe, half-indirecte rede begeleid door het werkwoord „den-ken". Dan vraagt men zich af: Zijn dat dan gee,n voorbeelden van hetweergeven van gedachten? Een nadere bestudering van de desbetreffendeplaatsen zal, meen ik, leiden tot een ontkennend antwoord op deze vraag.Dr65: De „kamerverhuurder" Knuppel vertelt over studenten die bij hemwonen; van een zekere Peereboom zegt hij:

„Peereboom dacht altijd dat zijn linnengoed in de wasch verwisseldwerd, zijn overhemden waren dan veel fijner dan die hijterugkreeg."

Df 8 s : Reynald, die verliefd was op Marion, is niet gekomen om met haarvader te spreken; Marions tante Cheria vertelt wat Marions vriendin,Jeanneton, haar hierover heeft medegedeeld:

„De reden dat hij toen 's middags niet bij Frans 182 kwam,

182 Hier zien we een principieel verschil tussen de hdhir en de directe rede: in de laatste medede-lingsvorm zou Jeanneton, sprekende over de vader van haar vriendin, gezien de sfeer in het ver-haal, nooit zeggen: „Frans"; we zouden dan iets krijgen als: „Jeanneton zeide mij: De reden dat

167

Page 182: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

zou wel zijn, dacht zij, dat hij had ingezien dat het geenernst was bij haar. Daar had hij wel gelijk in, want den heelenMaandag liep zij met dien vreemden jongen, die een student uit Am-sterdam scheen te zijn, een knappe jongen als hij niet dat roodachtighaar had. Jeanneton en de andere meisjes hadden niets van het gevalbegrepen en Marion sprak er ook niet over. Na dien Maandag,dacht zij, hadden zij mekaar niet meer gezien."

Df 127: Daniel hoort bij de bloemist Papelon, dat Reynald Marion bloemenheeft gestuurd:

„De Moralis zeide niets toen hij dien naam gehoord had, maar het waste zien dat hij hem kende. Het was zeker een rivaal, dacht mijnvrouw later."Als ik nu de drie hierboven geciteerde plaatsen naga, kom ik tot deze

gevolgtrekkingen:I. Bij Df 65 ligt het voor de hand, dat Peereboom tegen zijn hospes g ezeg dheeft: „Mijn overhemden zijn veel fijner dan die ik terugkrijg"; de goede,praatgrage Knuppel wordt door Van Schendel niet bepaald als een ge-dachtenlezer getekend!2. Df 85: bij een omzetting van de gespatieerde gedeelten in de directerede, verandert „dacht zij" beide malen in: „denk ik", hetgeen men eenstopwoordje zou kunnen noemen en wel van de oorspronkelijke spreeksterJeanneton. De inhoud en de sfeer van de gehele passage in de half-directe,half-indirecte rede zijn niet die van een oorspronkelijke monologue inte-rieur, maar van een vertelling; hierop wijzen vooral gedeelten als „Jeanne-ton t/m over" en „Na t/m gezien", evenals een zinsnede, voorafgaande aande passage in de half-directe, half-indirecte rede (Df 84(85), waar CheriaRingelinck zegt: „En ze [Jeanneton] vertelde me hoe de work in densteel zat,". (Df 84)3. Df 127: Als we hier een weergave van gedachten zouden hebben, danhad er m.i. moeten staan: „Het was zeker een rivaal, had mijn vrouw latergedacht, zoals zij mij vertelde."

Op grond van bovenstaande drie punten kom ik tot de conclusie, dat inDf 65, 85 en 127 geen gedachten, maar gesproken woorden wordenweergegeven.

hij toen 's middags niet bij Marions vader (of: bij mijnheer Ringelinck) kwam, zal welzijn, denk ik," enz. Dit „Frans" komt dus op rekening van de zuster van Frans, die nuJeanneton woorden in de hdhir weergeeft.

i68

Page 183: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Is het nu toeval, dat wij juist in „De Wereld een Dansfeest" geen plaat-sen kunnen vinden waar gedachten en/of gevoelens van de romanfiguren inde half-directe, half-indirecte rede aan de lezer worden medegedeeld?Ik meen van niet: het moet samenhangen met het karakter van dit werk:Van Schendel heeft de innerlijke groei van de hoofdpersonen zich latenvoltrekken door hun uiterlijke gedragingen, handelingen en woorden tedoen weergeven door verschillende vertellers, die zelf wel een rol spelen inhet verhaal, maar geen hoofdrol. De eigenlijke hoofdpersonen (Marion,Daniel, Frans Ringelinck) worden dikwijls sprekend ingevoerd, maar zijvertellen nooit: hun gedachten blijven dus verborgen voor hen die welvertellen en daardoor ook voor de lezer. Een opvallend verschil met deZwerver-romans, het Fregatschip Johanna Maria en Mijnheer Oberon enMevrouw, waar de hoofdpersonen, soms mijmerend, hun gedachten welkunnen mededelen, omdat zij soms de functie van verteller hebben.

c. Van Schendel doet een enkele maal een - m.i. slechts ten dele geslaagde -poging, een dialoog weer te geven in de half-directe, half-indirecte rede,zowel met (Frg 90 (53)) als zOnder verbum dicendi Frg. 1751176 (1061107);(Ob 103/104). Ik citeer, niet alleen curiositeitshalve, maar ook om mijngedeeltelijke afwijzing van dit procede enigermate waar te kunnen maken.Frg 90 (53): (Voor de situatiebeschrijving zie blz. 158, waar ik - in anderverband - ook het antwoord van Brouwer al heb geciteerd.):

„Nadat Wilkens wat been en weer had geloopen bleef hij voor Brou-wer staan. Veertien jaren lang, zeide hij, had hij hem onrechtgedaan en niet begrepen dat hij zijn plicht aan het schipbeter vervulde dan hij zelf; meer woorden waren nutte-loos en als Brouwer hem de hand wilde geven kon hijzich gerust voelen.Brouwer antwoordde: de kapitein had nooit iets op hem tezeggen gehad, op zijn gedrag of op zijn werk, daarvoorkenden zij elkaar te goed; maar, en dit wist hij bijondervinding, als het geluk tegen is zoekt men de schuldbij een ander, en dat was de reden waarom hij nooit eengoed woord van den kapitein gehoord had; hoewel hijdaarover wel eens opstandig geweest was had hij altijdgeweten dat geen van beiden schuld had aan het mis-verstand; als de kapitein hem de hand wilde geven waselk woord te veel."

169

Page 184: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Frg 175/176 (106/107): Jacob Brouwer en zijn vriend Hendrik Meeuwzitten samen op het z.g. voorluik van het fregatschip; het is avond,beiden zijn in gedachten verdiept:

„Meeuw sprak het eerst, ...; na weer een pons zwijgen vroeg hij ofook Brouwer niet Amsterdam zou willen terugzien; hij had aldikwijls gemerkt dat hij te oud werd voor de zee enwaar kon een man dan beter zijn dan onder de menschenbij wie hij geboren was? verwanten had hij niet, maarals hij toch niets anders te doen had dan te denken aanvroeger tijd deed hij het liever aan den Ykant, waar menten minste Hollandsche schepen zag. Hij had er op ge-rekend dat Brouwer eigenaar zou worden en dat hijmee kon varen naar huis. Zijn stem klonk zacht.Toen sprak Brouwer, diep, schor. Hij had er ook aan gedacht.Er was weinig kans, hij zou nu maar zeggen wat hijgezien had. Op de namiddagwacht was een man bijna vande voormarsera gevallen, het paard was onder zijn voetengebroken. Brouwer wist dat het slecht wantslag was,zesduims (drieduims), nieuw in Iquique, maar bruin.Meeuw had wel gezien dat hij den heelen dag touwwerkonderzocht had. Er was er bij uit alle tijden, sommigekabels en trossen zelfs nog uit Amsterdam, die haddenheel wat gediend, toch waren zij meer te vertrouwen danal het ander touwwerk, dat kon met een paar stormenwel bezwijken. Dit soort eigenaars besteedde geen geldaan een schip. Maar hij vreesde erger. De grootboven-bramsteng, nog uit Drammen, had een spleet twee el lang.Hij had geen hars en olie genoeg voor harpuis, hij zouhet morgen zelf kopen. Als zij daarmee maar gedaanhadden. Het eenig goed zeil dat zij voeren was Amster-damsch of Noorsch, al de rest prullerij, geknoei, katoen-draad; het bovenbramzeil, dat vanmorgen te luchten hing,scheurde bij de labberkoelte, wonder dat het zoo langmee was gegaan, uit Libau. Het was een oud schip.Meeuw kon zelf zeggen of er een gezonde lucht was aanhet binnenhout. Al werkten zij dag en nacht om alles opte knappen, dan bleef er nog altijd weinig kans, het schipwas oud, het kon niet veel verdragen.

170

Page 185: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Meeuw zei dat zij dan maar samen in den oceaan zouden liggen als hetzoover kwam".

Ob 103/104: Jan maakt kennis met mijnheer Oberon in het Vondelpark; erontwikkelt zich een gesprek over de schooltijd die Jan nu achter zich heeft;dit gesprek is aanvankelijk eenzijdig: Oberon is dan de enige spreker; zijnwoorden worden eerst weergegeven in de directe rede (Ob 102/103), dan,na een onderbreking door een beschrijvende vertelling, in de half-directe,half-indirecte rede. 1k citeer de laatste zinnen van Oberons monoloog enspatieer de daarna komende gedeelten, die dan — in zekere zin — een dialoogvormen; deze wordt later voortgezet in de directe rede:

„Aileen nieuwe gedachten waren er in het hoofd gekomen en zij warengegroeid of gewijzigd volgens de manier waarop de leeraar ze den wegwees, en soms vanzelf. Waarom had Jan van het eene yak meer dan vanhet andere gehouden en wat had hij bij het leeren daarvan aan denleeraar te danken gehad? Zoo zouden zij nog wel een uur kunnenspreken over den tijd van de school.Maar die tijd was voorbij en wat zou Jan nu gaan doen?[Jan antwoordt dan kennelijk op Oberons vraag:] Dat wist hijniet. Verschillende dingen waren hem aangeraden doorzijn voogd en door een mijnheer die veel bij ze thuiskwam. Zijn voogd kon hem een plaats bezorgen op eeneffectenkantoor, maar hij had een afkeer van een kantoordaar wilde hij niet zijn heele leven zitten. Die anderemijnheer drong er op aan dat hij zou studeeren, want hijmoest de eerzucht hebben om hooger op te komen, hijwas ook bereid de studie te bekostigen, als het maarstudie was, want zonder dat kreeg men geen hoogereplaats in de maatschappij. Daar had Jan ook geen zin in.Eigenlijk stond zijn hoofd er nog niet naar te berekenenwat hij later moest doen, hij had een gevoel dat hij nietkon uitdrukken, of er iets voor hem voorbij was dat nietterug zou keeren, als hij het zeggen moest was het ietsmelancholieks. Zijn beste vriend dacht dat hij niet aaneen beroep kon denken omdat hij te veel vervuld was vaniets anders, maar zelf wist hij het niet.Haast je dan niet, zeide die heer." enz.Als ik nu de drie bovenstaande voorbeelden nader bezie, dan komt de

vraag bij mij op, of we bier eigenlijk wel kunnen spreken van „dialogen",

171

Page 186: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

vooral omdat we in geen van de drie gevallen een voortdurende afwisselingvan vrij korte zinnen zien, een flitsend spel van woord en wederwoord,maar integendeel een Lange passage van de ene spreker, beantwoord dooreen — nog langere — van de andere.

Toch zijn er wel aanwijzingen dat de auteur een dialoog voor de geestheeft gehad: de verba dicendi „zeide — antwoordde" wijzen daarop; in Frg175/176 (1061107) is het duidelijk to merken, dat Brouwer antwoord geeftop de in het voorgaande gestelde vraag van Meeuw: „Waar kon een mandan beter zijn dan onder de menschen bij wie hij geboren was? nl. met: „Hijhad er ook aan gedacht", terwijl Brouwers: „Er was weinig kans," kennelijkeen reactie is op Meeuws woorden: „Hij had er op gerekend dat Brouwereigenaar zou worden en dat hij mee kon varen naar huis."; verder wil ik nogerop wijzen dat in Ob 104 de dialoog, begonnen met twee passages in dehalf-directe, half-indirecte rede (Oberon — Jan), wordt voortgezet met driepassages in de directe rede (Oberon — Jan — Oberon).

Maar dat men de onderhavige gedeelten „dialogen" mig of zelfs mOetnoemen, neemt het bezwaar niet weg dat ik tegen een dialoog in deze vormheb, het bezwaar nl. tegen het onechte, gekunstelde van zo'n tweespraak:een goede dialoog heeft voor mij een `dramatisch' karakter, anders gezegd:ik zie bij zo'n dialoog de gesprekspartners tegenover elkaar, gewikkeld ineen 'op heterdaad betrapt' gesprek, met, zoals ik het hierv66r noemde:„een flitsend spel van woord en wederwoord"! De weergave van zo'ntweegesprek in een andere mededelingsvorm dan de directe rede kan doorde inhoud leerzaam zijn en interessant, volledig boeiend is m.i. slechtsde natuurgetrouwe weergave in de directe rede, zoals ook de directe, ge-sproken reportage van een belangrijke gebeurtenis boeiender is dan denabeschouwing die men later hoort of leest.

In een werk als „Het Fregatschip Johanna Maria" echter, een werkwaarin de auteur, om welke reden dan ook, de directe rede slechts sporadischtoepast, kan de half-directe, half-indirecte rede nuttige diensten verrichtenbij het weergeven van een dialoog, omdat Ear de optimale dialoogvorm(nl. die in de directe rede) niet bereikbaar is. Behalve in de reeds geciteerdepassages Frg 90 (53) en 175/176 (106/107), zien we dit 'nut' ook enigermatein de passage Frg 177 (107), waar indirecte en half-directe, half-indirecterede elkander afwisselen. Op grond van dit laatste kon ik deze plaats nietgebruiken als een voorbeeld van een dialoog in de half-directe, half-indi-recte rede; het lijkt mij zelfs zeer twijfelachtig, of men — strikt genomen —wel spreken snag van „dialoog" als woorden van gesprekspartners in

172

Page 187: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„woord” en „wederwoord" worden weergegeven door van elkaar ver-schillende mededelingsvormen. Ik moet echter toegeven, dat het effect vandeze constructie op de lezer bijna gelijk is aan dat van een dialoog. Volledig-heidshalve citeer ik ook deze passage en spatieer daarin de gedeelten in dehalf-directe, half-indirecte rede.Frg 177 (107): Brouwer en Meeuw herkennen de nieuwe kapitein Nash alsde vroegere derde stuurman Van Nes:

„Op de vraag van Meeuw of hij niet van Nes was, die als derde op deJohanna Maria had gevaren, antwoordde hij dat hij als stuurman zoohad geheten, maar zich niet alle schepen herinnerde die hij gekend had.En als dit hetzelfde was waarop hij als jongmensch hadgevaren, moest het een oud karkas zijn, hetgeen hij ookwel zag, veel te duur betaald, hij zou het weer zoo gauwmogelijk van de hand doen. Straus had hem bedot, hijwas komen kijken en hij had betaald terwijl hij dronkenwas, maar op dezelfde wijze zou hij het weer aan eenander kw ij t r ak en. Toen Brouwer zeide dat zij met het ondeugde-lijk touwwerk niet in zee konden gaan, begon hij te vloeken, hij hadgenoeg betaald en varen zouden zij, al was het ook voorde haaien."

Ik hoop met dit alles aannemelijk te hebben gemaakt, dat de half-directe, half-indirecte rede in een werk als „Het Fregatschip Johanna Maria"bij het weergeven van een dialoog een zeker recht van bestaan heeft.

Bij een werk echter als „Mijnheer Oberon en Mevrouw", waar VanSchendel de directe rede juist zo veelvuldig toepast, is aan een dialoog in dehalf-directe, half-indirecte rede geen behoefte 193 en vormt hij een zwakkeplek.

Zo kom ik dan tot een samenvattende waardering van de dialoog in dehalf-directe, half-indirecte rede: de expressieve kracht van de half-directe,half-indirecte rede is in een dialoog veel minder groot dan die van de directerede, doordat zij tekortschiet in natuurgetrouwheid. Daar waar de directerede niet of nauwelijks kan optreden, stelt de half-directe, half-indirecte rede

183 Tenzij Van Schendel op deze wijze een figuur van het tweede plan zoveel mogelijk `buitende directe rede wilde houden' (Vgl. mijn tweede conclusie op biz. 15o). Indien dit juist zou zijn,kan men moeilijk anders zeggen dan dat een dergelijk procede zich juist bier wreekt door eentekort aan natuurlijkheid!

173

Page 188: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

de auteur in staat, tOch nog tot een aanvaardbare weergave van een twee-gesprek to komen; in alle andere gevallen moet men een dialoog in dezevorm afwijzen.

d. de half-directe, half-indirecte rede kan een nuttig hulpmiddel zijn bij hetopvoeren van de spanning184 tot een zekere climax. Hierbij kunnen driemogelijkheden worden onderscheiden:1. de passage in de half-directe, half-indirecte rede heeft zelf een groterespanning dan de voorafgaande in de indirecte rede;2. de half-directe, half-indirecte rede heeft een zekere spanning die tot eenhoogtepunt wordt gebracht in de directe rede die er op volgt;3. een passage in de half-directe, half-indirecte rede verbindt een passagein de indirecte met een in de directe rede en vormt zo als het ware eenschakel tussen beide; de spanning wordt in deze opeenvolging van ver-schillende mededelingsvormen steeds meer opgevoerd.

Voorbeelden van 1.: (bij iedere `mogelijkheid' geef ik een voorbeeld uitelk werk waarin het desbetreffende type voorkomt).Zw I 41 (28): Lugina beklaagt rich tegenover Rogier over de moord op zijnzoon: (het citaat begint met de laatste zin van het voorafgaande gedeelte:een beschrijvende vertelling):

„Rogier haalde de schouders op en zweeg. Eindelijk antwoordde hij,dat hij weldra zou bewijzen, dat (hoe) hij er onschuldig aan was, enimmers had hij den jongeling slechts een keer gezien."

Zw II 142 (186). Na de bloedige onlusten in Venetie is Tamalone in eenklooster gevlucht: (het citaat begint met het laatste gedeelte van eenbeschrijvende vertelling):

„Na een poos geviel het dat de poortier hem een brief gaf van MeronJoseph. Hij schreef dat Tamalone het klooster niet moest verlaten, deverspieders wisten waar hij zich verborgen hield."

Frg 4o (22): De Stuurman Evers vertelt kapitein Wilkens dat de bemanningzich verwondert over de vreemde koers die de „Johanna Maria" vaart:

„hem waarschuwend dat de mannen voor de mast geen nieuwelingenwaren en dat hun verwondering wel tot ontevredenheid kon groeien.Indien hij het mocht zeggen deed de kapitein beter een

1" Hier en hierna bedoel ik met deze — wat vage — term „spanning", de mate van cdirectheid',gevendigheid' in de weergave van uitingen.

174

Page 189: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

paar dagen aan de Kaap te liggen en op het bericht tewachten, maar te varen zoo het hoorde."

Df 137: Mme Hublon, de „kleedster", vertelt hoe vertrouwelijk Marionvroeger met haar praatte:

„wanner ik haar hielp bij het toilet vertrouwde zij mij allerlei dingentoe. Zoo van een beer, die de vader was van dien Moralis en in grootezorg verkeerde. Mijnheer [Ringelinck] had aangeboden hem bijte staan met geld, maar dat had hij geweigerd. En ook dat demoeder van Moralis erg ziek was. De vader was dan ook hiergekomen om hem te zoeken, want in Londen was hij niet.'We zien hier in zekere zin een dub b el voorbeeld: het accent valt op

twee in de half-directe, half-indirecte rede staande passages, waarvan deeerste door de zin: „Zoo t/m verkeerde" wordt ingeleid, de tweede haaraccent krijgt door de verbindingszin: „En t/m was"; beide paren zinnenhangen of van: „vertrouwde toe": een fraaie, symmetrische constructie!Ob 13: Jan en Klaartje — nog kinderen — spelen in de gang met een bal:

„tot de meid, die een blad naar boven droeg, zei dat het niet mocht,anders ging de lamp nog stuk."

Voorbeelden van 2.:

Zw I 57/58 (37) : Tamalone brengt Rogier een boodschap van Mevena:„Zij zond haar liefste wenschen voor een spoedig weder-zien, maar haar vader zou haar in enkele dagen naarBologna voeren, waar de kapitein (Rogier) niet komenkon. Zij was ongelukkig en weende veel terwijl zij metTamalone sprak, zij moest voortdurend denken aan devreeselijke woorden van haar vader en wist niet hoe zijhelp en kon. Weet zij dan niet van haar broeder?...Zij zegt, dat gij hem niet vermoord hebt. (,) Messer, zij heeft u liefzooals ik zou willen, dat mij een vrouw

Df 14.o: Voor de situatiebeschrijving zie blz. 156, waar deze passage isbesproken in verband met het ontbreken van een verbum dicendi; ik geefopnieuw de woorden weer van Mme Hadee:

„De musici mochten vooral niet weggezonden worden,zij moesten morgens in het salon spelen, elegantemuziek, dan kon mademoiselle het in bed hooren, ge-dempt. Weet u, madame Hublon, zei ze, misschien komt die melodieonverwachts. Ach, zoolang er muziek is blijft de hoop."

175

Page 190: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Ob 64/65: Titania spreekt met Oberon over de nieuwe buren:„Zij had van Dina meer over ze gehoord en zij had zevoorbij het hek zien loopen, met twee kleine zwartehonden.Zij heeten Selvergedaen, zeide zij, maar Dina heeft gehoord dat ze nietgetrouwd zijn. Van haar voornaam heet zij Hee of Huu, dat wistDina niet, maar zij hoorde dat hij haar ook Kaatje noemt en somsIsebel. Heb jij ze gezien?"

Voorbeelden van 3.:Df 242: Voor de situatiebeschrijving zie blz. 126, waar deze passage is be-sproken in verband met de woordvolgorde; ik citeer opnieuw de woordenvan Mme Hublon:

„Eens, toen we alleen waren, zei ze dat ze er genoeg van kreeg, zewas toch eigenlijk niet voor het dansen geboren. Ja, wieis dat wel? vroeg ik. Zij antwoordde alleen: Het had anders met mekunnen gaan."

Ob 219/22o: Als Titania bij Jan en Klaartje op bezoek komt, hoort zij vanFientje, de dienstbode, dat Klaartje erg van streek is door een scene tussenJan en mevrouw Selvergedaen:

„Mevrouw Oberon vond 'Clara met betraande wangen en zij nam haarin de armen. In gebroken zinnetjes werd het verteld, hoe Jan in eenvlaag van drift tegen de oude dame was tekeer gegaan, met ruwewoorden, hij had vergeten dat mevrouw een moederlijkevriendin was geweest al van dat Klara een kind was. Naargeen rede had hij willen luisteren, hij had haar zelfs bijden arm genomen toen zij zeide dat hij dol was en wei-gerde het huis te verlaten. Pas toen hij de honden schopteomdat zij hem aanvielen was zij opgestaan. Klara was erongelukkig van, zij smeekte mevrouw toch haar best tedoen dat de andere vriendin alles vergeven zou.Ik weet het, zeide ze, u houdt niet van haar en zij heeft ook wel fouten,maar wij mogen toch niet ontrouw of ondankbaar zijn. Bijna veertigjaar heeft zij voor mij gedaan wat zij kon, en al vond ik dat niet altijdprettig, ik mag het toch niet vergeten."

Tot besluit van dit onderdeel „d" wil ik nog een opmerking makenover de „spanning" in de half-directe, half-indirecte rede.

176

Page 191: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Ik ben van mening, dat een passage in de half-directe, half-indirecterede in principe `spannender' is dan een in de indirecte rede, omdat delezer in eerstgenoemde mededelingsvorm meer bij het verhaalde betrokkenwordt dan in laatstgenoemde geschiedt, waar hij slechts toehoorder is,vrijwel passief, bij een vertelling, hoe boeiend die op zich zelf ook mogezijn.

Daarentegen zal de directe rede in principe, door een vrijwel vol-ledige natuurgetrouwheid, weer `spannender' zijn dan de half-directe, half-indirecte rede.

e. de half-directe, half-indirecte rede kan in een enkel geval bijdragen toteen zekere afname van de spanning (anticlimax), nl. in die gevallen, waar dedirecte rede gevolgd wordt door de half-directe, half-indirecte.Df 102: Voor de situatiebeschrijving zie blz. 131, waar deze passage al isbesproken; ik citeer opnieuw:

„Onze opvoeding bestond voornainelijk uit allerlei bordjes, waaropin groote letters stond: Fatsoen, en daaronder: Het is verboden...:je mocht dit niet en je mocht dat niet, men deed het niet,het hoorde niet, enzoovoorts. Het fatsoen wilde het niet."

Ob 43k: Voor de situatiebeschrijving verwijs ik naar blz. 13o, waar dezepassage al is besproken; ik citeer opnieuw:

„Wat moest ik doen? Natuurlijk wou ik het weten, ik dacht: ik zalhet maar beloven en stilletjes vertel ik het haar toch. Maar hij was slim,hij zei: als je het stilletjes vertelt kom ik er toch achter en dan ben jeverloren. Dus moest ik het maar eerlijk beloven."

Ik hoop met deze beschouwingen over de expressiviteit te hebbenaangetoond, dat de half-directe, half-indirecte rede over expressiemogelijk-heden beschikt die anders zijn dan die van de indirecte of directe rede:`persoonlijker' dan de eerste, `gereserveerder' dan de tweede.

Voor een auteur die deze mededelingsvorm weloverwogen toepast —ik krijg de indruk dat Van Schendel dit ook doet — kan de half-directe,half-indirecte rede een stijlmiddel zijn om woorden, gedachten en ge-voelens van een romanfiguur op de lezer over te dragen en wel zó, dat deaandachtige lezer enigermate persoonlijk bij het verhaalde betrokkenwordt, maar zich toch ervan bewust kan blijven, dat hetgeen hij nu enigs-zins van nabij `meemaake, hem door een verteller (de auteur zelf, ofweleen romanfiguur) wordt meegedeeld.

177

Page 192: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

6. DE HALF-DIRECTE, HALF-INDIRECTE REDE

VAN DE TWEEDE GRAAD

Zoals naast de gewone directe rede een `directe rede binnen de directerede' bleek te bestaan, die ik „directe rede van de tweede graad" heb ge-noemd, zo vond ik ook een constructie die ik de naam: „half-directe, half-indirecte rede van de tweede graad" heb gegeven: een passage in de half-directe, half-indirecte rede, die deel uitmaakt van een grotere, welke even-eens in deze mededelingsvorm staat. Hierbij doen zich twee mogelijkhedenvoor:a: de romanfiguur, van wie de vertelling wordt weergegeven in de half-directe, half-indirecte rede, deelt de woorden mee die hij zelf heeft gespro-ken (Ob rii en ioi);b: hij (c.q.: zij) geeft de woorden weer van een andere romanfiguur (Df 32en 142; Ob 15 i6, 83 11 en 104).

Van Schendel past deze constructie het meest toe in „Mijnheer Oberonen Mevrouw", evenals bij de directe rede van de tweede graad het gevalbleek te zijn. Het aantal voorbeelden is nu echter veel kleiner, hetgeennauwelijks verwondering behoeft te wekken, omdat het procede een nogalgekunstelde indruk maakt, veel meer dan bij de directe rede het geval is,waar deze constructie zelfs in gewone, gesproken taal verre van zeldzaam is,b.v.: „Hij zei: ik heb alles eens goed overwogen en ik dacht: ik doe hetniet!". In de half-directe, half-indirecte rede zou dit — volkomen wille-keurige — voorbeeld moeten luiden: „Hij zei, hij had alles eens goed over-wogen en hij dacht, hij deed het niet!" ; mij dunkt dat dit te onnatuurlijk isom in gewone, gesproken taal enige kans te hebben.

Bij de negen voorbeelden die ik vond, bleken er vier voor te komenz6nder begeleidend verbum dicendi etc. (Df 142; Ob i 1 1, III' en 104). Bij devijf overige waren drie van de vijf typen te onderscheiden die ik op blz. 157en 158 heb beschreven, nl. type I, II en III.

Ik citeer een passage z6nder begeleidend verbum dicendi etc. en kiesdaarvoor Ob hetgeen mij de gelegenheid geeft, tegelijkertijd een voor-beeld te laten zien van de hierboven genoemde mogelijkheid „a" en geefdaarna van de drie zojuist genoemde typen telkens een voorbeeld, behorendtot de mogelijkheid „b": Ob 16; Df 31/32 en Ob 83 11 .

ZOnder verbum dicendi etc. :Ob Mijnheer Sekeris vertelt over een ontmoeting die hij heeft gehad

178

Page 193: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

met mijnheer Oberon; deze heeft hem gevraagd, wat hij nu het liefstezou willen: (ik spatieer de `gewone' half-directe, half-indirecte rede encursiveer die van de tweede graad):

„Dat was iets waar mijnheer [Sekeris] zich niet lang overte beraden had, met honderdduizend gulden kwam hij al een heel eindver. If

Met een verbum dicendi etc.Type I: een zin in de half-directe, half-indirecte rede, als volgzin na eenonmiddellijk voorafgaande zin in de afhankelijke, indirecte rede, die op zijnbeurt weer deel uitmaakt van een passage in de `gewong half-directe, half-indirecte rede en afhangt van een verbum dicendi etc., waarmee ook devolgzin samenhangt.Ob 16: Klaartje vertelt, hoe juffrouw Das verslag uitbrengt van een gesprekdat zij heeft gehad met een geheimzinnige dame (Titania):

„En toen had ze [Titania] iets gezegd dat de juffrouw [Das]niet vertellen wilde, ze zuchtte alleen maar en ze zei datoom Hendrik wijs genoeg moest zijn om niet overal dendraak mee te steken. Zij wist heel goed dat ze nooit zoo zou kunnenzingen, de dagen van de jeugd waren voorbij en ze had haar ideaal vergetenen wat muziek was."Dat in dit voorbeeld de 'volgzin' door een punt van de voorafgaande

zin wordt gescheiden, neemt niet weg dat hij logischerwijze afhangt vanhetzelfde verbum dicendi etc.

Bolckmans ontkent in een geval als dit een grammaticale samenhangtussen beide zinnen: „Wordt een punt gebruikt [nl. bij de verbinding vanzinnen in - wat hij noemt - de „erlebte Rede" met voorafgaande zinnen]dan heb ik de voorbeelden beschouwd als niet door grammaticale samen-hang verbonden; bij de andere leestekens, kommapunt, dubbele punt,komma echter wel." 185 Dit lijkt mij echter te berusten op een te starre op-vatting ten aanzien van de interpunctie: ik zie geen heil in een apodictischeuitspraak als deze, omdat zij geen rekening houdt met de mogelijkheid, dateen auteur - op zijn wijze stilistisch interpungerend - met het plaatsenvan een punt bepaald niet bedoelt, een grammaticale scheiding tot stand tebrengen. In bovenstaand voorbeeld kan het gedeelte: „Zij wist tim watmuziek was" toch moeilijk Anders worden opgevat dan als samenhangend

195 Studia Gandensia II; Gent 1960, blz. 212.

179

Page 194: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

met, ja zelfs afhangend van het verbum dicendi „ze zei"; we zien hier dusde constructie: verbum dicendi, gevolgd door twee lijdend-voorwerps-zinnen: „dat oom Hendrik tim steken" en: „Zij wist tim was". De `schei-ding' door een punt kan daaraan niets veranderen.

In dit opzicht onderscheidt de half-directe, halfindirecte rede zich m.i.niet van de directe rede. Ik neem als voorbeeld Ob 43, waar Klaartje tokennen geeft, dat zij niet gelooft wat de pseudo-Oberon, Selvergedaen,tegen Jan heeft gezegd:

„Weet je wat ik denk? zei Klaartje. Het is allemaal onzin en ik geloofer niets van."Het gedeelte „Het is tim niets van", vooral de eerste zin daarvan, „Het

is tfin onzin", m6et wel ten nauwste samenhangen met „ik denk", 66kgrammaticaal: ik kan het — ondanks de punt — net anders klasseren dan alslijdend-voorwerpszin, afhangend van „ik denk".

Type II: een zin in de half-directe, half-indirecte rede, afhangend van eenvolgzin, waarin het verbum dicendi voorkomt, een volgzin, die zelf 66k indeze mededelingsvorm staat.

Df 31/32: Marion is verdrietig en vertelt eindelijk aan mevrouw Hadee wateraan scheelt:

„Eerst wou ze niet zeggen wat ze had, maar toen kwam het er uit.Zij vond het zoo akelig dat ze dat menuet niet kon,het moest de heerlijkste van alle dansen zijn, want meneerJonas had er zoo mooi van verteld, dat hij het met eenaardig geestig jongetje gedanst had en de allermooistedame die hij kende, het was precies een dans voor prinsen, had hijgezegd. Zij begreep niets van de maten, zij dacht dat zijhet nooit zou leeren."De gehele passage in de half-directe, half-indirecte rede hangt of van:

„kwam het er uit": een constructie, die bier de functie van verbum dicendivervult. (Dat Van Schendel bier zo'n constructie hanteert, kan gemakkelijkhieruit verklaard worden, dat het `gewone' verbum dicendi „zeggen" eventevoren is gebruikt.)

Zonder de volgzin „had hij gezegd", zou de gecursiveerde zin tot hettype I behoord hebben; nu kan men hem niet laten afhangen van: „vertelde".

Type III: een zin in de half-directe, half-indirecte rede, met in een pauze een

18o

Page 195: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

andere zin, eveneens in de half-directe, half-indirecte rede staande, welkelaatste zin het verbum dicendi bevat, waarvan de eerste zin afhangt.

Ob 8311: Aan het eind van een lange monologue interieur, die — uitgezon-derd een enkele inlassing van directe rede: „Ze zijn allemaaljaloersch op je.— Waarom dan?" — geheel in de half-directe, half-indirecte rede staat, geeftKlaartje te kennen waarom ze, al sinds twee maanden, niet meer naar haarvriendin is gegaan:

„En hoe kwam dat? Omdat zij 's middags na school lieverdadelijk naar huis ging, want dan zat mevrouw Selver-gedaen er, die zooveel vertelde, en dat wou ze nietmissen. Het waren dingen waarbij mama soms het hoofdschudde of de handen ineen sloeg. Van allerlei menschenvertelde zij, inspecteurs en ministers en gedistingeerdedames, die zij crapule en canaille noemde omdat ze ge-meene streken hadden gedaan. Er was veel kwaadsprekerij in dewereld,zei ze dikwijls, ook veel achterdocht."Het lijkt mij duidelijk dat de zin „Er was veel kwaadsprekerij in de

wereld, ook veel achterdocht" moet afhangen van „zei ze dikwijls", dat— mede gezien de context — zelf tot de half-directe, half-indirecte rede moetgerekend worden.

Trouwens, zelfs al zou dit „zei ze dikwijls" ontbrek en, dan nog zou„Er was gm achterdocht" niet kttnnen afhangen van „vertelde zij", ie om-dat we daar de constructie zien: „zij vertelde van", 2e omdat mevrouwSelvergedaen in „Er was gm achterdocht" een algemene waarheid uit, ter-wijl in het gedeelte dat afhangt van „vertelde zij", („Van allerlei timhadden gedaan"), kennelijk scandaleuze dingen meedeelt.

7. NABESCHOUWING

Marguerite Lips186 onderscheidt twee mogelijkheden van ontstaan voorde half-directe, half-indirecte rede:i. de half-directe, half-indirecte rede komt voort uit „un changementd'interpretation" bij de lezer/hoorder: een bepaalde passage, die — op zichzelf beschouwd — een mededeling van de auteur schijnt te behelzen, blijkt,vanwege „la situation seule et la nature des pensees exprimees", alleen maar

186 Marguerite Lips: Le style indirect litre; diss. Geneve 1926, biz. rot vlg.

181

Page 196: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

als half-directe, half-indirecte rede te kunnen worden opgevat, met deromanfiguur als spreker.

Aangezien het niet-linguistische elementen zijn, die het karakter vanzo'n passage bepalen, hebben we bier te maken met wat Bally"' noemt:„une figure de pensee". Een auteur kin zo'n „interpretation hesitanteprimitive" bewust veroorzaken en din wordt de „figure de pensee" tot eenstijlmiddel.

Het proces, waarbij dat, wat een mededeling van de auteur lijkt, in depsyche van de lezer/hoorder wordt omgezet in een uiting van de roman-figuur in de half-directe, half-indirecte rede, kan men het best waarnemen,wanner een verbum dicendi volgt, zegt zij 188 . Ik zou hieraan willen toe-voegen: wanneer een verbum dicendi - zij het ook niet onmiddellijk - isvo or afg e g a an, is er geen twijfel mogelijk bij de lezerihoorder ten aanzienvan de vraag: wie is er aan het woord, de auteur of de romanfiguur? Dankan dus het hierboven bedoelde proces zich niet afspelen.

Wanneer nu een auteur bewust gebruik zou maken van de half-directehalf-indirecte rede om een „changement d'interpretation" bij zijn lezer tebewerken, dan zou dit kunnen leiden tot dat, wat Kalepky 189 noemt:„verschleierte Rede": hij meent dat de auteur door middel van de half-directe, half-indirecte rede bewust streeft naar verhulling: „Es liegt also ...formell eine Verschleierung der Tatsachen, ja gewissermaBen (aber nurformell, nicht etwa materiell) ein Tauschungsversuch gegenuber demLeser vor ..."iso . Spitzer 191 maakt tegen deze verklaring van de half-directe, half-indirecte rede bezwaar: wel is de benaming „verschleierteRede" ruimer van inhoud dan „style indirect libre", zegt hij, maar zij doette veel denken aan de taal van diplomaten.

Bij Van Schendel is mij van zo'n „Tiuschung" niets gebleken: voorhem is deze verklaring dus in ieder geval niet bruikbaar. De door Brondum-Nielsen192 voorgestelde en door Bolckmans193 aangeprezen term: „oratiotecta" berust, meen ik, op vrijwel dezelfde gedachte als Kalepky's „ver-schleierte Rede" en moet dus voor Van Schendel om dezelfde redenworden afgewezen.

187 Ch. Bally: Figures de pensie et formes linguistiques ; in Germ. Rom. Monatsschrift 1914.188 a.w. blz. 109.188 Th.Kalepky in: Germ. Rom. Monatsschrift 1913, blz. 6o8 vlg.180 a.w. blz. 613.191 L. Spitzer in: Germ. Rom. Monatsschrift 1921, blz. 6o.1" a.w. zie noot 132, blz. 118.1" A. Bolckmans in: Studia Gandensia II; Gent 196o; blz. 207.

8z

Page 197: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

2. De tweede mogelijkheid die mej. Lips aangeeft voor het ontstaan van dehalf-directe, half-indirecte rede, berust op een door haar ondersteldeellips van de onderschikkende conjunctie, een ellips die, zij zegt het na-drukkelijk, slechts mogelijk is, wanneer het gaat om een her haling van deonderschikkende conjunctie: „J'insiste sur le mot repetition: it fallait que leverbe introducteur complete; c'est la condition sine qua non de cetteellipse et de la coordination de l'enonce suivant." 194

Het is duidelijk, dat deze twee verklaringen van mej. Lips voor hetontstaan van wat zij noemt: „style indirect libre", niet gelijksoortig zijn: deeerste ligt op psychologisch/stilistisch, de tweede meer op grammatischterrein.

Voor het Nederlands is deze tweede verklaring in ieder geval nietbruikbaar, omdat een `ellips' van de (herhaalde) onderschikkende conjunctienog niet verklaart, hoe de woordschikking als van een hoofdzin tot stand isgekomen; toch mag dit laatste een wezenskenmerk van de half-directe,half-indirecte rede genoemd worden.

Daar komt nog bij, dat eveneens onverklaard blijven die passages in dehalf-directe, half-indirecte rede, waar geen zin voorafgaat in de gewone,afhankelijke, indirecte rede, zodat er van ellips van een herhaalde onder-schikkende conjunctie „the' geen sprake kan zijn.

Een ander, gewichtiger bezwaar tegen de 'ellips-verklaring' wordt op-geleverd door die passages in de half-directe, half-indirecte rede, die nietvergezeld gaan van een verbum dicendi: bij deze passages, waar uit decontext moet blijken wie de spreker is, stait geen verbum dicendi, zodateen van zo'n verbum afhangende conjunctie uiteraard niet kan voorkomen,laat staan 'weggelaten' worden.

Deze zelfde passages zonder begeleidend verbum dicendi etc. makenook de verklaring van de tijd van het werkwoord in de half-directe, half-indirecte rede zo moeilijk: men zou geneigd zijn to denken aan invloed vande tijd van het verbum dicendi etc. op de tijd van de half-directe, half-indi-recte rede, maar zo'n invloed is eveneens ondenkbaar daar, waar juist datverbum dicendi etc. ontbreekt.

Ware het nu zo, dat de half-directe, half-indirecte rede zonder verbumdicendi etc. van meer recente datum was dan die met een dergelijk verbum,dan zou men de eerstgenoemde soort als een jongere analogie-formatie

194 a.w. blz. 113.

183

Page 198: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

kunnen zien; op grond van voorbeelden die ik hierna zal geven, meen ikechter, dat in het Nederlands de half-directe, half-indirecte rede zemderverbum dicendi niet veel jonger kin zijn dan die, welke wel door een der-gelijk verbum beleid wordt.

Dat de half-directe, half-indirecte rede in het algemeen reeds zeer oudis, heeft o.a. Lorck 195 aangetoond: hij geeft voor het Frans al een voorbeeldvan wat hij „erlebte Rede" noemt, in de uit de negende eeuw stammendesequentia ter ere van de spaanse martelares Eulalia van Merida.

Ook in het Nederlands moet deze mededelingsvorm al vrij oud zijn, alis het mij, helaas, niet mogelijk, precies te zeggen h6e oud, omdat tot nutoe geen grondige, historische studie over dit verschijnsel in ons taalgebied isgeschreven. In ieder geval zijn er voorbeelden aan te wijzen in het Middel-nederlands: Stoett 196, sprekend over bijzinnen die niet door een conjunctiemet de hoofdzin verbonden zijn, geeft voorbeelden van wat ik noem:half-directe, half-indirecte rede. Ik geef ze hier ter illustratie, zij het ook ineen iets andere volgorde; met de spatiering geef ik het gedeelte aan, dat inde half-directe, half-indirecte rede staat.

1. Doe wisten si wel si waren bedrogen.2. Hi swoer hi soude dorbreken den muur.3. Ende hi riep hi storve liever vele.4. Maar soo antworde soe en conde, soe ware gebonden.5. Doe seide die vrouwe si storve liever dan si haren wille dede.6. Hi brake die viere seiden die dwase.7. Si wilden gherne al ghemene voor hem sterven: hi ware haer here.

Ik kan hieraan nog enkele plaatsen toevoegen, alle te vinden in de doorDe Vooys'97 uitgegeven „Middelnederlandse Stichtelijke Exempelen";achter ieder voorbeeld geef ik de bladzijde van deze uitgave, waar de des-betreffende passage voorkomt.

8. Sij seiden dat hij restoer doen soude, ende dat hij hem neerstelikebeteren saude: ons lieve heere saude sijns ontfaermen.(blz. 49).

9. Si zeyde si zoudet gheerne doen. (blz. 59).10. Doe zeide si, die boem waer temael zuverlijc, maer die bos

195 a.w. blz. 22.

1 " Dr. F. A. Stoett: Middelnederlandsche Spraakkunst ; Syntaxis. Derde druk, 's-Gravenhage 1923,§ 301 vlgg." Dr. C. G. N. de Vooys : Middelnederlandse Stichtelijke Exempelen ; Zwolle 1953.

184

Page 199: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

waer so veel beter, dattet gheen man en zoude moghen werderen.(blz. 59).Mair doen dat de maghet vernam, peisde si in hair herte dat si ghenenman nemen en woude, mair si woude hair reynicheit behou-den, ende cristum, den oversten coninc, tot even brude-gom verkiesen. (blz. 66).

12. Ende si [de moeder] ontboot tot hair bisscopen, abden ende andereprelaten ende geestelike personen, op dat si souden hair dochter onder-wijsen ende afkeeren van haren opset [nl. in een streng klooster tegaan], ende die strange orden laten. Ende eest dat si emmer wilt nonnebliven, dat si dan een lichter ende saechtere ordene aennemen wilde,hair moeder soude wel content sijn. (blz. 67).

13. Ende doen hem dander vraechde, hoe dat met hem ware, doe ant-woirde hi, hi ware int vagevier, ende dair in moeste hibliven tot den ionxsten dage toe. (blz. 68).

14. Die duvel syde hem [de bisschop], soude hi hem daer toe hulpen [nl.dat de bisschop kardinaal zou worden], soe moest hi hem altoesghetrouwe blive[n], ende ziel ende lijf op gheven. Die bysscop ant-woorde, hij soude doen. (blz. 75).

15. Die cardenael vraechde, wat hi ghedaen woude hebben, dat hijt seyde:hij soudt voldoen. (blz. 75).

16. Doen vraechde die duvel, hoe langhe dat by paus begherde te sine.„Twintich iare", hij antwoorde, „tot dat hij in Iherusalemmisse dade, ende dan soude hij sine sijn met siele endemet live". (blz. 75).

We zien bij deze zestien voorbeelden, dat drie passages in de half-directe, half-indirecte rede aanwezig zijn, waarbij een verbum dicendi etc.ontbreekt (voorbeelden 7, 12 en is), hetgeen een prioriteit van de half-directe, half-indirecte rede met een begeleidend verbum dicendi - althansvoorlopig - twijfelachtig maakt; er is immers geen reden toe, aan te nemendat de voorbeelden 7, 12 en Is jonger zouden zijn dan de andere, temeer,omdat voorbeeld 12 voorkomt in hetzelfde exempel als ii , is in hetzelfdeals 14 en 16.

Merkwaardig is verder, dat het z.g. type IV 198, waarvan Salverda deGrave de mogelijkheid van bestaan ontkende 199 en waarvan ik bij Van

"8 Een zin in de hdhir, afhangend van een voorafgaande hoofdzin; vgl. biz. 158.309 Zie hiervoor blz. 15o vlg.

185

Page 200: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Schendel slechts twee voorbeelden kon noemen, in het Middelnederlandsbepaald niet ongewoon moet zijn geweest. (Voorbeelden I t/m 5, 9, 1o, 13en 14).

Tenslotte blijken ook de z.g. typen I"°, 11 2°1 en 111 202 voor te komen.(I: voorbeeld 8 en II ; II: voorbeeld 6; III: voorbeeld 16).

Wanneer ik nu kom tot de vraag: „Wat brengt de romanschrijver (incasu: Van Schendel) ertoe, deze mededelingsvorm te gebruiken?", danvind ik — bij wijze van antwoord op die vraag — de volgende verklaring hetmeest eenvoudig en waarschijnlijk: Van Schendel gebruikt de half-directe,half-indirecte rede uit behoefte aan een der de reproductiemogelijkheidtussen de vertellende, beschrijvende, indirecte en de meer spectaculaire,`dramatische, directe rede.

Door de half-directe, half-indirecte rede te hanteren, vermijdt deromanschrijver de — stilistisch weinig fraaie — voortdurende herhaling, even-tueel variatie, van de onderschikkende conjunctie, zOnder dat hij het ex-treme middel van de directe rede behoeft te gebruiken. Men kan nu een-maal in een roman niet straffeloos de spanning, die m.i. daar inherent is aande directe rede, steeds maar in stand houden: het gevolg zou immers zijn,dat de aandacht van de lezer verslappen gaat, doordat hij als het ware 'went'aan de sensatie van het direct, ongesluierd weergegeven woord en immuunwordt voor het effect ervan. De roman mist nu eenmaal, uit de aard derzaak, die elementen die de directe rede in het drama omgeven: visueleals: gebaar, houding, gelaatsexpressie en beweging van de spelers ena u di ti eve als: intonatie, crescendo en decrescendo, accelerando en ritar-dando, fortissimo bij een uitroep, pianissimo bij een tedere fluistering,elementen die, samen met het gesproken woord, de 'spanning' in standhouden.

Nu geldt wat ik over het steeds volhouden van de directe rede gezegdheb, mutatis mutandis, evenzeer voor het voortdurend toepassen van dehalf-directe, half-indirecte rede in bladzij den-lange passages: wel heeft dezemededelingsvorm een kleinere 'spanning' dan de directe rede, zodat hetgevaar voor 'Overspanning' misschien minder snel acuut zal worden, maardaar staat tegenover dat zij de handicap heeft van het minder natuurlijk-zijndan de directe rede en dit zal des te eerder ertoe leiden, dat een lang volhou-

"° Een zin in de hdir als volgzin na een zin in de afhankelijke, indirecte rede; vgl. blz. 157.201 Een zin in de hdhir, afhangend van een volgende hoofdzin; vgl. blz. 1 57.

2" Een zin in de hdhir, in een cesuur, een pauze, onderbroken door een hoofdzin.; vgl. blz. 157.

186

Page 201: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

den ervan vervelend wordt en vermoeiend gaat werken. Vandaar ook dat ikhierv6Or (blz. 177), sprekend over de toepassing van deze mededelings-vorm, het woord „weloverwogen" gebruikte! Bij een „weloverwogentoepassing" zien we de vele mogelijkheden die deze mededelingsvormbezit, op hun best: niet alleen technische voordelen als: het ontbreken van deonderschikkende conjunctie, de woordschikking als van een hoofdzin,maar vooral ook de laraktereigenschappen' van deze „derde reproductie-mogelijkheid": de spanning is groter dan bij de vertellende, beschrijvende,indirecte rede, maar minder groot dan bij de `natuurgetrouwe' directe rede.Dit laatste heeft weer tot gevolg, dat de toon `persoonlijker' is dan die van deindirecte rede, maar gematigder, objectiever, `gereserveerder' dan die vande directe rede 203 ; de belangstelling van de lezer kan worden gewekt als dehalf-directe, half-indirecte rede volgt op een beschrijvende vertelling in deindirecte rede: de lezer is dan 'engage', hij is toehoorder en toeschouwer,maar ... op afstand! De auteur houdt meestal het scherm van de verledentijd, van de `neutrale' derde persoon, tussen hem en de romanfiguur, tothij het nodig vindt de spanning to verhevigen door middel van de directerede.

Tot besluit wil ik nog enkele dingen zeggen over wat misschien desterkste kant is van deze mededelingsvorm: het weergeven van gedachtenen gevoelens. Bij punt „b" van § 5 over de expressiviteit sprak ik al hierover(blz. 162 vlg., vooral blz. 167), nu wil ik nog wat dieper ingaan op de mono-logue interieur.

Op blz. 167 stelde ik dat „de half-directe, half-indirecte rede zich zeergoed leent voor het weergeven van gedachten en gevoelens van allerleiaard in een monologue interieur van de romanfiguur"; Overdiep reserveertvoor deze wijze van uitdrukken, die hij „hardop denken" noemt, de naam„erlebte Rede"; ik citeer :

„De vrije of onafhankelijke indirecte rede wordt wel onderscheiden als»erlebte rede «, wanneer de personen »hardop denkend « worden voor-gesteld." 204

De omschrijving van het door de auteur gevolgde procede met:

203 Ten onrechte zegt A. Tobler dat de hdhir de „mon" van de directe rede overneemt:.. eigentiimliche Mischung indirekter und direkter Rede, die von jener das Tempus und die

Person des Verbums, von dieser die Worstellung und den Ton Ubernimmt" (in: VermischteBeitrage zur franz. Grammatik, 4 vol.; Leipzig 1886-1908; het citaat is uit 2. Reihe 5894, blz. 7). De„toon" van de directe rede is over het algemeen veel persoonlijker, feller, levendiger!204 Stil. Gr. 2 : § 35, blz. 148.

187

Page 202: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„hardop denkend voorstellen”, geeft aardig de indruk weer die een mono-logue interieur op de lezer maakt; of zij - strikt genomen - juist is, betwijfelik echter. Een natuurgetrouwe weergave van „hardop denken" is, meen ik,alleen mogelijk in de eerste persoon van de directe, niet in de derde persoonvan de half-directe, half-indirecte rede; met andere woorden: als iemand„hardop denkt", dan 1166rt men b.v. : „als ik niet oppas, dan kom ik nog telaat", maar niet: „Als hij niet oppaste, dan kwam hij nog te laat"! Als menechter de formulering „hardop denkend voorstellen" slechts beschouwt als`bij wijze van spreken' gezegd, dan kan men er wel vrede mee hebben.

Er is echter nog een andere moeilijkheid, die ernstiger van aard is: Watbedoelt Overdiep in dit verband precies met: „erlebte Rede"? Gaat hij uitvan een gehele of gedeeltelijke identificering van de auteur met zijn roman-figuur? Op grond van Overdieps uitspraken in zijn Stilistische Grammaticamoet men deze laatste vraag ontkennend beantwoorden; hij zegt immersdat de auteur geneigd is „het verleden te beschrijven door analyse van degedachten der handelende personen, in de zoogenaamde erlebte Rede." 205 eneven verder: „Wanner de auteur zoo [nl. door het gebruik van het plus-quamperfectum] de aandacht van den lezer richt op den gedachtengang van dehandelende personen, dan zien de lezers de gebeurtenissen van het stand-punt « der personen: het plqpf wordt dan een worm der »erlebte Rede,." 206

De eerste aanhaling zou men nog wel kimnen uitleggen in die zin, datde auteur zich bedient van zijn romanfiguren om een eig en visie op hetverleden te kunnen uiten, maar erg waarschijnlijk vind ik deze uitleg niet:Overdiep zegt immers: „het verleden b es chrij ven" en dat is toch weliets geheel anders dan: „zijn visie geven op" of: „zijn oordeel geven over":dan zou men kunnen zeggen: de auteur maakt de romanfiguur tot de tolkvan zijn eig en gedachten en meningen.

De tweede aanhaling is, naar mijn mening slechts voor een uitlegvatbaar: niet de auteur identificeert zich met de romanfiguur, maar de lezerdoet dat enigszins, of althans: hij leeft mee met de romanfiguur. AlsVerschoor 207 zich afvraagt - de toon lijkt mij wat geprikkeld - wie er bij de„erlebte Rede" nu eigenlijk „erlebt": de auteur, de romanfiguur of delezer/hoorder: „Est-ce que ce ne pourrait pas etre l'auteur ou le personnagemis en scene aussi bien que le lecteur ou auditeur?", dan zou men opgrond van bovenstaande tweede aanhaling moeten antwoorden: de laatste!

205 Stil. § 171, blz. 346.206 a.W. § 172, blz. 347.207 J. A. Verschoor: Etude . . blz. 54.

18 8

Page 203: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Maar dan zou ik willen vragen: „erlebt" de lezer/hoorder dan niet, wanneerde half-directe, half-indirecte rede geen gedachten weergeeft, maar eenvertelling inhoudt? Ik neem als voorbeeld de passage Zw 15657 (36), waarTamalone aan Rogier verslag uitbrengt:

„Op den dag toen Rogier strijdend de stad verliet, verhaalde hijbedaard, lag hij in den (de) kathedraal te bidden om uit het gedrangte zijn, (om t/m zijn: — —) en daar was ook Mevena Lugina, bij 't (het)graf van haar broeder; zij vroeg wat het geraas beduidde en toen zijhoorde dat de troepen op hun uittocht waren aangevallen, sprong zijop van haar knieling in hevige ontroering. En haar naar huis geleidendehad hij haar gerust gesteld (gerustgesteld), daar hij wel begreep waaromzij zoo geschrokken was. Later was hij dikwijls in het huis van Luginageweest, dien hij al jaren kende. Op een dag had Mevena haar vader enbroeders horen zweeren, dat zij zich zouden wreken; zij had toenschreiend den monnik nageloopen in de straat en hem gesmeekt eenboodschap te brengen."De lezer „erlebt" hier, naar mijn mening, even goed het verhaalde, als

in passages waar gedachten worden medegedeeld.Als de lezer 66k meeleeft bij een vertelling in de half-directe,

half-indirecte rede, dan betekent dit nog niet, dat er dus geen verschil zoubestaan tussen het weergeven van gedachten en het mededelen van woordenin deze constructie. In tegendeel, het kennis nemen van gedachten, verlan-gens, angsten van de romanfiguur, brengt de lezer tot een ander soort mee-leven dan wanneer hij woorden, gedragingen e.d. hoort verhalen. Misschienzou het woord „meevoelen" deze andere wijze van meeleven kunnen ty-peren.

Dit „meevoelen" zed is echter geen statisch begrip: er is, dunkt mij,een groot verschil tussen de reactie van de lezer op b.v. het mijmerenddenken van Tamalone in Zw I 169/170 (93/94) enerzijds, het oppervlakkig,ijdel denken van Klaartje (Ob 81) anderzijds; zelfs de reacties op het denkenvan een romanfiguur zullen verschillen, naarmate de situatie, de inhoud vanhet denken bij die romanfiguur anders is : vgl. de gedachten van JacobBrouwer in Frg 149 (9o) en 171 (103): een zorglijk overdenken van dekwaliteit van het schip, tegenover de vreugdevolle verwachting van hetdoel dat in zicht is!

Hoe zeer echter de reacties van de lezer mogen verschillen: in allegevallen waar hij door middel van de half-directe, half-indirecte redekennis neemt van gedachten, overwegingen e.d., zal hij zich nog meer een

189

Page 204: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

ingewijde voelen, dan wanner hij op de hoogte wordt gebracht van woor-den en gedragingen, meegedeeld in deze vorm. Toch blijft zelfs bij demonologue interieur altijd de invloed van het medium, de auteur, voelbaar:het sterkst in die gevallen, waar in de half-directe, half-indirecte rede eeneigennaam of zelfs een soortnaam gebruikt wordt, in plaats van het per-soonlijk voornaamwoord van de eerste of tweede persoon der directe rede(b.v. : „Klaartje" in Ob 83).

Mijn eindconclusie zou ik dan zó willen formuleren:

Arthur van Schendel heeft in zeer veel gevallen een uitstekend, somszelfs een geraffineerd gebruik gemaakt van de half-directe, half-indirecterede, vooral bij het weergeven van gedachten en gevoelens van zijn roman-figuren in een monologue interieur; de door mij onderzochte romanskrijgen daardoor een genuanceerder en levendiger verhaaltrant.

190

Page 205: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

HOOFDSTIJK III

De indirecte rede

I. TERMINOLOGIE

De term: „indirecte rede" zou men kunnen omschrijven met: „hetweergeven van iemands woorden, gedachten of gevoelens in een anderevorm dan hijzelf heeft gebruikt."

Deze omschrijving is echter te vaag, hetgeen hieruit blijkt, dat ook dein het vorige hoofdstuk behandelde half-directe, half-indirecte rede eronderkan vallen. Ook bij die mededelingsvorm immers zien we een weergeven„van iemands woorden, gedachten of gevoelens in een andere vorm danhijzelf heeft gebruikt." De eigen aard van de term: „indirecte rede" komtin deze omschrijving kennelijk niet tot zijn recht.

Teneinde een nauwkeuriger begrenzing van het begrip: „indirecterede" te verkrijgen, formuleer ik de definitie ervan als volgt: „Indirecterede is een vorm van weergave van woorden, gedachten of gevoelens inzinsstukken of zinnen, die de woordschikking hebben van een bijzin enbeginnen met een inleidend woord; deze zinsstukken of zinnen zullenvrijwel steeds afhangen van een zin met een verbum dicendi etc., of eendaarmede gelijk te stellen constructie."

De vraag rijst nu: kunnen, c.q. m6eten, z.g. leknopte zinnen' be-schouwd worden als behorende tot de indirecte rede?

Ook al stel ik mij, met De Vooys 208 op het standpunt, dat de „be-knopte zin" geen zin is, maar een infinitief, vergezeld van bepalingen enobjecten, dit houdt niet in, dat ik a priori de mogelijkheid ontken, dat zo'n„beknopte bijzin" beschouwd kan - eventueel zelfs mOet - worden als eenvorm van weergave van uitingen van een romanfiguur door een verteller,een vorm die, al s z o danig, als gelijkwaardig aan een weergave in de

208 Nederlandse Spraakkunse, § 231, blz. 382/383.

L91

Page 206: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

directe, half-directe, half-indirecte, of `gewone' indirecte rede gezien zoumoeten worden.

Met opzet heb ik een passage als voorbeeld gekozen, waarbij uit decontext kin worden afgeleid, dat een `mededeling' bedoeld zou kunnen zijn;een eventuele afwijzing van de „beknopte bijzin" als volwaardige medede-lingsvorm op grond van dit voorbeeld (Df42), zal dan a fortiori gelden voorgevallen als Df 2o7: „Het was noodig dien angst voor goed te ver-drij yen", waar men amper een `mededeling' aanwezig kan achten.

Ik citeer nu de passage Df42 in de context. De situatie is: De „Leeraar"Deursting vertelt hoe hij een eind heeft gemaakt aan Daniels escapade naarAmsterdam en hij besluit:

„Toen Daniel kwam met zijn vriendinnetje begroette hij mij met uit-gelaten hartelijkheid, alsof hij mij in een jaar niet gezien had. Bij hetafscheid beloofde hij de juffrouw en Aaltje dikwijls te schrij-ven. Aaltje fiuisterde hij nog iets in het oor, waarover zij lachen moest."Het gespatieerde gedeelte zou in de directe rede kunnen luiden:„Ik zal U, juffrouw Honingblom, en Aaltje dikwijls schrijven!";In de half-directe, half-indirecte rede:„hij zou de juffrouw en Aaltje dikwijls schrijven";in de `gewone' indirecte rede:„dat hij de juffrouw en Aaltje dikwijls schrijven zou."Wanneer ik nu deze drie hypothetische versies vergelijk met de gege-

ven tekst, dan valt mij allereerst op, dat in laatstgenoemde ontbreken — menmag zeggen: per definitie ontbreken — een grammatisch subject en dedaarbij behorende persoonsvorm. Het logisch subject moet men zoekenin de zin, waarvan de `beknopte' afhangt

Verder treft het mij, dat zo'n „beknopte zin" een zekere `starheid'heeft, wat zijn plaats betreft ni het verbum dicendi, omdat — zulks in tegen-stelling tot de drie `volledige' mededelingsvormen, waar de `mededeling'ook kan worden gevolgd door het verburn dicendi — verplaatsing van de`beknopte zin' ten opzichte van het `regerend' werkwoord vrijwel on-denkbaar moet worden geacht. Immers, zeer goed mogelijk is:„Ik zal U, juffrouw Honingblom, en Aaltje dikwijls schrijven!, beloofde hijbij het afscheid.",evenals: „Hij zou de juffrouw en Aaltje dikwijls schrijven, beloofde hij bijhet afscheid;mogelijk, zij het ook in veel mindere mate: „Dat hij de juffrouw en Aaltjedikwijls schrijven zou, beloofde hij bij het afscheid.",

192

Page 207: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

maar nauwelijks: „De julfrouw en Aaltje dikwijls te schrijven, beloofde hijbij het afscheid.".

Tenslotte merk ik nog op, dat de `starheid' van de `beknopte zin'ten opzichte van een verbum dicendi of een daaraan gelijk te stellen con-structie, mij lijkt voort te komen uit de bijna volledige `afhankelijkheid' vande `beknopte zin' van dat `regerende' werkwoord etc. Immers, directe enhalf-directe, half-indirecte rede blijken dikwijls voor te komen z6nder eenbegeleidend verbum dicendi etc.; bij de indirecte rede zal dit een uitzonde-ring blijven, onmogelijk is het bepaald niet: ik wees hierop reeds op blz. 155van hoofdstuk II en zal het daar gegeven voorbeeld (Df 82) nog met enkelevermeerderen in de paragraaf over de verschijningsvormen van de indirecterede. De niet van enig `regerend' woord afhangende „beknopte zin"echter, kan men zich in het proza van een roman of vertelling slechts metmoeite voorstellen. Een zin van het type: „Groot te zijn en niet meer naarschool te hoeven!", logischerwijs afhangende van een `verzwegen' zin als:„Hij zei dat hij ernaar verlangde, ..." of: „Hij uitte het verlangen, ...", hebik in de door mij bestudeerde werken van Van Schendel niet kunnen vinden.

Hoewel niet te ontkennen valt, dat door een „beknopte bijzin" eniger-mate kan worden weergegeven wat een romanfiguur geacht kan wor-den in werkelijkheid te hebben gezegd, of gedacht, de geringe mate van`zelfstandigheid' - blijkende uit het ontbreken van een `eigen' subject enpersoonsvorm, alsmede uit de nauwe verbondenheid met het `regerende'verbum dicendi etc - maakt dat we hier toch wel zeer ver verwijderd zijnvan dat „in werkelijkheid zo gezegde of gedachte". Vandaar dat ik tot deconclusie kom: de „beknopte bijzin" kan niet als een volwaardige partnervan de directe, de half-directe, half-indirecte en de indirecte rede wordenbeschouwd.

Een tweede vraag, die bij mij opkomt, is:moet de indirecte rede, die men aantreft binnen een passage die in de directeof in de half-directe, half-indirecte rede staat, worden beschouwd als eenzelfstandige mededelingsvorm?

Ik geef als voorbeelden de passages Ob 20121 (indirecte rede binnen dedirecte) en Ob 125 (indirecte rede binnen de half-directe, half-indirecte).Ob 2o/21: Het citaat is genomen Mt de eerste monoloog van Oberon, ge-richt tot Titania:

„Hij [Oberon] volgde een mug rondom het lichtje en hij sprak:Het wordt onbegrijpelijk. Ik hoor in deze wereld niet meer thuis en jij

193

Page 208: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

ook niet, zou ik denken. Als ik je nu alles zeg wat ik denk, krijg ik weerte hooren dat ik niet pruttelen moet, dat ik zwartgalligword en het verkeerd inzie en zoo meer, dat alles wel te-recht komt. Ja, dat zal wel, het is maar hoe je het opvat."

Ob 125: Een goede kennis van Jan en Abram, August geheten, verdedigt deopvattingen van mijnheer Selvergedaen over de levensvreugde. De woor-den van August worden weergegeven in de half-directe, half-indirecte rede,zonder begeleidend verbum dicendi:

„Dat was een onderwerp dat hij [August] ernstig opvatte terwijl Jan enAbram er alleen maar over spotten. Vooral Jan schold weer als hij erover sprak, het was duidelijk te hooren dat hij alleen maar diendroogstoppel Oberon napraatte."Het lijkt mij onnodig en zelfs ongewenst, van het gespatieerde gedeelte

in Ob 2o/21 aan te nemen, dat dit in werkelijkheid door de romanfiguurAnders zou kunnen zijn gezegd: de woorden „en zoo meer" kunnen moeilijkworden opgenomen in een directe rede van de tweede graad, die hetalternatief is voor de indirecte rede in de gegeven tekst; we zouden danimmers krijgen:

„...: Je moet niet pruttelen, je wordt zwartgallig en ziet het verkeerd inen zoo meer [??], alles komt wel terecht."Als we van de passage Ob 125 het gedeelte vanaf: „Vooral Jan schold

weer" overbrengen in de directe rede, lijkt mij de versie a) duidelijk beterdan de daarna geconstrueerde versie b).

a. „Vooral jij, Jan, scheldt weer als je er over spreekt; het is duidelijkte hooren dat jij alleen maar dien droogstoppel Oberonnapraat."b) „Vooral jij, Jan, scheldt weer als je er over spreekt; het is duidelijk tehooren: jij praat alleen maar dien droogstoppel Oberon

71n a.In de versie b) krijgt het gedeelte „jij t/m na", mede door de pauze na

„hooren:", meer nadruk dan in de in Ob 125 gegeven tekst het geval is,hetgeen niet gezegd kan worden van „jij t/m napraat" in de versie a.

Noch in Ob 2o/21, noch in Ob 125 is er een aanwijzing, dat de auteur debedoeling zou hebben gehad over te gaan van de ene mededelingsvorm opeen andere, in casu: van directe, respectievelijk half-directe, half-indirecterede op indirecte rede. Het lijkt mij daarom het beste, in beide gevallen deindirecte rede te zien als onderdeel van de mededelingsvorm waarin zij

194

Page 209: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

wordt aangetroffen en waarin zij geheel is geintegreerd, zodat een apartebehandeling van deze vorm van indirecte rede niet gerechtvaardigd is.

2. BESCHRIJVING VAN DE CONSTRUCTIE

De kenmerken van de indirecte rede hangen nauw samen met dedefinitie, die ik hiervO6r 2°2 heb gegeven. Ik zou deze kenmerken willenverdelen in twee hoofdsoorten, zoals ik dat ook heb gedaan bij de directerede 2", nl. in:a.: uitwendige kenmerken: eigenaardigheden, waardoor de uiterlijkevorm van de indirecte rede zich onderscheidt van die van de beide anderemededelingsvormen; b.: inwendige kenmerken: het gebruik van woordenof constructies, die karakteristiek zijn voor de indirecte rede, omdat dit ge-bruik voortvloeit uit de eigen aard van deze mededelingsvorm, de 'indirect-heid' van het reproduceren door een verteller van uitingen, die geachtkunnen worden in werkelijkheid door een romanfiguur te zijn gedaan.

a. Uitwendige kenmerken

Ie. De bijzinswoordschikkingDe indirecte rede onderscheidt zich van de directe en de half-directe,

half-indirecte rede op het eerste gezicht vooral door de woordvolgorde:terwiji de beide andere mededelingsvormen de woordschikking hebben alsvan een hoofdzin, ongeacht het feit dat zij functione el bijzinnen zijn,heeft de indirecte rede 66k form eel het karakter van een bijzin, doordathij de bijzinswoordschikking heeft. Als — willekeurig gekozen — voorbeeldgeef ik Zw I 3 (8):

„Anfroy sprak dien avond bedaard en ernstig met zijn zoon [Tama-lone], die enkel antwoordde, dat hij 't (het) heerlijk vond denganschen dag door de straten te loopen, denkende aan wat in de boekenstond."

ze. Het begin van een zin in de indirecte rede.Een tweede verschil met de directe en de half-directe, half-indirecte

rede dat, na de woordvolgorde, de aandacht trekt van de beschouwer, is het

209 Hoofdstuk III, blz. '9'."° Hoofdstuk I, blz. 13.

195

Page 210: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

begin van een zin in de indirecte rede. We zien daar immers steeds eeninleidend woord optreden, zelfs in die gevallen, waar — in formeel op-zicht — nets in te leiden valt, daar nl., waar een verbum dicendi etc. of eenander `regerend' woord ontbreekt. Toch is ook in die gevallen een inleidendwoord — logischerwijze — allerminst zinloos, omdat de lezerihoorder voorzichzelf zo'n `regerend' woord als het ware uit de context afleidt. Ik komhierop uitvoeriger terug in de paragraaf over de verschijningsvormen van deindirecte rede.

De vraag is nu: doen uitsluitend voegwoorden 211 als inleidendwoord, of zien we ook andere woordsoorten als zodanig optreden?

Het antwoord hierop is bij Lange na niet zo eenvoudig als de uitspraakvan De Vooys 212 zou doen vermoeden: „Afbankelijke mededelingen in defunkties van onderwerp, voorwerp en bijvoegelijke bepaling, worden in-geluid door dat; afhankelijke vragen, in dezelfde funkties, door of", eenuitspraak, later nog aangevuld met: „Indien het inleidend woord hoe is,eventueel in de omgangstaal uitgebreid tot hoe of hoe dat, dan kunnen diezinnen [nl. de afhankelijke vraagzinnen] op een lijn komen te staan metdat-zinnen". 21 3

Uit de door mij onderzochte werken van Van Schendel is mij gebleken,dat net alleen voegwoorden, maar ook voornaamwoorden, bijwoorden envoornaamwoordelijke bijwoorden als inleidend woord dienst kunnen doen.Verreweg het meest kwam het voegwoord „dat" voor, hetgeen ook teverwachten was: in Zw I: 63,5% van alle gevallen, in Zw II: 56,1; in Frg:71,4; in Df: 734 en in Ob: 77,5%. In alle vijf werken kwam het voeg-woord „of" op de tweede plaats, ofschoon „of" slechts een kleine `voor-sprong' in frequentie had op het vragend voornaamwoord „wat ?" in Zw I enZw II en op het voornaamwoord „wat'', dat in de directe rede „dat" zouluiden, in Zw II.

Ik geef nu een overzicht van al deze inleidende woorden in de volg-orde van hun frequentie, met achter ieder woord het aantal malen dat dit inhet desbetreffende werk voorkomt. Dat deze woorden wel degelijk alsinleidend woord fungeren, moge blijken uit de citaten, die ik na het over-zicht zal geven.

"1 Uit de aard der zaak zijn dit onder schikk en d e voegwoorden: de zin in de indirecte redehangt immers of - op de genoemde uitzonderingen na - van een verbum dicendi etc. of van eenander `regerend' woord."2 in: Nederlandse Spraakkunst°, blz. 175.zis a.w. blz. 387.

196

Page 211: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Zw I: dat: 173; of: 23; wat?: 20; hoe?: 13; waarom?: II; hoe (=dat): 6;hoe (= zo): 6; wat (= dat): 6; waar (= daar): 3; waar?: 3; wie?: 3; waar-heen?: 2; hoe ver?, waaraan daaraan), waarin (= daarin), wanneer?, wie(= die): alle een maal.

Zw II: dat: 92; of: 13; wat dat): 12; wat?: II; waar?: 9; hoe dat):7; waarom daarom): 4; waarom?: 4; hoe?: 3; waar (= daar)• 3; hoe(= zo): 2; waarheen?, waarop (= daarop), wanneer? en wat (= zulk):alle een maal.

Frg: dat: 243; of: 27; hoe (= zo): 15; wat (= dat): 17; waarom?: 9; hoe?:4; hoeveel?: 4; waar?: 4; wat?: 4; hoe (= dat): 3; waar (= daar): 3; hoelang?: 2; hoe lang zo lang), hoezeer zozeer), vanwaar?, waarom (—daarom), wat voor?, welke?, wie? en bij wien (= bij hem): alle een maal.

Df: dat: 449; of: so; wat (= dat): 24; hoe (= zo): 19; hoe?: 14; wat?: II;waarom?: 7; wie?: 5; hoe (= dat): 4; waarom (= daarom): 4; waar (=daar) • 3 ; waar?: 3 ; wat een (= zulk een): 3 ; wat voor (= zulke): 3 ; wie(= die): 3; hoeveel (= zoveel): 2; wat voor?: 2; hoeveel?, hoever (= zover), waaruit (= hieruit), wanneer (= dan), welke? en welke (= zulke):alle een maal.

Ob: dat: 114; of: To; wat?: 5; hoe (= zo): 4; hoe?: 3; waar (= daar): 2;

wanneer?: 2; hoe (= dat), waar? en waarom?: alle een maal.

Voorbeelden, in de volgorde van de totale frequentie in de vijf onder-zochte werken; het cijfer achter het inleidend woord geeft deze totalefrequentie aan.

Dat (I071): Zw I 3 (8"): Tamalone is nog een kind:„En toen bemerkten zijn ouders, dat hij lustloos (lusteloos) werd,iederen dag laat thuis kwam en 's morgens zich haastte om uit te gaan."

Of(123): Df 142": Madame Hublon vertelt dat Cheria Ringelinck en zijbesloten hebben, niet aan Marion mede te delen, wat haar varier aan Cheriageschreven heeft over de financiele moeilijkheden van notaris Walewijn:

„Maar wij waren het er niet over eens of wij het andere deel van denbrief voor haar zouden verzwijgen."

197

Page 212: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

De zin na „of" heeft veel minder het karakter van een indirecte vraagdan b.v. in de passage Df 1521 het geval is: Madame de Ruzeaux is bijMarion op bezoek; zij vertelt:

„Pas bij de gong voor het dejefmer zag ik Marion uit de muziekzaalkomen. Ik vroeg of de maestro mooi voor haar gespeeld had."

Wat (62) (= dat) : 214 : Frg 70 (4011) : Kapitein Wilkens, opnieuw door leedgetroffen, komt weer aan boord:

„Nadat hij Evers gezegd had wat er gedaan moest worden sloot hijzich in zijn but ..." enz.

Wat? (51): Ob 71: mijnheer Selvergedaen spreekt met de jongens JanMorgenrood, Abram Appelaar en Adriaan Boel:

„Dikwijls moesten ze ook met hem op een bank zitten en dan praattehij en vroeg van alles. Op de vraag wat zij worden wilden wisten zijgeen van drieen antwoord."

Hoe (46), (= zo): Zw I 74 (45 1): Tamalone staat bij de slapende Mevena endenkt na:

„... en hij herinnerde zich hoe zij gisteravond (gisterenavond) tepaard waren gestegen, en hoe hij geschrokken was door het voorteken,het kraaien van een haan in den nacht..."

Hoe? (37): Zw II Ican (164111)) Simon brengt Tamalone verslag uit over degebeurtenissen in Pisa:

,,... een uitvoerig verhaal want hij was hartelijk aangedaan, en vroegten leste hoe voor zijn vriend de tijd gegaan was."

Waarom? (32): Frg 3911 (21 1): Kapitein Wilkens geeft vreemde, somstegenstrijdige bevelen:

„Fens, toen er weer een bevel was gegeven waarvan niemand de redenbegreep, kon Bos niet nalaten te vragen waarom dit gebeuren moest."

Hoe (21), (= dat): Df 2211 : Mevrouw Hadee vertelt over haar eerste contactmet de familie Ringelinck:

214 Met „= dat" wil ik aangeven dat een equivalent van de zin in de indirecte rede in de directerede zou luiden: „Nadat hij Evers gezegd had: dat moet er gedaan worden!"

198

Page 213: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Ik vond hem ook van het begin af veel aardiger clan Antonia, ik hebnooit begrepen hoe zoo'n knappe man met zoo'n kribbige gierigevrouw kon trouwen,...”

Waar? (20): Ob 82111 : Mevrouw Selvergedaen gaat dikwijls uit met demoeder van Klaartje:

„Als Klaartje vroeg waar ze geweest waren antwoordde mevrouwenz.

Waar (14), daar)- Zw I is (49: Tamalone is van huis weggelopen,zich slechts bewust van de grote verandering, die er in zijn leven gekomen is:

„En hij liep zoo lang, denkend aan de verre landen, tot hij niet wistwaar hij was.

Waarom (9), (= daarom): Zw II 52/53 (139 11)- Tamalone schrikt op uit zijngepeins:

„... toen vergat hij waarom hij zoo lang gezwegen had, hij sprakmede en verhaalde, ..." enz.

Wie? (9): Frg 3211 ( 1619 De jonge Jacob Brouwer is onopgemerkt aanboord gekomen van zijn eerste schip:

„Eerst den volgenden morgen, toen hij met de anderen aan de kom-buis kwam, vroeg de kok wie hij kon zijn."

Hoeveel? (5): Frg 144 (86): Jacob Brouwer heeft eindelijk de JohannaMaria teruggevonden:

„Naar den fokkemast kijkend rekende hij hoev eel jaren hij het schipal kende ;"

Wie (5), (= die): Df 21I: Mevrouw Hadee vergelijkt Frans Ringelinck metandere mannen die zij kent:

„En wat gunstig steekt onze Ringelinck bij allemaal af, al is hij nog zoovroolijk, hij blijft een voorbeeld van netheid, zelfs bij veel champagneweet hij nog wie hij voor zich heeft."

Wanneer? (4): Ob 201 11 • Klara had aan Jan verteld, dat zij van plan was,een uitstapje naar Parijs to maken:

„Toen aan het middagmaal haar man haar vroeg wanneer zij naarParijs wilde gaan antwoordde zij ..." enz.

199

Page 214: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Wat (4), (= zulk): Zw II 42 (1341) • Tamalone keert avonds terug in hethuis, waar Maluse en haar jongere zuster Verde zijn:

„Maar toen hij binnentrad richtten zij zich blijde op, want zij haddengewacht. En Tamalone, bemerkende w at genoegen zijn aanwezigheidgaf, vond die vrouwen wel onnoozel, maar toch ook goedertieren enlief, ..." enz.

Waarheen? (3): Zw II 10611 (i6611): Tamalone maakt, vergezeld door zijndienaar Seffe, een voettocht door moerassig land; beiden hebben de geheleochtend gezwegen:

„Maar toen zij op de drooge gronden gekomen een wijle rustten aan eenwilgeboom, vroeg eindelijk de jongen die aan de feesten dacht,waarheen zij gingen ..." enz.

Wat voor? (3): Frg 157 (94195): Brouwer en Every zijn gewond geraakt bijeen vechtpartij op de rede van Honolulu; het schip is zonder hen wegge-varen. Every is het eerst hersteld:

„Iederen dag weer droeg hij Every op na te vragen w a t voor boots-man in zijn plaats gekomen was, ..." enz.

Wat voor (3), (= zulke): Df 228 1 : De oude mevrouw Hadee vertelt aanBerendientje, „het buurmeisje", dat het goed gaat met Marion:

„Ze wist ook w at voor dansen ze nu deed, daar schudde zij het hoofdover, tango en foxtrot, ..." enz.

Hoelang? (2): Frg 73/74 (43 1): Als Brouwer 's nachts aan het roer staat, vaartde Johanna Maria veel sneller dan anders:

„Toen de Johanna Maria het Nieuwediep naderde kwam Evers waar dezeilmaker bezig was met de kabels en vroeg hem hoelang hij dachtdat de reis geduurd had."

Welke? (2) : Df 78v: Marion komt een tijdje logeren bij haar tante Cheria:„Ik begreep best dat Marion het hier in het dorp te stil zou hebbenbij twee tames, daarom wachtte ik niet maar vroeg w elk vriendinnetjeze wou inviteeren."

Hoelang (1), zolang) Frg 1631 (989: Op het eiland Takaroa treftBrouwer een tiental inboorlingen aan:

200

Page 215: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Zij waren van de Union eilanden hierheen gevoerd voor een jaararbeid, maar hoe lang dat jaar moest duren wisten zij niet, ...” enz.

Hoever? (1): Zw I 173 (95 1): Op de vlucht voor Lugina is Tamaloneterecht gekomen in moerassig land; de nevels stijgen hoger:

„Dock Tamalone sloeg er geen acht op, hij liep slechts te beiekenen(rekenen) hoe ver hij van de stad was ..." enz.

Hoever (I), (= zover): DJ 79: Cheria Ringelinck maakt zich wat ongerustover het gedrag van sommige van haar logees:

„Voor Marion ben ik niet in het minste bang, ze weet hoe ver zegaan kan, m.aar die Helene ken ik niet zo goed en die Jeanneton nogminder."

Hoezeer (i), (= zozeer): Frg io6 1V (63v): Brouwer vaart nu op de JohannaMaria onder kapitein Rasmussen:

„Deze had achting voor Brouwer, hij wist hoezeer hij op zijn be-kwaamheid en ijver kon vertrouwen, ..." enz.

Vanwaar? (1): Frg 57 (329: De bootsman Bos waarschuwt kapitein Wil-kens dat de derde stuurman Van Nes de bemanning sart:

„Wilkens, meenend zijn vermoeden van kwaadwilligheid bewaarheidte zien, hoorde hem niet verder aan, hij werd redeloos en vroeg v an-wa ar hij de onbeschoftheid had den kapitein te ordonneeren ?"

Waaraan (1), (= daaraan): Zw I 135 (7619: Iedere morgen zit Mevena voorhaar venstertje, wachtend op Rogier:

„Tamalone wist wel w a ar zij altoos in stilte aan dacht, doch hetmaakte hem niet verdrietig, ..." enz.

Waarin (i), daarin): Zw I zo/21 (16v): Simon, een kloosterbroeder,waarschuwt Tamalone, omdat deze „gevaarlijke woorden" zou hebbengesproken; Tamalone is zich kennelijk van geen kwaad bewust:

„Hij herinnerde zich niet wat hij gezegd kon hebben en waarin hijgezondigd had, ..." enz.

Waarop (1), (= daarop): Zw II 65 (146 1): Op kerstmorgen is een groot

201

Page 216: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

aantal mensen samengestroomd op het San Marcoplein in Venetie; demenigte blijft er de gehele dag:

„ maar niemand wist waarom zij daar verzameld waren, nochwaar op zij wachtten."

Waaruit (1), hieruit): Df 18111 : De makelaar Jonas heeft met notarisWalewijn zaken besproken:

„De notaris verklaarde mij openhartig waaruit de groote behoefteaan middelen voortsproot, ..." enz.

Wanneer (1), (= dan): Df 941 : Henk Rosenhoff vertelt over Daniels eersteoptreden in het openbaar als danser •

„Hij vertelde mij in het geheim wanneer hij zou optreden."

Welke (1), (= zulke): Df 591 : Majoor Freyboon verklaart aan ClementineVervarcke, waarom hij aan leerlingen van haar internaat gelegenheid geeft,de danskunst to beoefenen; hij doet dit, zegt hij, als „amateur" van hetgoede, het ware en het schone:

„En ziehier dat ik ontdek welke schatten gij onder uwe vleugelen ver-borgen houdt, vijf adepten van de danskunst,..." enz.

b. Inwendige kenmerken

De indirecte rede heeft, als niet-woordelijk weergevende mededelings-vorm, enkele eigenschappen die ook aantoonbaar zijn bij de — evenmin`natuurgetrouw' reproducerende — half-directe, half-indirecte rede; daar-naast bezit zij er echter 66k, die men kenmerkend voor haar alleen zoukunnen noemen.

Tot de eerste categorie reken ik:Ie. Het voorkomen van een derde persoon in de indirecte rede, wanneereen versie in de directe rede van de desbetreffende zin een eerste of tweedepersoon zou hebben, evenals het omgekeerde geval: het optreden van eeneerste persoon in de indirecte rede, als een overeenkomstige zin in de directerede een tweede of derde persoon zou bevatten.2e. Het gebruiken van een eigennaam in de indirecte rede, in plaats van hetpersoonlijk voornaamwoord van de directe.3e. De tijd van het werkwoord.

Tot de tweede categorie behoren dan:

202

Page 217: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

4e. Het weergeven van wat in de directe rede een imperatief, adhortatief ofeen in betekenis daaraan gelijkwaardige constructie zou zijn, door middelvan een Irachtig' verbum dicendi etc. in de indirecte rede, b.v.: willen,eisen, bevelen e.d., terwijl het werkwoord binnen de eigenlijke mededelingmeestal een vrijwel 'neutraal' karakter draagt.5e. Een verbum dicendi etc. van de indirecte rede kan, indien men de zin inde directe of half-directe, half-indirecte rede zou zetten, worden opgenomenin de mededeling-zelf, waar het dan optreedt als `regerend' werkwoord.6e. Inleidende woorden, die niet spoorloos verdwijnen als de zin wordtovergebracht van de indirecte rede naar de beide andere mededelings-vormen, — zoals dat met de onderschikkende voegwoorden dat, of enhoe dat het geval is — maar die moeten worden vervangen door eenander woord (b.v.: „waarom" wordt „daarom", „hoe" wordt „zo").

Voorbeelden van de zes inwendige kenmerken

ie. Derde persoon van de indirecte rede zou eerste persoon zijn in de direc-te: Frg 55 (3I 1): Uit medelijden met het treurige lot van kapitein Wilkensverdraagt de bemanning van de Johanna Maria de terreur van Van Nes:

„Allen gedroegen zich zo gedwee dat van Nes nets te melden had enmeende dat hij hen ten onder had gekregen." Het gespatieerdegedeelte zou in de directe rede luiden: „Ik heb hen ten onder gekregen."

Derde persoon van de indirecte rede zou tweede persoon zijn in de directe:Frg 41 1 (22v): Kapitein Wilkens kan het zwijgen van Brouwer net langerverdragen:

„Wilkens sprak hem toe, vragend hoe lang hij gevaren had,waar hij vandaan kwam, of hij verwanten had."Directe rede: „Hoe lang heb je gevaren, waar kom je vandaan, heb je

verwanten ?"Eerste persoon van de in directe rede zou tweede persoon zijn van de directe:Df 8o111 : Cheria Ringelinck vertelt hoe haar vrolijke jonge gasten kousen enschoenen hebben uitgedaan om te dansen op het mos:

„Intusschen kwam er een brief van Tonia, vol verwijt dat ik denaaktheid toeliet."Directe rede: „Jij laat de naaktheid toe!"

Eerste persoon van de indirecte rede zou derde persoon zijn van de directe:Df 75m : Cheria Ringelinck vertelt dat haar huis in Oisterwijk zeer in trekis als vakantieoord:

203

Page 218: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„En vanaf dat ik hier woon worden mij de loge's toegestuurd, de een naden ander, zooveel dat ze op hun beurt moeten wachten. Niet dat ikhet niet graag doe, hoor.”Directe rede (ik neem aan dat „niet" moet worden opgevat als: „Denk

niet:'') Denk niet: „Zij doet het niet graag, hoor!"Het is geen toeval dat de beide laatste voorbeelden genomen zijn uit

„De Wereld een Dansfeest": dit type is immers slechts denkbaar daar, waarverteller en `toegesprokene', respectievelijk: persoon over wie gesproken/gedacht wordt, identiek zijn. Dit nu vinden we slechts bij een vertelling inde ik-vorm, een vorm die juist in dit werk consequent door de auteur isvolgehouden.

2e. Eigennaam in plaats van persoonlijk voornaamwoord:a. van de eerste persoon: Df III" : Frans Ringelinck vraagt aan Rosenhoff,waar Daniel Walewijn nu verblijft:

„Rosenhoff zei: In Londen. Hij haalde een brief uit zijn zak en las eruit voor dat Walewijn verbonden was aan het Alhambra Theater,waar hij meewerkte aan een grootsch ballet, met driehonderdpersonen."

b. van de tweede persoon: Zw I 40/41 (28 1V) en 132 (75 1V); Zw I 40/41(28w): Heer Lugina komt zich bij Rogier beklagen over de moord op zijnzoon:

„Hij kon zijn toornige stem niet bedwingen en zeide wat hij gehoordhad, dat ook Rogier dien nacht buiten was geweest."Zw I 132 (75 1V): Simon, de vriend van Tamalone, verwondert zich

over diens vreemd gedrag:„Eindelijk stond Simon op, zeide dat Tam alone toch een zonderlingpersoon (man) was en blies het licht (de pit) uit."Het is opvallend, dat Van Schendel, anders dan bij de half-directe,

half-indirecte rede, bij de indirecte rede zo'n spaarzaam gebruik maakt vande mogelijkheid, het persoonlijk voornaamwoord to vervangen door eeneigennaam• de drie geciteerdc voorbeelden zijn de enige die ik heb kunnenvinden.

De beweegredenen van de auteur voor het gebruiken van de eigennaammoeten wel zijn geweest: het vermijden van verwarring bij de lezer en/ofhet ontgaan van een weinig fraaie herhaling van „hij".

In Df I I III kan men zich het voorgelezen gedeelte van de brief nietanders voorstellen dan als: „Ik ben verbonden aan het Alhambra Theater,

204

Page 219: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

waar ik meewerk ..." enz.; een weergave van dit „ik" in de indirecte redemet „hij" zou de lezer kunnen doen denken, dat Rosenhoff over zichzelfspreekt; bovendien zou het driemaal voorkomende „hij", dat op meer daneen persoon slaat, in stilistisch opzicht bedenkelijk zijn.

Bij Zw I 40/41 (28W) is een misverstand - strikt genomen - uitgesloten:Lugind kan immers moeilijk zeggen, dat hij van zichzelf g eho or d heeft,dat hij die nacht buiten is geweest; Van Schendel zal hier de eigennaam heb-ben gebruikt om de herhaling van „hij" te vermijden, daar dit „hij" - ookal wekt het dan wellicht geen verwarring - afwisselend zou slaan op Luginazelf en op Rogier, waardoor het in stilistisch opzicht zwak zou moetenworden genoeind.

Het uit de weg gaan van verwarring moet wel de reden zijn geweestvoor het gebruiken van de eigennaam in Zw I 132 (75 1v) : de lezer zou an-ders kunnen denken, dat Simon zichzelf een zonderling man vindt.

3e. De tijd van het werkwoord.Wanneer we die gevallen, waar een verbum dicendi etc. of enig ander

`regerend' woord ontbreekt, even ter zijde laten, dan blijkt dat nagenoegsteeds de tijd van het verbum dicendi etc., of, in bepaalde gevallen, de tijdvan het werkwoord van de zin, waarin het `regerend' woord voorkomt,bepalend is voor de tijd van het werkwoord in de indirecte rede. Een uit-zondering hierop zien we in Frg 42143(23 1): De bemanning van de JohannaMaria is verdeeld in twee partijen: de ene steunt de kapitein onvoorwaarde-lijk, de andere heeft veel kritiek op hem:

„Meeuw was vlug met de namen, hij s p r a k van het vrouwenhaar enhet marszeil, naar het gezegde, hier doelend op den kapitein, dat heteerste sterker dan het laatste trekt; maar hij geloofde ..." enz.De verklaring van deze afwijking van de regel zal hierin moeten

worden gezocht, dat we hier te maken hebben met een zeemansgezegde, dataltijd en overal geldt; vandaar de onvoltooid tegenwoordige tijd, ofschoonde voorzin, waarin het `regerend' woord „gezegde" voorkomt, in deonvoltooid verleden tijd staat.

Aangezien Van Schendel, afgezien van de vertellingen in de ik-vormin „De Wereld een Dansfeest", het verbum dicendi etc. slechts daar in detegenwoordige tijd plaatst, waar hijzelf, als verteller optredend, een meeralgemene beschouwing of uiteenzetting geeft, - we zien dit in Frg io en II(3 en 4) - ligt het voor de hand, dat veruit de meeste passages in de indirecterede staan in de onvoltooid en voltooid verleden tijd. In dit hoofdstuk heb

205

Page 220: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

ik tot dusver vijfenveertig voorbeelden geciteerd van passages in de in-directe rede; Mayan staan er eenenveertig in de verleden tijd: dertig in deonvoltooid, elf in de voltooid verleden tijd; slechts vier staan in de on-voltooid tegenwoordige tijd.

Ter illustratie van het, aan het begin van de vorige alinea aangeduide,optreden van de auteur als verteller, citeer ik twee gedeelten uit de passageFrg 9 t/m 12 (2 till]. : in het eerste gaat de vertelling in de verleden tijdgeleidelijk over in een meer algemene beschouwing in de tegenwoordigetijd, in het tweede keert de `gewone' vertelling in de verleden tijd weerterug.Frg 9110 (2/3): Van Schendel heeft beschreven, hoe het schip zeilree ligt:

„De reeders hadden gemonsterd, de bemanning kwam. (De beman-ning had gemonsterd en kwam aan boord.) Voor de meesten hunnerzou het vaartuig niet meer zijn dan een verblijfplaats, waar zij werk enkost en ligging vonden zoo hun gegeven werd, een tijdelijke bergingdie zij verlaten zouden voor een betere of een slechtere, een ieder omzijn eigen reden, bijna alien toch door de ongedurigheid die de zee-lieden k w el t hetzij varende hetzij aan de wal. Wie naar zee gaat wordtbekoord door de horizonnen, de ruimte en het Jicht, maar ook ziet hij,beter dan wie op het land blijft wonen, dat de einders gestadig wijken,

lf enz.Wij zien in dit eerste gedeelte, hoe de overgang - onopvallend, het-

geen mij een verdienste lijkt - wordt gemaakt met het door mij in het citaatgespatieerde „kwelt"; even onopvallend keert de vertellende verleden tijdweer terug met „kwam", als het ware aangekondigd door „waar hun harthet meest aan hing" in het tweede gedeelte van de passage, dat ik nu zalciteren; (ik spatieer daarin de twee zinnen in de indirecte rede): Frg II/I2(3/4): Van Schendel heeft erv66r een uiteenzetting gegeven over de mindergoede en de ware zeelui en zegt van de laatsten, dat het schip „hoewel meteen ander recht" ook aan hen toebehoort:

„Zij weten dat het hun meer is dan het werktuig waar zijhun brood mee winnen en meer dan de woning, het is hunde beschermer in den nood. Het huis op het land geeft weldaden, be-schutting in zomer en winter, gemak en rust en vereeniging van hetgezin, maar het zijn geen gevaren waarvoor men daarbinnen hoeft toschuilen. In den storm echter moet er op het water gestreden wordenmet wind en golven, dan is het schip toevlucht zowel als wapen enmenig man dankt het hout waarop hij staat, den bouwer die het samen-

206

Page 221: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

stelde, bovenal het schip zelf dat hem nu het beste loon geeft voor zijntrouw. Dit zijn de zeelieden die, wanneer zij eenmaal weer aan landmoeten blijven, voelen dat zij het beste van hun Leven waarhun hart het meest aan king, verloren hebben.Een derde deel van de bemanning die op de Johanna Maria kwam wasvan dit hout gemaakt, mannen van en voor het schip; zeven van henzouden er op varen zolang de Nederlandsche vlag geheschen werd,twee zelfs nog daarna. De kapitein en de stuurinan bleven er veertienjaar."

Zoals ik reeds terloops heb opgemerkt, is de indirecte rede in de on-voltooid en voltooid tegenwoordige tijd, corresponderend met een verbumdicendi etc. in de tegenwoordige tijd, bij de vertellingen in de ik-vorm van„De Wereld een Dansfeest" bepaald niet ongewoon; dit nu blijkt ook tegelden voor de vijf passages in dit werk, waar de indirecte rede niet bege-leid wordt door een verbum dicendi etc. of enig ander `regerend' woord:we zien daar tweemaal een onvoltooid tegenwoordige tijd: Df 6siv en Hi.Ter illustratie geef ik eerstgenoemde passage weer: De „kamerverhuurder"vertelt dat zijn vrouw en hij blij waren toen de student Verstuygh vertrok:

„Op den duur hadden we toch bij hem verloren. Hoe ik dat weet?Uit de brieven van zijn moeder, die altijd waarschuwde dat het geldbijna op was."

4e. De imperatief, adhortatief e.d. van de directe rede, uitgedrukt in hetverbum dicendi etc. van de indirecte rede.

Indien we sommige passages in de indirecte rede die een eis, bevel e.d.uitdrukken, vergelijken met de meest waarschijnlijke versie ervan in de di-recte rede, zien we dat in de directe rede - evenals trouwens in de half-directe, half-indirecte rede, die zich in dit opzicht bij de directe rede aan-sluit 215 - zo'n eis, bevel e.d. wordt uitgedrukt door een imperatief, ad-hortatief enz.; het verbum dicendi kan een vrij neutraal karakter hebben;bij de gegeven zin in de indirecte rede zien we dan echter juist het omge-keerde: als verbum dicendi etc. treedt een werkwoord op dat die eis, datbevel enz. al uitdrukt; het werkwoord in de indirecte rede heeft meestal eenvrij neutraal karakter. Bij de directe (en de half-directe, half-indirecte) rede

215 Zij het ook dat in de hdhir een hulpwerkwoord van modaliteit (met name: moeten) nodigis om de imperatief, adhortatief enz. weer te geven.

207

Page 222: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

bevindt de imperatief, adhortatief e.d. zich dus binn en de mededeling, bijde indirecte rede voornamelijk er buiten, met name in het verbum dicendietc., dat ik om die reden een Irachtig' verbum zou willen noemen, zulkster onderscheiding van het vrij Ileurloze' verbum dicendi etc. bij de beideandere mededelingsvormen.

Het hierboven omschreven kenmerk is te zien bij acht verba dicendietc.; ik rangschik ze naar de frequentie en geef van ieder een voorbeeld,waarin het begeleidend verbum en het werkwoord binn en de mededelingzijn gespatieerd, met telkens erachter een — mogelijke — versie in de directeen de half-directe, half-indirecte rede.

I. Willen (Zw II 691 (148 1); Frg 201 11 (12211); Df 26 III , 271, SIII, us—,219V1, 22911, 241 1V, 241V; Ob 195 1).

2. Eisen (Frg i8o11 (1099 ; Df 3 8n) .

3. Wensen (Zw I 14 (13 11); Df 162).4. Aandringen (Frg 1271 (761)).5. Beschikken (Frg 1291 (771V)) .

6. Besluiten (Df To1).7. Bevelen (Zw II i2o111 (17419 .

8. De les lezen (Df io3V).

Voorbeelden:

i. Df 241 1v: De „werkster" vertelt, dat Daniel geschokt is door de mede-deling, dat Marion verpleegd zal moeten worden in een ziekenhuis:

„Dien avond wou hij dat zij thuis bleef, ..." enz.Directe rede: „Hij zei: blijfjij nu thuis!"Half-directe, half-indirecte rede: „Zij moest maar thuis blijven, zei hij."

2. Frg 18o11 (10911): Kapitein Nash (= Van Nes) belooft Brouwer, hetschip aan hem te verkopen:

„Brouwer eischte dat hij het op zou schrijven, ..." enz.Directe rede: „Brouwer zei: schrijf het op!".Half-directe, half-indirecte rede: „Hij moest het opschrijven, zei

Brouwer."3. Zw I 14 (13 11): Tamalone krijgt ineens de gedachte, dat zijn oudersvreemdelingen voor hem zijn:

„Zijn oogen werden vochtig en hij wenschte, dat toch zijn vader ietszeggen zou om de stilte te breken."Directe rede: ,,... en hij dacht: vader, zeg iets om de stilte te breken!"

208

Page 223: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Half-directe, half-indirecte rede: „Vader moest iets zeggen om destilte te breken, dacht hij.".

4. Frg 1271 (761): Na lange tijd ontmoet Brouwer kapitein Rasmussenweer:

„..., die verheugd was hem weer te zien en er op a andr ong dat hij methem zou varen."Directe rede: „Hij zei: vaar met mij !".Half-directe, half-indirecte rede: „Hij moest met hem varen, zei hij."

5. Frg 1291 (771v): Brouwer heeft eindelijk ontdekt waar hij de JohannaMaria km vinden:

„Dien eigen dag b es chikte hij hoe hem zijn geld gestuurd zou wor-den wanneer hij er om vroeg."Directe rede: „Hij schreef de reders [die zijn geld voor hem bewaar-

den] : stuur het mij zó, wanneer ik er om vraag."Half-directe, half-indirecte rede: „Zij moesten hem zijn geld zó

sturen, wanneer hij er om vroeg, schreef hij am de reders.".6. pf 101 : Jonas, de „makelaar", vertelt waarom hij een onderhoud zalhebben met notaris Walewijn:

„Aangezien wij juist het verzoek hadden ontvangen om met een clientin Breda eenige zaken te bespreken, b eslo t en wij dat ik mij op eenZaterdag naar Middelburg zou begeven en den Maandag daaropvolgende het gewenschte onderhoud zou v o er en in Breda."Directe rede: ,,... zei mijn broer 2" tegen mij : begeefjij je naar Middel-

burg en ... voer het gewenste onderhoud..."Half-directe, half-indirecte rede: ,,... zei mijn broer tegen mij, ik

moest me naar M. begeven en ... het gewenste onderhoud voeren ...".7. Zw II 120111 (174111) : De reenters in Venetie hebben Tamalone eenverrader van de stad genoemd, maar hem, op voorspraak van heer Lune,begenadigd:

„En zij hadden bevolen dat hij voor het vallen van den avond destad moest verlaten."Als we het pleonastische „moest" tot zijn recht willen laten komen in

de beide andere mededelingsvormen, krijgen we:Directe rede: „En zij hadden bevolen [in plaats van: zij hadden

gezegd]: verlaat de stad voor het vallen van de avond !"

216 Vgl. DJ' 9: „... toen wij een opdracht kregen achtten mijn broer en ik het onverant-woordelijk die uit te voeren ..." enz.

209

Page 224: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Half-directe, half-indirecte rede: „Hij moest de stad voor het vallen vande avond verlaten, hadden zij bevolen."8. Df io3v: Mevrouw Beel, de „modiste'', vertelt over het onbehoorlijkegedrag van Puffers:

„Die huichelaar en lomperd van een Puffers, de advocaat van mijnheerGokkelveld kwam me ... nog eens de les lez en, dat ik me vooralfatsoenlijk mo est gedragen als ik den naam Gokkelveld woublijven gebruiken."Anders dan in het voorgaande voorbeeld, is „moest" bier nauwelijks

een pleonasme to noemen; vervanging ervan door „zou" kan tot mis-verstand leiden.

Directe rede: Hij zei: gedraagt U zich vooral fatsoenlijk, als U ..." enz.Half-directe, half-indirecte rede: „Ik moest me vooral fatsoenlijk

blijven gedragen als ik zei hij.".

5e. Een verbum dicendi etc. van de indirecte rede kan soms, indien men dezin in een van de beide andere mededelingsvormen zou zetten, binnen demededeling-zelf, waarin het dan wordt opgenomen, optreden als `regerend'werkwoord.

Dit kenmerk van de indirecte rede vertoont een zekere overeenkomstmet het voorgaande: daar ziet men hoe een belangrijk aspect — in casu:het imperatieve, adhortatieve enz. — zou overgaan van het verbum dicendietc. van de indirecte rede op de mededeling-ze1f 217 in de directe of half-directe, half-indirecte rede, als men de zin in deze mededelingsvormen zouzetten, bier ziet men ditzelfde gebeuren, maar nu met het verbum dicendietc.: als men de zin overbrengt van de indirecte naar de directe of half-directe, half-indirecte rede, wordt het verbum dicendi etc. van de indirecterede als `regerend' werkwoord opgenomen in de mededeling.

Bij zes verba dicendi etc. of daaraan in betekenis gelijkwaardigeconstructies zien we dit kenmerk:I. erop staan: Frg 194111 (11811) ; Df 88IV, 1361V, 16111, 2361.

2. willen: Df 229v; Ob 9", 83 11 .3. denken zeggen): Df 30v.4. er niet van willen horen: Df 4211 .5. verbieden : Df 224111 .6. zweren: Df 391v .

217 In de betekenis van mijn opmerking dienaangaande in de Inleiding (blz. 4, noot 9).

210

Page 225: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Voorbeelden:T. Frg 1941114 (Ii89: Brouwer is eigenaar geworden van het schip:

„Bij gebrek aan handen was er sinds lang niet meer dan het noodigegedaan kunnen worden, maar nu zorgde Brouwer ook voor zindelijk-heid zooals de Johanna Maria vroeger gewend was; hij stond er opdat de bevelen gegeven werden zoo het behoorde, commando's vanwaarschuwing en van uitvoering, ..." enz.Directe rede: „Hij zei: ik s t a erop dat de bevelen gegeven worden zo

het behoort."Half-directe, half-indirecte rede: „Hij stond erop, zei hij, dat de

bevelen gegeven werden zo het behoorde."2. Ob 9": De kleine Jan Morgenrood luistert naar het gepraat van devolwassenen, vooral van mijnheer Sekeris, wiens woorden worden weer-gegeven in de half-directe, half-indirecte rede:

„Daarentegen had je dien kapitein van de jagers, geen vrouw was tegenhem bestand, maar hij zou wel bankroet gaan voor de traites.Hij wou dat Angeniet wat zachter zong, niet zoo leelijk,".Directe rede: Hij dacht: ik wou dat Angeniet wat zachter zong, niet

zo lelijk!"Half-directe, half-indirecte rede: „Hij wou dat Angeniet wat zachter

zong, dacht hij, niet zo lelijk."3. Df 3ov: De „makelaar" Jonas zingt de melodie van de geheimzinnigedans voor aan enkele musici:

„De muzikanten kenden het niet, maar opeens dacht de pianist dat hijbegreep wat Jonas bedoelde ..." enz.Directe rede: „Hij zei: ik denk dat ik weet wat mijnheer Jonas bedoelt !"Half-directe, half-indirecte rede: „Hij dacht dat hij wilt wat mijnheer

Jonas bedoelde, zei hij."4. Df 4211 : Deursting heeft zijn spijbelende leerling Daniel ontdekt tenhuize van de familie Honingblom:

„Juffrouw Honingblom wilde er niet van hooren dat ik weg-ging zonder mee te eten."Directe rede: „Zij zei: ik wil er niet van horen dat U weggaat

zonder mee te eten!"Half-directe, half-indirecte rede: „Zij wil de er niet van Koren, zei

zij, dat ik wegging zonder mee te eten."5. Df 224111 : Berendientje beklaagt zich erover, dat zij niet mag lerendansen:

211

Page 226: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Van moeder zou het wel mogen, maar grootvader zit er achter, hijheeft zelfs verb o den dat ik er nog over spreek.”Directe rede: „Hij zei: Ik verbied dat je er nog over spreekt I"Half-directe, half-indirecte rede: „Hij verb oo d dat ik er nog over

sprak, zei hij."6. Df 391v: Daniel en zijn vrienden menen de jongen te hebben ontdekt,die op het carnavalsbal in Breda, vier jaar geleden, verkleed was als Chinees;de jongen ontkent dat hij het geweest is:

„Pierre Puffers zwoer dat hij toch die Chinees geweest was, ..." enz.Directe rede: „Hij zei: ik zweer dat hij toch die Chinees geweest is."Half-directe, half-indirecte rede: „Hij zwoer dat hij toch die Chinees

geweest was, zei hij."

6e. Inleidende woorden die moeten worden vervangen door een anderwoord, zo gauw men de zin overbrengt van de indirecte rede in de beideandere mededelingsvormen.

Dit verschijnsel blijkt, bij nadere beschouwing, vrij veel voor te komen:als we het totale aantal inleidende woorden verminderen met het totaal vande onderschikkende voegwoorden dat, of en hoe dat, die bij over-brenging van de indirecte rede naar de beide andere mededelingsvormengeheel verdwijnen, dan blijven er 320 over: hiervan moet bijna de helft(Iso) worden vervangen door een ander woord, als we de zin in de directeof half-directe, half-indirecte rede zetten.

Op blz. 198 t/m 202 van dit hoofdstuk zijn voorbeelden van de des-betreffende inleidende woorden geciteerd; ik herhaal nu dat gedeelte van decitaten, waarin zo'n inleidend woord voorkomt en geef erachter variantenin de beide andere mededelingsvormen.

Wat (= dat): Frg 7o (40m :) „Nadat hij Evers gezegd had wat er gedaanmoest worden ...";Directe rede: Nadat hij Evers gezegd had: dat moet er gedaan worden...";Half-directe, half-indirecte rede: „Nadat hij Evers gezegd had, dat moester gedaan worden...".

Hoe (= zo): Zw I 74 (45 1): ,,... hij herinnerde zich hoe zij te paardwaren gestegen, en hoe hij geschrokken was..."Directe rede: „... hij herinnerde zich: zo zijn wij te paard gestegen en zoben ik geschrokken..."

212

Page 227: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Half-directe, half-indirecte rede: „... zo waren zij to paard gestegen, her-innerde hij zich, en zo was hij geschrokken..."

Waar daar) • Zw I is (r4111): ,,... hij liep ... tot hij niet wist waar hijwas.".Directe rede: ,,... hij liep ... tot hij niet wist: di ar ben ik.".Half-directe, half-indirecte rede: „hij hij liep ... tot hij niet wist: d a árwas hij.".

Waarom (= daarom): Zw II 52/53 (13911) : „•.. toen vergat hij waarom hijzoo lang gezwegen had,...".Directe rede: ,,... toen vergat hij (het): diarom heb ik zo lang gezwegen,

Half-directe, half-indirecte rede: ,,... toen vergat hij (het), diarom had hijzo lang gezwegen, ...".

Wie (= die): DJ. 21 1 : ,,... zelfs bij veel champagne weet hij nog wie hijvoor zich heeft.".Directe rede: ,,... zelfs bij veel champagne weet hij nog: die heb ik voor

Half-directe, half-indirecte rede: ,,... die had hij voor zich, (dat) wist hijnog, zelfs bij veel champagne."

Wat (= zulk): Zw II 42 (1341): ,,... Tamalone, bemerkende wat genoegenzijn aanwezigheid gaf, ...".Directe rede: ,,... Tamalone, bemerkende: zulk genoegen geeft mijn aan-wezigheid, ...".Half-directe, half-indirecte rede: ,,... Tamalone, bemerkende, zulk ge-noegen gaf zijn aanwezigheid, ...".

Wat voor (= zulke): Df 228 1 : „Ze wist ook wat voor dansen ze nu deed,

Directe rede: „Ze wist (het) ook: zulke dansen doet ze nu, ...".Half-directe, half-indirecte rede: „Zulke dansen deed ze nu, (dat) wist zijook, 11

Heating (= zolang): Frg 163 1 (98 11): hoe lang dat jaar moest durenwisten zij niet.".

2 13

Page 228: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Directe rede: ,,... zij wisten niet: z (Slang moet dat jaar duren.".Half-directe, half-indirecte rede: ,,... z Olan g moest dat jaar duren, datwisten zij niet.".

Hoever (= zover): Df79: ,,... ze weet hoe ver ze gaan kan, ...".Directe rede: ,,... ze weet: z6ver kan ik gaan, ...".Half-directe, half-indirecte rede: ,,... zOver kan ze gaan, (dat) weet ze.".

Hoezeer (= zozeer): Frg lo6 Iv 63v: ,,... hij wist hoezeer hij op zijn be-kwaamheid en ijver kon vertrouwen, ...".Directe rede: ,,... hij wist (het): z6zeer kan ik op zijn bekwaamheid en ijververtrouwen,".Half-directe, half-indirecte rede: ,,... zozeer kon hij op zijn bekwaamheiden ijver vertrouwen, wist hij."

Waaraan (= daaraan): Zw I 135 (76111): „Tamalone wist wel waar zijaltoos in stilte aan dacht, ...".Directe rede: „Tamalone wist (het) wel: daraan denkt zij altoos instilte, ...".Half-directe, half-indirecte rede: „D aaraan, wist Tamalone wel, dacht zijaltoos in stilte.".

Waarin (= daarin): Zw I 2o/21 (16v): „Hij herinnerde zich niet w a arinhij gezondigdhad,...".Directe rede: „Hij herinnerde zich niet: daarin heb ik gezondigd.".Half-directe, half-indirecte rede: „D a arin had hij gezondigd, (dat) her-innerde hij zich niet."

Waarop (= daarop): Zw II 65 (1461): ,,... niemand wist waar op zijwachtten.".Directe rede: „Niemand wist: diarop wachten zij.".Half-directe, half-indirecte rede: „Daarop wachtten zij, (dat) wist niemand."

Waaruit (= hieruit): Df 18111: „De notaris verklaarde mij waaruit degroote behoefte aan middelen voortsproot, ...".Directe rede: „De notaris verklaarde mij: hieruit spruit de grote behoefteaan middelen voort.".

214

Page 229: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Half-directe, half-indirecte rede: „Hieruit sproot de grote behoefte aanmiddelen voort, verklaarde mij de notaris.".

Wanneer (= dan): Df 941 : „Hij vertelde mij wanneer hij zou op-treden.".Directe rede: „Hij vertelde mij: d an zal ik optreden.".Half-directe, half-indirecte rede: „Din zou hij optreden, vertelde hij mij.".

Welke (= zulke): Df 591 : ,,... ik ontdek w elk e schatten gij verborgenhoudt."Directe rede: ,,... ik ontdek: zulke schatten houdt gij verborgen.".Half-directe, half-indirecte rede: gelijk aan de versie in de directe rede, metdien verstande, dat het verbum dicendi bij Van Schendel hoogstwaarschijn-lijk niet zou voorafgaan, maar zou volgen.

Bij verschillende voorbeelden verdient de gegeven tekst in de indirecterede verre de voorkeur boven de variant in de half-directe, half-indirecterede, soms ook boven die in de directe rede.

3. FREQUENTIE VAN DE INDIRECTE REDE

Bij de indirecte rede heb ik de berekening van de plaats, die deze mede-delingsvorm in elk van de door mij bestudeerde werken van Van Schendelinneemt, uitgevoerd-zoals bij de beide andere mededelingsvormen, met dienverstande, dat ik een berekening van het quantum indirecte rede perromanfiguur achterwege heb gelaten, zulks op grond van de volgenderedenering: zoals ik hierv6Or 212), in ander verband, reeds heb gezegd:bij de indirecte rede trekt, anders dan bij de beide andere mededelingsvor-men, de verteller zeker zoveel de aandacht van de lezerlhoorder als het ver-telde 219 ; de romanfiguren van wie de woorden of gedachten wordenweergegeven, raken daardoor op de achtergrond; men kan hen daaromniet als `sprekers' op een lijn stellen met romanfiguren, van wie de woordenof gedachten in een van de beide andere mededelingsvormen worden weer-gegeven. Vandaar, dat een berekening van hun - weinig reeel - aandeel aanhet totaal van de indirecte rede in een bepaald werk, nauwelijks zin heeft.

218 '7: L. 474 TT Lc_ae 1100LUStUn. v12. 124/125.

" 9 Een `krachtig' verbum dicendi etc. (kenmerk 4) en een verbum dicendi etc., dat in wezendeel uitmaakt van de mededeling (kenmerk 5) kan dit nog bevorderen.

215

Page 230: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

De berekening van de omvang van de indirecte rede gaf dit beeld: (ikgeef de percentages van de directe en de half-directe, half-indirecte rede -aangeduid met „d.", resp. „h." tussen haakjes achter het percentage van deindirecte rede) :

Zw I: Totaal aantal woorden van de hele roman: 33.60oIdem van de indirecte rede: 2.743ruim 8% (d.: ruim 4, h. bijna 5,5%) : Samen: ruim 17,5%;

Zw II: Totaal aantal woorden van de hele roman- 25.26oIdem van de indirecte rede: 1.3905,5% (d.: 0,6, h.: 2,3 Samen: 8,4%;

Frg: Totaal aantal woorden van de hele roman: 41.190Idem van de indirecte rede: 2.961ruim 7% (d.: 0,12, h.: 7,2%) : Samen: bijna 14,5%;

Df: Totaal aantal woorden van de hele roman • 63.25oIdem van de indirecte rede: 4.613bijna 7,3% (d.: ruim 9%, h.: bijna 2,9%) : Samen: ruim 19%;

Ob: Totaal aantal woorden van de hele roman- 60.990Idem van de indirecte rede: 1.289ruim 2% (d.: ruim 5o%, h.: 7,5 %) : Samen: bijna 6o%.

Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat de indirecte rede - uitgezonderd in„Mijnheer Oberon en Mevrouw" - een belangrijke rol speelt als medede-lingsvorm: in de beide `Zwerver' romans neemt zij zelfs een groter gedeeltevan de roman in beslag dan elk van de beide andere mededelingsvormen.

Opvallend is ook wel, dat in ieder werk de verhouding tussen de driemededelingsvormen anders blijkt to zijn, ook daar, waar de t ot ale per-centages niet zo veel verschillen: „Een Zwerver verliefd", „Het Fregat-schip Johanna Maria" en „De Wereld een Dansfeest"; het `natuurlijkse - inde betekenis van: in overeenstemming met normale, gesproken taal - lijktmij deze verhouding in „De Wereld een Dansfeest" • daar zien we hoe deindirecte rede, die in normaal gesproken taal ongetwijfeld gemakkelijkerwordt voortgebracht dan de half-directe, half-indirecte rede, een ruimtwee maal zo grote frequentie heeft als deze laatste; als niet-directe medede-lingsvormen komen zij samen tot ongeveer io%, tegenover de wel-directe,die ruim 9% haalt. Zo bezien, kan de stijl van deze roman zeker harmonischgenoemd worden. Omdat in de roman met het sterk `vertellende' karakter„Het Fregatschip Johanna Maria", de half-directe, half-indirecte rede bijna

216

Page 231: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

geheel de taak van de directe rede vervult, moet daar het percentage vaneerstgenoemde vrij hoog liggen: ruim 7%; het percentage van de indirecterede: eveneens ruim 7%, houdt de balans in evenwicht. De roman mogeminder `natuurlijk' zijn, harmonisch gestileerd is hij wel.

4. VERSCHIJNINGSVORMEN

Op enkele plaatsen zien we een mededeling in de indirecte rede, dieniet begeleid wordt door enig `regerend' woord; in verreweg de meestegevallen echter, hangt een dictum in de indirecte rede wel af van een `rege-rend' woord: een werkwoord, een nomen (substantief of adjectief), eenadverbium.

A. Indirecte rede, niet of niet rechtstreeks begeleid door enig `regerend' woord

Voorbeelden hiervan zien we in Zw T ( R... 99 0_ 11) en 152 (8511), Frg I48111

(89111\) en Df 65 1v, 68 1v, 69/7o, 8211 en 115. Ik geef nit ieder werk een

passage ter illustratie.Zw I 99 (58 11 ). Tamalone, zich bewust van zijn — onbeantwoorde — liefdevoor Mevena, waakt de gehele nacht, terwij1 Mevena slaapt;

„Bij den dageraad nog lag hij, het hoofd in de hand geleund, in grilliggemijmer over zijn verleden... in (In) zachtzinnig berouw en zedigheiddacht hij aan vervlogen mogelijkheden, aan vrouwen, die hem bemindhadden, of zij zich hem nog herinnerden."Het gespatieerde gedeelte hangt niet rechtstreeks af van „denken";

immers, de combinatie: „denken of ..." is in het Nederlands niet gebruike-lijk; de lezer/hoorder voegt in gedachten toe: „zich afvragend...” ofwel:„en hij vroeg zich af...". Wel kan men zeggen, dat dit zinsstuk `zij de-lin g s' afhangt van „denken”: het `steunt' erop, als het ware.

Frg Ion (89111): Brouwer vertelt aan Every en John, hoe het schip wastoen het nog jong was:

„Soms sprak hij ook van de geheimen van het schip, hoe hij aan eenlicht gekraak onder den voorsteven kon hooren dat erzware zee to wachten was, ..." enz.Het gespatieerde gedeelte staat zonder begeleidend verbum dicendi

etc., omdat van „spreken" wel een dictum in de directe rede kan afhangen(b.v.: Ob 301 : „Hij dacht na en sprak toen langzaam: Verwantschap is er

217

Page 232: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

tussen ons allemaal, ..."), evenals in de half-directe, half-indirecte rede(b.v.: Zw II 64 (145): ,,... de bode van den hertog sprak: de vloot mettwee duizend mannen van Venetie was verloren -"), maar nietin de indirecte rede: „spreken hoe" is niet denkbaar. Gezien de context, zoumen hier kunnen toevoegen: „vertellende", „beschrijvende", ofwel: „hijvertelde", „hij beschreef".

Df 69/7o: De hospes Knuppel vertelt over de nachtelijke dansfeesten op dekamer van Daniel:

„Mijn bezwaar was vooral het burengerucht dat er gemaakt werd,laat in den nacht natuurlijk, van guitaar en kleppers, ping-ping-ping,zoodat ze aan den overkant de gordijnen opendeden.Of hij in het geheim kattekwaad uithaalde? Het vorig jaarheb ik hem daar erg van verdacht."De zin: „Of t/m uithaalde" staat als het ware geIsoleerd: hij kan niet

afhangen van de voorafgaande, evenmin van de volgzin. Het is alsof deverteller de lezer/hoorder toespreekt: „Vraagt U of hij ..." enz. Men kan66k zeggen dat de verteller zichzelf de vraag stelt. In ieder geval is degespatieerde zin in de situatie - het beoordelen van Daniels gedrag - vol-komen duidelijk.

Terwijl het ontbreken van een begeleidend verbum in het voorbeeldZw I 58 11 bepaald geen winst is in stilistisch opzicht, evenmin als dit hetgeval is in Frg 89111 , meen ik dat in de passage Df 69/7o door dit procedeeen grote levendigheid wordt bereikt; ik kom hierop nog terug in de para-graaf over de expressieve waarde van de indirecte rede.

B. Indirecte rede, wel begeleid door een `regerend' woord

I. De indirecte rede hangt of van een w erk w o or d.

Er zijn drie mogelijkheden:a. Het werkwoord gaat vooraf; b.v.: Zw I 3 Anfroy vraagt aan zijnzoon, waarom hij al zo lang niet naar de kloosterschool is gegaan:

„Anfroy sprak dien avond bedaard en ernstig met zijn zoon, die enkelantwoordde, dat hij 't (het) heerlijk vond den ganschen dagdoor de straten to loopen, ..." enz.

b. Het werkwoord staat - in een pauze - binnen de mededeling in de in-

218

Page 233: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

directe rede; b.v.: Df ioov : Berendientje Deursting komt aan Henk Rosen-hoff vragen, of hij denkt dat zij alle hoop op Daniel moet opgeven; alleen indat geval wil zij een huwelijksaanzoek van een bepaalde jongeman aan-vaarden:

„Het ging mij aan het hart dat ik haar alle hoop ontnemen moest. Ofdie aanstaande van haar ervan wist, vroeg ik, dat zij eerstbij mij kwam om deze inlichting? Ja, antwoordde ze, hij houdtnu eenmaal van me."Merkwaardig is hier wel het vraagteken; bij indirecte vragen is dit

immers bepaald ongebruikelijk. Het vraagteken zou als volgt verklaardkunnen worden: doordat „vroeg ik" het zinsstuk „dat t/m inlichting"scheidt van „wist'', waarvan het afhangt, zou - zonder het vraagteken - deschijn kunnen worden gewekt, dat het genoemde zinsstuk zou afhangen van„vroeg ik"; „vragen" zou in dat geval moeten betekenen: verzoeken.Door het vraagteken nu wordt duidelijk gemaakt, dat „of thn wist" en „datt/m inlichting" bij elkaar horen en samen een vraagzin vormen. Misschienheeft ook het erop volgende „Ja, hij houdt nu eenmaal van me", dateen antwo or d is, het vragend-zijn van de voorgaande zin z6 versterkt, dateen vraagteken in dit geval niet foutief, maar zelfs gewenst is.

c. Het werkwoord volgt op de mededeling in de indirecte rede; b.v.:Df 8711 : Cheria Ringelinck heeft ervoor gezorgd, dat Marion naar de dans-school is vertrokken:

„Waar Marion intusschen zat vertelde ik zelfs aan mijn broerniet."

II. De indirecte rede hangt of van woordgroepen of woorden, die in hetzinsverband de functie hebben van een verbum dicendi etc.

a. Het `regerende' gaat vooraf;1. een woordgroep; b.v.: Df 77m: Cheria Ringelinck vertelt dat Marion,vanwege de slechte verhouding met haar moeder, niet thuis Wilde blijventoen zij van het pensionaat kwam en zij vervolgt:

„Ze wou haar brood verdienen. Daar ben ik altijd sterk voor geweest,dat een meisje niet voor haar levensonderhoud zit towachten op een man, ..." enz.;

2. een substantief; b.v.: Zw I 162 (901) : eenzaam trekt Tamalone voort:„... eenzaam als voorheen en gelijk voorheen ook, toen hij pas uit het

219

Page 234: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

klooster gevlucht was, vermeed hij de menschen, daar hun vragen wiehij was, van waar hij kwam en waarheen zijn tocht(ging), hem ergerden..." enz.Opvallend is in deze passage, dat „vragen" door drie verschillende

verbindingswoorden met zinsstukken in de indirecte rede wordt verbonden.3. een adjectief; b.v. : Zw II 1201v (1741v): Tamalone is door de rechters inVenetie van verraad beschuldigd, maar op voorspraak van heer Lune doorhen begenadigd; hij krijgt het bevel, de stad te verlaten:

„Toen was hij, verwonderd wat er gebeurd kon wezen (zijn),naar buiten geleid."

b. Het `regerende' volgt; ik kan hiervan slechts drie voorbeelden noemen,alle in „De Wereld een Dansfeest": het `regerende' woord is een substan-tief: Df 37w, 751V en 240111 ; ik citeer Df 75 1v: Cheria Ringelinck verteltover haar verblijf in Oisterwijk; het bevalt haar daar wel goed:

„Allen en alles bij mekaar zit ik hier niet kwaad, al zat ik liever in Breda.Maar dat ik die Petronel in huis heb genomen Ja, dat is mijneigen schuld, ik had beter kunnen weten."

III. De indirecte rede hangt of van gelsoleerd staande adverbia.

Dit type komt voor bij drie adverbia, alle in „De Wereld een Dans-feest: „niet" (Df 75111) ,5 , „helaas" (Df 117 en 131 111) en „allicht"(Df 1219.Deze gevallen lijken mij curieus genoeg om ze te citeren:Df 75111: (reeds weergegeven — in ander verband — op blz. 203/204 vandit hoofdstuk; ik citeer nogmaals) •

„En vanaf dat ik hier woon worden mij de loge's toegestuurd, de eenna den ander, zooveel dat ze op hun beurt moeten wachten. Niet datik het niet graag doe, hoor!"

Df 117: De bloemist Papelon vertelt, dat zijn vrouw en hij parfum gaanmengen, als zij „oververzadigd zijn van bloemengeur":

„En ziedaar, gedurende een week kunnen wij weer zuiver genieten vande bloemen die bij ons binnen komen, omdat parfumerie en bloemen-geur van elkaar verschillen als het paradijs van het vagevuur.Helaas dat men dit middel niet in alle omstandigheden kanto ep assen, bijvoorbeeld in de liefde niet."

Df i3i 111 : Madame Hublon vertelt over de vriend van Marion, „mijnheerRaynaud":

220

Page 235: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Dat was een echte vriend, een man die een offer wist te brengen.Helaas dat zij ook hem verloor.”

Df 121m: Sinds zij De Moralis tot klant gekregen hebben, zo verteltPapelon, komen er ook veel landgenoten van hem bloemen bestellen:

„Zij schenen ook bekende namen te hebben, want als ik ze hem noem-de, bij een van zijn bezoeken, knikte hij weleens. Maar Holland is geengroot land, allicht dat iedereen elkaar daar kent."

„Niet" zou men kunnen zien als schijnbaar eenledige zin, of, zo menwil, als compacte zin: gezien de context moet de betekenis immers wel zijn:„Denk niet". Toch betwijfel ik, of dit — in levendige, gesproken taal veelvoorkomende 22° — „niet" door de gebruikers als compacte zin wordt er-varen, laat staan: bedoeld. Het lijkt meer een signaal, dat een mededelingop komst is met negatieve, ontkennende inhoud, maar met een positievestrekking, een mededeling, die, als „niet" voorafgaat, in de indirecte redemo et worden weergegeven. Immer, plaatsen we de mededeling in dedirecte of de half-directe, half-indirecte rede, dan zien we „niet", uitgebreidmet het aanwijzende „dat", achter de — nu in positieve vorm staande —mededeling komen 221 : „Ik doe het graag, hoor, dat niet!", respectievelijk:„Ik (hij/zij) deed het graag hoor, dat niet!": „dat" wijst dan op juist hettegenovergestelde van wat wordt medegedeeld: de mogelijkheid, dat despreker het wel eens niet graag zou willen doen! Omdat deze versieseigenlijk een onlogische inhoud hebben, lijken de volgende lezingen mijbeter: „Ik doe het graag, hoor, dat well" en: „Ik (hij/zij) deed het graag,hoor, dat wel!", waarbij de gehele mededeling een positieve vorm heeft, zijhet ook, dat daarmee als het ware een ontkennend antwoord wordt gegevenop een — niet uitgesproken — tegenwerping van de gesprekspartner of vande lezerihoorder.

Wat ik van „niet" heb gezegd geldt echter niet voor „helaas" en „al-licht":i. beide woorden kunnen wel voorafgaan aan een mededeling in dedirecte rede; we krijgen dan: „Helaas: men kan dit middel niet in alleomstandigheden toepassen, ..." ; „Helaas: zij verloor ook hem!" en: „...,allicht: iedereen kent elkaar dux!" Een mededeling in de half-directe,half-indirecte rede is echter niet denkbaar.

22 ° B.v.: „Niet dat het erg is ...", „Niet dat ik er geen zin in heb ...", „Niet dat ik het vervelendvind..." enz. enz.221 is „Niet: ik doe het (niet) graag," resp.: Niet, ik (hij/zij) deed het (niet) graag.

221

Page 236: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

2. Bij „helaas" en „allicht" ligt een schijnbare eenledigheid ofwel eencompacte zin, nog minder voor de hand dan bij „niet". De betekenis van„helaas' in de gegeven teksten is immers: „ik vind het jammer, dat „ikbetreur het, dat ..." en niet, zeker niet bij Df 13i 111 : „het is helaas zo, dat..." ; „allicht" drukt uit: „ik vind het vanzelfsprekend, dat ...", eerder dan:„allicht is het zo, dat ..." : de context maakt het aannemelijk, dat eenopvatting, een mening van de spreker-zelf wordt medegedeeld, niet eenalgemene constatering.

Misschien drukt de benaming: „bijwoord met zinsfunctie" nog hetbest uit, welke rol beide woorden spelen, omdat de inhoud van een geheelzinsstuk als het ware tot een woord, en wel een bijwoord, wordt ge-comprimeerd.

S. INDIRECTE REDE ALS DE ENIG MOGELIJKE MEDEDELINGSVORM

Dat in vele gevallen het `regerende zinsstuk gewijzigd moet worden,soms in geringe mate, soms nogal ingrijpend, als men het gedeelte in deindirecte rede door een andere mededelingsvorm wil vervangen, wijst nogniet op een onvervangbaarheid van de indirecte rede, ofschoon het te den-ken geeft, dat soms de varianten in de directe of de half-directe, half-indirecte rede ook ná zo'n wijziging nog gekunsteld aandoen.

Er blijken echter uitdrukkingen, constructies, combinaties te zijn,waarbij een andere mededelingsvorm dan de indirecte rede uitgesloten moetworden geacht. Dit `uniek'-zijn van de indirecte rede vinden we vooral in„De Wereld een Dansfeest".

Dikwijls treft een verwantschap met het vierde inwendige kenmerk(vgl. blz. 203 vlgg.), met name bij die `regerende' woorden, die een wens,een eis, een verbod uitdrukken: wensen, willen, eisen, er niet van willenhoren, er voor zijn, verbieden, goedvinden.

Een „uniek-zijn" van de indirecte rede houdt - ipso facto - geen ex-pressieve waarde in; zo er al sprake is van expressiviteit, zal men deze eerdermoeten zoeken in het `regerende' dan in de mededeling die daarvan af-hankelijk is.

Voorbeelden:„Een Zwerver verliefd":Wensen:Zw I 14 (13 11): in ander verband al geciteerd op blz. zo8 ; ik citeeropnieuw:

222

Page 237: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„Zijn oogen werden vochtig en hij wenschte, dat toch zijn vaderiets zeggen zou om de stilte to breken.". (Zie ook Df 162).

„Een Zwerver verdwaald":Willen: Zw II 68/69 (148 1): Maluse, verliefd op Tamalone, is bij hem inhet huis van Folcore:

„Maar onder het kussen en de zoete kleinigheden zat hij menigkeersprakeloos, een korte wijl met neergeslagen oogen, tot zij weer vleideen wilde dat hij iets zeggen zou, ...” enz.(Zie ook Zw I ioo/toi (59)222, Frg 20111 ( 1 2211) , 4. 26111 , 271, 65111 ,

2I9V1 , 219X , 22911 , 229V, 2411V, 241V en cm 911 , 8 3 11 en 195 1 .)

V e r wonder d : Zw II Imp' (i741v). Tamalone, verwachtend dat hij zalworden gedood, wordt slechts verbannen:

„Toen was hij, verwonderd wat er gebeurd kon wezen (zijn),naar buiten geleid."(Zie ook Frg 156 1 (941)).

„Het Fregatschip Johanna Maria":Zich herinneren: Frg 1801181 (199 117): Nash (= Van Nes) is nu kapiteinvan de „Johanna Maria":

„Nash, die naar zijn aard geleefd had, bespied, verklikt, bedot, en zooook ondervonden, gesard, bedrogen, geranseld, zag zich altijd om-ringd van slechtheid die vergolden moest worden. Dat hij vroegermet Brouwer gevaren had, of er toen vijandschap geweestwas, herinnerde by zich niet en het kon hem ook niet schelen;"... enz.

„De Wereld een Dansfeest":Verontschuldiging: Df Toll: de makelaar Jonas is per trein op rein vanAmsterdam naar Middelburg:

„Het was een buitengewoon warme dag, zoodat ik, in Brabantgekomen, daar ik toch alleen zat in de coupe, mijn jas en vest uittrok.De warmte had mij dommelig gemaakt en ik schrok wakker toen dedeur geopend werd en een Neer binnenstapte, dat was in den Bosch.Ik bood hem mijn verontschuldiging aan dat ik mij in ongepastekleeding vertoonde, maar hij stelde mij gerust en trok eveneens jasen vest uit."

Bedanken: Df 241 : Frans Ringelinck heeft ervoor gezord dat mevrouwHadee een piano heeft gekregen:

922 In een latere druk is „wilde" vervangen door „wenste", zie hierve5r.

223

Page 238: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

„... den volgenden dag werd er aangebeld en mannen brachten eenpiano binnen, een mooie van Erard. 1k kleedde mij dadelijk aan enging naar de villa van Ringelinck om te bedanken dat hij er zoogauw voor had gezorgd ...” enz.

Eisen: Df 3811.: de leraar Deursting vraagt zich af, of hij Daniel — vanwegediens invloed op anderen — nog wel in huis kan houden:

„Ofschoon dat een schadepost zou zijn, want mijnheer Walewijn be-malt ruim omdat hij eischt dat het den jongen aan niets ont-breekt."

Er niet van willen horen: Df 4211: op blz. 211 heb ik deze passage algeciteerd; ik herhaal nog eens de zin, waarom het hier gaat en wijs erop, datook bij de geconstueerde varianten in de directe en de half-directe, half-indirecte rede een afhankelijke zin, beginnend met „dat'', volgt op: „er nietvan willen horen":

„Juffrouw Honingblom wilde er niet van hooren dat ik weggingzonder mee te eten."

Niet: Df 75111: Zie blz. 203/204 en 220; ik citeer ten derden male:„En vanaf dat ik hier woon worden mij de loge's toegestuurd, de een naden ander, zooveel dat ze op hun beurt moeten wachten. Niet dat ikhet niet graag doe, hood"

Schuld: Df 75 1v: Zie blz. 220; ik citeer opnieuw:„Maar dat ik die Petronel in huis heb genomen! Ja, dat ismijn eigen schuld, ..." enz.

Er voor zijn: Df 7711 : Zie blz. 219; ik citeer opnieuw:„Daar ben ik altijd sterk voor geweest, dat een meisje niet voorhaar levensonderhoud zit te wachten op een man, ..." enz.

Zich verwonderen: Df 199w: Majoor Frayboon is naar Frans Ringe-linck gegaan, om hem de groeten te brengen van Marion; hij treft hem aanin treurige omstandigheden:

„Een zekere mevrouw Beel, die op bezoek kwam, verwonderde zichdat ik niet vernomen had van den toestand."

Verbieden: Df 224111 : Zie blz. 211/212, bij de daar geconstrueerdevarianten in de directe en de half-directe, half-indirecte rede volgt eenafhankelijke zin, beginnend met „dat" op de vervoegde vormen van hetwerkwoord „verbieden”. 1k citeer opnieuw:

„Van moeder zou het wel mogen, maar grootvader zit er achter, hijheeft zelfs verboden dat ik er nog over spreek."

Goedvinden: Df 2291v: Berendientje vertelt dat haar oude vriendin,

224

Page 239: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

mevrouw Hadee, rust moet houden; dit is evenwel moeilijk voor de oudedame, omdat ze geen hulp heeft, als het dagmeisje vertrokken is:

„Toen ik het moeder vertelde vond ze goed dat ik 's avonds evenbinnenliep ..." enz.

„Mijnheer Oberon en Mevrouw":Boos: Ob 4o: De kinderen Jan en Klaartje hebben afgesproken, elkaar hunervaringen to vertellen:

„Zij zaten in het schuurtje tusschen de pakkisten toen het regende enKlaartje was boos dat hij niet eerder was gekomen."

Gelijk hebben: Ob 202 11 : Jan vertelt aan zijn kinderen en aan enkelevrienden, dat Klaartje een week naar Parijs zal gaan:

„De oudste zoon keek verwonderd naar zijn moeder, Koen zeide dat zijgelijk had dat zij pret ging maken, ..." enz.Merkwaardig is bij dit laatste voorbeeld, dat na „gelijk hebben" ook

een mededeling in de directe rede kan volgen, mits het onderwerp van„gelijk hebben" verschilt van dat van het zinsstuk, dat van „gelijkhebben" afhangt We zien dit in Df 5i: Clementine Vervarcke spreekt overde strenge opvattingen van Mlle Plancher, lerares wiskunde aan Naarpensionaat:

„Mademoiselle heeft gelijk, zonder twijfel, dat de meisjes hier ookleeren moeten, ..." enz.Denkbaar is hier: „Mademoiselle heeft gelijk, ...,: de meisjes moeten

hier ook leren.".

6. EXPRESSIVITEIT

Het zou denkbaar zijn, dat de indirecte rede slechts een `negatieve'expressieve waarde zou hebben, n.l.: een minimum aan `directheid' bij hetmededelen van iemands woorden, gedachten of gevoelens aan een lezer ofhoorder. Anders gezegd: de auteur zal zich slechts clan van deze medede-lingsvorm bedienen, als hij iemands woorden, gedachten of gevoelens ge-heel in de vorm van een vertelling wil (doen) weergeven; zo gauw hijeen grotere, c.q. een volledige, `natuurgetrouwheid' nodig acht, kan hij, inplaats van de indirecte, de half-directe, half-indirecte, respectievelijk dedirecte rede gebruiken.

Toch kan men soms een `positieve' expressieve waarde aan de indirecterede toekennen: op blz. 218 sprak ik al terloops over de expressieve waarde,die het ontbreken van een 'regerend' woord soms kan hebben, zulks naar

225

Page 240: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

aanleiding van Df 69/70, in welke passage de geisoleerde (vraag)zin voor-kwam: „Of hij in het geheim kattekwaad uithaalde?"; ik stelde daar, datmen de indruk krijgt dat de verteller de lezer/hoorder als het ware toespreektmet: „Vraagt U of hij ..." enz. Men zou het ook zó kunnen formuleren:de auteur laat de verteller - in casu: de hospes Knuppel - reageren op eenvraag van zijn denkbeeldige gesprekspartner; juist omdat er geen `echte'gesprekspartner is, neemt de lezer - onbewust - deze rol op zich en voeltzich nu ten nauwste bij het verhaal betrokken. Dit effect wordt bereikt doorhet geisoleerd-staan van de geciteerde zin.

Een geval dat geheel met bovenstaand voorbeeld overeenkomt, is Df65w, in ander verband geciteerd op blz. 207. Ik herhaal het citaat:

„Op den duur hadden we toch bij hem verloren. Hoe ik dat weet ?Uit de brieven van zijn moeder, die altijd waarschuwde dat het geldbijna op was."Krijgt de lezer bier niet het idee, dat hijzelf aan de verteller heeft ge-

vraagd: „Hoe weet U dat?", een vraag die dan door de verteller wordt her-haald in de ik-vorm? Mij dunkt van wel; ik kan mij echter wel indenken datiemand dit „Hoe t/m weet" interpreteert als een vraag die de verteller zich-zelf stelt, ter inleiding van een verklaring. Ook din werkt het echter ver-levendigend. (Vgl. Df 69/70: „Of tim uithaalde"; hierv6Or, blz. 218).

Weer een ander effect heeft zo'n geisoleerde zin in Df 68 1V: de vertelleris dezelfde persoon, die meedeelt dat zijn vrouw en hij niet kunnen be-grijpen, hoe het komt dat zOveel vrouwen moeite doen om bij Daniel in degunst te komen:

„Ik begreep er niets van, al dat vliegen als muggen om de kaars, omeen jongen van negentien nog wel. Mijn vrouw zei ook: Neen, daarbegrijpen we niets van, dat is een verschijnsel van de natuur. Maarwat een last ik ervan had ! Er waren er die ik niet van de deurkon krijgen, ..." enz.De uitroep: „Maar wat een last ik ervan had!" suggereert een 'weg-

gelaten': „U kunt zich voorstellen, ..." en ja, de lezer kin het zich voor-stellen: alweer wordt hij nauw bij het verhaal betrokken.

Een zekere levendigheid is niet te ontzeggen aan Df 8211, waarop ikreeds in hoofdstuk II op blz. 155 de aandacht vestigde. Ik citeer opnieuw:

„Natuurlijk, aan aanmerkingen van Petronel geen gebrek. Of ik hetop me durfde nemen onschuldige kinderen aan een hoopbandeloozen over te leveren? En zulke praatjes meer."Toch vind ik dit voorbeeld minder sterk dan de hierv6Or geciteerde

226

Page 241: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

passages, vooral omdat de lezer door deze geisoleerde zin niet in een per-soonlijker relatie komt tot het vertelde.

De passage Df i ts tenslotte, is enigszins te vergelijken met Df 68w:ook hier zien we een uitroep in de vorm van de indirecte rede. De situatieis: mevrouw Beel beklaagt zich over het tekort aan vrijheid in haar jeugd:

„In onzen tijd werden wij wel al te kort gehouden met de vrijheid.Maar het is de vraag of de jeugd van tegenwoordig zich niet al te veelvrijheid toeeigent. Ach, dat een mensch wat ouder moet zijnom de gulden middenweg te vinden."Een verschil met Df 68 1v ligt hierin, dat men bij de zojuist geciteerde

uitroep, zo er al van 'weglating' gesproken moet worden, zal moetendenken aan een voorafgaande zin als: „Ach, wat vind ik het jammer, ..."ofwel: „Ach, wat is het jammer, ..." en niet aan: „Ach, vindt U het ookniet jammer, ..."; de lezer wordt door de uitroep niet nauwer bij het ver-haal betrokken.

De expressieve waarde van de indirecte rede kan ook nog op een anderterrein tot gelding komen, nl. op dat van de indirecte vraagzinnen. Dezeexpressiviteit wordt vooral duidelijk, als we indirecte vraagzinnen verge-lijken met directe of half-directe, half-indirecte.

Ik ga uit van een willekeurig gekozen voorbeeld: de ik-figuur deeltmede, dat hij heeft gevraagd of iets waar is. Bij de directe vraag: „Ikvroeg: // is het waar?", bemerken we een samengaan van drie factoren:1. de duidelijke pauze na „vroeg" (aangegeven met //) vestigt de aandachtop de inhoud van de vraag, die nu moet worden medegedeeld;2. het zinsritme, dat kan worden weergegeven als // - toont eensterk nadruksaccent (aangegeven met L) op het woord „waar";3. de stijgende toon van de directe vraag culmineert in het muzikaal accentvan het woord „waar".

Bij de half-directe, half-indirecte vraag: „Was het waar, vroeg ik.",komt de pauze na het zinsstuk dat de eigenlijke vraag uitdrukt; de pauzeis weinig opvallend (ik geef dit aan met /); het nadruksaccent op „waar"lijkt mij minder sterk dan bij de directe vraag; het zinsritme vertoont ditbeeld: — - toon stijgt bij het woord „waar", maar dit wordtlager geintoneerd dan bij de directe vraag.

De indirecte vraag: „Ik vroeg of het waar was.", heeft geen pauze; denadruksaccenten zijn te zwak om te worden aangegeven; het zinsritme kanmen weergeven met - - — -; de verschillen in toonhoogte zijn gering.

227

Page 242: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Het effect van de drie typen vraagzinnen zou ik als volgt willensamenvatten:de directe vraag kan enigszins emotioneel zijn; in het gegeven voorbeeldwordt een sterke climax bereikt bij het woord „waar''; de aandacht van delezer en vooral van de hoorder valt op de vraagstelling.De half-directe, half-indirecte vraag is nauwelijks emotioneel; een - nietbijzonder sterke -accenttop vinden we bij „waar"; de vraagstelling krijgtdaardoor iets meer aandacht dan het zinsstuk: „vroeg ik".De indirecte vraag is in principe geheel neutraal; duidelijke accenttoppenontbreken; de vraag lijkt terloops te zijn gesteld. In dit laatste ligt de ex-pressieve waarde van de indirecte vraag: de auteur kan daarmee, beter danmet de beide andere typen vraagzinnen, een 'terloopse' vraag weergeven.

Ter illustratie geef ik nu nog een voorbeeld van elk van de drie typenvraagzinnen, alle genomen uit „De Wereld een Dansfeest".Directe vraag: Df 98: Henk Rosenhoffvertelt, dat Keetje, de dochter vanKnuppel, de hospes, verliefd is op Daniel:

„Als Keetje me de post boven brengt en ze treuzelt wat, dan is er eenbrief van Daniel bij. En zoodra ik dien open maak vraagt ze: Watschrijft hij ? Gaat alles goed?"

Half-directe, half-indirecte vraag : Df 250/251: Reinoud verteltover de sjaal (vgl. hoofdstuk II, blz. 129):

„Daar boven de schoenen hangt de sjaal, ik heb er alleen de legende vangehoord, maar hem nooit gezien voor hij uit het pandhuis kwam.Volgens de kamenier verscheen hij onverwachts, uit onbekende handen.Niemand kende den man die hem gezonden had. Had ik het g e-daan? vroeg zij. Neen, daartoe achtte ze mij niet in staat, want zenoemde het een doodskleed."

Indirect e vraag: Df 23 11 : mevrouw Hadee heeft kennis gemaakt metFrans Ringelinck; zij vertelt dat hij haar gevraagd heeft, of zij alles heeft water nodig is:

„Nu was ik van plan een piano te huren, omdat ik daar niet buiten kan,dus vroeg ik hem waar ik kon informeeren."De indirecte vraagzin speelt een niet onbelangrijke rol in het werk

van Arthur van Schendel: we vinden 27 + 1 + 2 = 3o voorbeelden in

Zw I, afhangend van respectievelijk: vragen, roepen vragen en het zelf-

standig naamwoord vraag; 14 + 1 + i + 3 = 19 voorbeelden in Zw II,

afhangend van respectievelijk: vragen, ondervragen, zich afvragen en het

zelfstandig naamwoord vraag; 28 + I + I + I = 31 voorbeelden in Frg,

228

Page 243: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

afhangend van respectievelijk: vragen, navragen, zich afvragen en het zelf-standig naamwoord vraag; 35 + 4 + 2 = 41 voorbeelden in Df, afhangendvan respectievelijk vragen, zich afvragen en het zelfstandig naamwoord vraag;12 + 4 16 voorbeelden in Ob, afhangend van vragen en het zelfstandignaamwoord vraag.

Tot besluit zou ik willen stellen, dat de expressieve waarde van deindirecte rede gedeeltelijk een negatief karakter heeft : het 'terloopse' van deindirecte vraag, maar dat daarnaast ook een positieve waarde mogelijk is,nl. daar, waar door het ontbreken van enig `regerend' woord, de indirecterede een zekere levendigheid kan uitdrukken.

7. DE INDIRECTE REDE VAN DE TWEEDE GRAAD

Evenals bij de directe en de half-directe, half-indirecte, blijkt ook bij deindirecte rede een constructie voor te komen, waarbij binnen de medede-ling in de indirecte rede een `regerend' woord voorkomt, waarvan een anderzinsstuk afhangt, dat eveneens in deze mededelingsvorm staat. We kunnendan spreken van: indirecte rede van de tweede graad.

De indirecte rede van de tweede graad komt in alle vijf onderzochtewerken van Van Schendel voor; merkwaardig is, dat deze constructie in„Mijnheer Oberon en Mevrouw" minder vaak optreedt dan in de anderewerken; bij de directe en de half-directe, half-indirecte rede van de tweedegraad was juist het omgekeerde het geval: bij de directe rede waren 6o vande 64, bij de half-directe, half-indirecte rede 7 van de 9 gevallen afkomstiguit „Mijnheer Oberon en Mevrouw"; bij de indirecte rede van de tweedegraad zijn slechts 3 van de 25 voorbeelden te vinden in laatstgenoemd werk!Dat de indirecte rede daar een ondergeschikte rol speelt, verklaart dit ver-schil wel enigermate.De vindplaatsen waren:Zw I 128/129 (73 11), 130/131 (741), 152 (85 1), 160/161 (899 en 177/178(97") ;Zw II 401 (133 1), 44 (135), 108 1 (167"), 140111 (1859 en 148 (189 1);Frg 6211 (359 , 7111(4", 741V (43 1V) , 7511 (43V1) en 17811 (1081) ;Df /711, 30V, 53 11 , 661 , 76in,9;1771 en 2I 111

Ob 2011, I26111 en 202 1 .Ter illustratie een voorbeeld: ik spatieer de indirecte rede van de eerste

en cursiveer die van de tweede graad:

229

Page 244: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Ob 2021 (in ander verband reeds geciteerd op blz. 225 van dit hoofdstuk;ik citeer opnieuw):

„De oudste zoon keek verwonderd naar zijn moeder, Koen zeidedat zij gelijk had dat zij pret ging maken, ..." enz.Vermelding verdient nog, dat alle voorbeelden van indirecte rede van

de tweede graad gebouwd bleken te zijn volgens hetzelfde patroon: eenvoorafgaand `regerend' woord, waarvan een daarop volgend zinsstuk af-hangt, dat in dezelfde mededelingsvorm staat. In dit opzicht verschilt deindirecte rede van de tweede graad van de overeenkomstige constructie inde beide andere mededelingsvormen, waarbij geen sprake is van eenpatroon, maar waar men verschillende typen kan onderscheiden. (Vgl.hoofdstuk I blz. 116, hoofdstuk II blz. 178 vlgg.).

8. NABESCHOUWING

Indien we ons afvragen, welke plaats de indirecte rede inneemt ten op-zichte van de beide andere mededelingsvormen, dan dienen we onderscheidte maken tussen het kwantitatieve (de frequentie) en het kwalitatieve (deexpressiviteit).a. Kwantitatief: we hebben gezien dat de indirecte rede - uitgezonderd in„Mijnheer Oberon en Mevrouw - in kwantitatief opzicht een zeker zobelangrijke plaats inneemt als de directe en de half-directe, half-indirecterede, met wie zij wellicht het meest harmonisch samenspeelt in „De Wereldeen Dansfeest", zoals ik in dit hoofdstuk reeds heb opgemerkt aan het slotvan § 3 over de frequentie.b. Kwalitatief: uit de aard van de indirecte rede, n.l. de `indirectheid',vloeit voort, dat de indirecte rede minder spectaculair is, minder de aan-dacht trekt, omdat de 'dramatis personae' niet zelf sprekend optreden,behalve wanneer de verteller eig en woorden of gedachten weergeeft;`indirectheid' betekent hier, dat de weergave van wat een romanfiguurgeacht kan worden in werkelijkheid te hebben gezegd of gedacht, geheelgaat via het 'medium' : de verteller. Hij neemt als het ware de taak over vanhem of haar die heeft gesproken of (hardop) gedacht: hij draagt nu degehele verantwoordelijkheid voor de weergave, integreert het gesprokeneof (hardop) gedachte in zijn verhaal, in zijn betoog. Dit `vertellende'karakter maakt de indirecte rede tot de minst `dramatische' van de driemededelingsvormen.

23 0

Page 245: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Indien de auteur de spanning in zijn verhaal wil opvoeren, zal hij van deindirecte rede moeten overgaan op een van de beide andere mededelings-vormen, die hem hiervoor meer kansen bieden; de indirecte rede kan dandienen als inleiding op een meer `dramatische' mededelingsvorm.

Omgekeerd kan juist de indirecte rede zorgen voor een rustperiode naeen passage in b.v. de directe rede. In de passage Ob 69/70 zien we, hoe deindirecte rede op beide manieren gebruikt wordt. De situatie is: mijnheerSelvergedaen is met de andere leden van het „ombergezelschap" de gastvan mevrouw Morgenrood; Jan heeft zijn vrienden op bezoek; zij bekijkenhet postzegelalbum van Adriaan Boel; mijnheer Selvergedaen spreekt hentoe: [ik cursiveer in het citaat de directe, spatieer de half-directe, half-indirecte en cursiveer zowel als spatieer de indirecte rede] :

„Mooi zoo, zeide mijnheer. Er is niets zoo leerzaam als een verzameling.De geest wordt er door ontwikkeld en je leert van alles. Ik moedig dat altydaan. Kyk nu eens hier wat je van die postzegels leeren kan behalve de aard-rijkskunde. Hier by de Hollandsche centen en guldens, by de Engelschepenningen en schellingen, by de Grieksche drachmen en lepten, allemaalverschillend. Zoo krijg je een inzicht in de munten van alle landen,florijnen,roebels, dollars, en dat komt je later van pas. Als Jan en Abram ook gaanverzamelen mogen ze van my een mooi album koopen. Er is niets zoo goedals verzamelen.De andere heeren waren het met hem eens, alleen vond mijnheerOmbelet dat een jongen er zich niet al to veel aan moestovergeven, anders verwaarloosde hij het huiswerk. In zijnjeugd had hij ook verzameld tot hij zich tot de letterkun-de aangetrokken voelde. En hoorend dat timmeren de lief-hebberij van Abram was moest mijnheer Selvergedaen lachen. Datvalt me van je tegen, zeide hij. Timmeren, wat heb je daar nu aan? dat kanje aan de werklui overlaten, voor een jongen van jouw stand is dat geesbezigheid.Mevrouw waarschuwde de heeren dat de kaarten ongeduldigwerden. Toen zij de kamer nit waren trokken de jongens gezichten enlachten."We zien hier de 'rust' na de directe rede, welke rust ontstaat door het

gebruiken van de indirecte rede (dat t/m overgeven), dan krijgt het verhaalweer meer `directheid' door de half-directe, half-indirecte rede (anders timvoelde), hierop volgt het hoogtepunt van de toespraak met de passage in dedirecte rede (Dat bezigheid) en als anti-climax de mededeling in de in-

231

Page 246: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

directe rede (dat tIm werden). De auteur neemt daarna zelf de vertellingweer over.

Naast deze `dienende, of, zo men wil, negatieve functie, blijkt deindirecte rede ook nog wel een meer positieve taak te kunnen vervullen:ik herinner aan de indirecte rede die noodzakelijkerwijze volgt op bepaaldewoorden en uitdrukkingen, daarmede als het ware tot een organisch geheelis samengegroeid en aan de mogelijkheid, een 'terloopse' vraag door eenverteller te doen weergeven in de vorm van de indirecte vraag.

Een zeker risico lijkt te zijn verbonden aan het toepassen van de in-directe rede, die niet begeleid wordt door een verbum dicendi etc. of eendaaraan gelijkwaardige constructie: slechts in „De Wereld een Dansfeest"bereikt Van Schendel met het aanwenden van deze constructie sours eenaardig effect, elders zou het `normale type een beter resultaat hebbenopgeleverd.

Ik meen, tot besluit, te mogen concluderen, dat Van Schendel deindirecte rede in zeer gevarieerde vorm heeft toegepast, ze reserverendevoor de `rustiger' passages, hetgeen het effect van de levendiger' medede-lingsvormen alleen maar ten goede is gekomen. Hoewel ik geen kans zie,het exact te bewijzen, zou ik willen stellen, dat een volkomen natuurlijkaandoend spel van climax en anti-climax, voorkomende uit een harmoni-sche toepassing van de drie mededelingsvormen binnen het kader van devertellingen in de ik-vorm in „De Wereld een Dansfeest", tot een optimaalresultaat heeft geleid, omdat de lezer char het meest geboeid wordt doormenselijke uitingen, die Arthur van Schendel, met groot meesterschapover de taal, heeft weergegeven:

„VAN DIRECT TOT INDIRECT "

232

Page 247: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Zusammenfassung

Diese Arbeit beabsichtigt, eine Untersuchung stilistischen Charakterssamtlicher einem Romanschriftsteller zur Verfugung stehender Rededar-stellungen zu sein. Das Material wurde Bid Romanen Arthur van Schen-dels entnommen, eines der bekanntesten nordniederlindischen Autoren dersogenannten „Neo-romantiek": einer StrOmung in der niederlandischenLiteratur, die nach der von der „Beweging van Tachtig" gebrachten Er-neuerung beginnt; diese Stromung war besonders wichtig in den Jahrenzwischen den beiden Weltkriegen.

Die fiinf Romane sind folgendermaBen einzuteilen:I. Zwei Werke der Anfangsperiode Arthur van Schendels, die ihm schonbald nach ihrer VerOffentlichung viel Ruhm eintrugen: „Een Zwerver ver-liefd (1904) - der Kiirze halber bezeichnet mit Zw I - und „Een Zwerververdwaald" - Zw II - (1907).II. Zwei - ebenfalls beriihmte - Werke der Mittelperiode: „Het FregatschipJohanna Maria" - Frg - (1930) und „De Wereld een Dansfeest" - Df - (1938).Das erstere Werk wurde gewahlt, weil man es - dies ubrigens falschlich -als einen Roman ansieht, in dem die direkte Rede v011ig fehlt, das letztere,weil es von der ersten bis zur letzten Seite in der Ich-form' steht; wer einsolches Werk nur oberflachlich betrachtet, kOnnte leicht denken, es sei -eben durch die `Ich-form' - eM Roman, der ganzlich in der directen Redesteht und dadurch das Gegenstuck zum „Fregatschip" ist.III. Ein Werk der SchluBperiode: „Mijnheer Oberon en Mevrouw" - Ob -(1940). Dieses Werk wird von der gangbaren Meinung zu den schwicherenErzeugnissen Van Schendels gerechnet. Gerade dieser Roman wurdegewdhlt, um nicht nur glanzende Meisterstacke, sondern auch eM mehr oderweniger miBlungenes Werk untersuchen zu kOnnen.

Der Zweck der Arbeit war erstens: festzustellen, in wekhen Rededar-

233

Page 248: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

stellungen Arthur van Schendel die AuBerungen bestimmter Romanperso-nen dem Leser mitteilt oder von anderen Romanpersonen mitteilen int;zweitens: zu priifen, ob es dem Autor gelungen ist, jedem der untersuchtenRomane einen durchaus eigenen Stil zu geben; was, soweit es von der An-wendung der Rededarstellungen abhangig war, bejaht werden konnte.

Im ersten Abschnitt wird die direkte Rede behandelt, im zweiten dieZwischenstufe zwischen direkter und indirekter Rede, im dritten die in-direkte Rede.

Jeder Abschnitt fangt mit einer ErOrterung der benutzten Terminolo-gie an; darauf folgt eine Beschreibung HuBerer und innerer Merkmale,sodann eine Angabe der Frequenz der betreffenden Rededarstellung; danachwerden die Erscheinungsformen derselben dargestellt; am SchiuB findet maneinige Bemerkungen uber die Expressivitat jeder Rededarstellung und iiberden zweiten - bei der direkten Rede sogar den dritten - Grad derselben.

Im zweiten Abschnitt ist weder der Genfer Schule Ballys, noch derMunchener Richtung (Th. Kalepky, E. Lorck, E. Lerch, L. Spitzer usw.)gefolgt worden, hauptsächlich, weil es sich in dieser Rededarstellung nichtnotwendigerweise um die stilistisch (Genf) oder psychologisch (Munchen)gedeutete Stellungnahme des Autors zu Worten und Gedanken seinerRomanpersonen handelt: ist doch der Autor mittels dieser Rededarstellungimstande, auch 'neutrale' Tatsachen, Worte und Gedanken mitzuteilen.Demnach wird eine andere Benennung der betreffenden Rededarstellungvorgeschlagen: „half-directe, half-indirecte rede" (ilbersetzt etwa: „semi-direkte, semiindirekte Rede"), weil diese Rededarstellung zwischen derdirekten und der indirekten Rede steht und Merkmale beider besitzt.

234

Page 249: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Geraadpleegde werken

CH. BALLY: Le style indirect libre en franfais moderne ; in: Germ. Rom. Monatsschrift 1912.CH. BALLY: Figures de pensie et formes linguistiques ; in: Germ. Rom. Monatsschrift 1954.A. BOLCKMANS • Erlebte Rede in de Noorse sprookjes van Asbjernsen en Moe; in: Studia Gandensia II;

Gent 196o.L. sown:NG: What is The Stream of Consciousness Technique? in: PMLA: Publications of the

Modern Language Association of America 195o.joxs.BRONDiJM-NIELSEN• Daekning - Oratio Tecta i dank Litteratur for 1870; (Festskrift udg. af

Kobenhavns Universitet i anledning af Universitetets Arsfest november 1953.)W. BÜHLER • Die „Erlebte Rede" im englischen Roman - Ihre Vorstufen und ihre Ausbildung im

Werke Jane Austens; Ziirich/Leipzig 1937.J. DE CORI' Stijlverschijnselen in het jeugdwerk van Van Schendel; in: De Nieuwe Taalgids LV (1960).ED. DUJARDIN : Le Monologue intórieur ; son apparition, ses origines, sa place dans r oeuvre de James

Joyce; Parijs 1931.MELVIN FRIEDMAN : Stream of Consciousness: a Study in Literary Method; Yale University Press; New

Haven/Londen 1955.J. VAN GINNEKEN : Ellipsomanie; in: De Nieuwe Taalgids IV (19E0).DR. A. W. DE GROOT : De interjectie; in: Studies op het gebied van het hedendaags Nederlands;

(Acta Linguistica Rheno-Trajectina, Dl. I) 's-Gravenhage 1963.

W. GUNTHER : Probleme der Rededarstellung. Untersuchungen zir direkten, indirekten und „er-lebten" Rede im Deutschen, FranzOsischen und Italienischen; in: Die Neueren Sprachen,Beiheft Nr. 13; Marburg a.d. Lahn 1928.

DR. C. B. VAN HAERINGEN : Vragen over de vraag; in: Gramarie; Assen 1962.DR. C. B. VAN HAERINGEN : Gedevalueerde interjecties ; in: De Nieuwe Taalgids LIII (196o).DR. F. W. VAN 1LBEIUKHUIZEN Het Werk van Arthur van Schendel; diss. A'dam, Gem. Universiteit ;

J. M. Meulenhoff, Amsterdam 1961.DR. J. HULSKER : Aart van der Leeuw, Leven en Werk; diss. Leiden; Amsterdam 1946.ROBERT HUMPHREY: Stream of Consciousness in the Modern Novel; Berkeley, University of Cali-

fornia Press, 1 954.WILLIAMS JAMES Principles of Psychology; New York (Holt) 1904.TH. KALEPKY Zur franzosischen Syntax; in: Zeitschrift fur rom. Philologie XXIII (1899).TH. KALEPKY : Zum „Style indirect libre" („Verschleierte Rede") ; in: Germ. Rom. Monatsschrift 1913.TH. KALEPKY • Verkleidete Rede; in: Neophilologus 13 (1928).WOLFGANG KAYSER: Kleines literarisches Lexikon 3 ; Sammlung Dalp Bd. 5; Bern/Munchen 1961.WOLFGANG KAYSER: Das sprachliche Kunstwerk9 ; Bern/Munchen 1963.C. D. KING: Edouard Dujardin, inner monologue and the stream of consciousness; in: French Studies,

Vol. VII; Oxford 1953.

235

Page 250: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

W. KRAMER : Het proza van Arthur van Schendel; in: De Nieuwe Taalgids XXVII (1933).W. KRAMER : De noodlots-idee bij Van Schendel; in: De Nieuwe Taalgids XXXII (1938).GusTAv KRUEGER: Die Auslassung oder Ellipse; in: Archiv Herrig = Archiv fur das Studium der

neueren Sprachen und Literaturen. Begriindet von Ludwig Herrig; Bd. CVII, Jrg. LV;Brunswijk 1901.

ROBERT LANGEAUM: The Poetry of Experience; the Dramatic Monologue in Modern LiteraryTradition; Londen 1957.

E. LIFTMAN: Stellvertretende Darstellung; in: Neophilologus 14 (1929).E. LERCH : Hauptprobleme der jranzasischen Sprache IV, Ursprung und Bedeutung der sogenannten „Er-

lebten Rede"; 2 din., Brunswijk 1930-1931.GERTRAUD LERCH: Die uneigentlich direkte Rede; in: Idealistische Neuphilologie (Festschrift fur

Karl Vossler); Heidelberg 1922.MARGUERITE LIPS: Le style indirect libre ; diss. Geneve 1926.E. LORCK : Die „Erlebte Rede". Eine sprachliche Untersuchung. Heidelberg 1921.E.LORCK: Noch einiges zur Frage der „Erlebten Rede"; in: Die Neueren Sprachen Bd. XXXV,

Marburg in Hessen 1927.

N. MILLER: Erlebte und Verschleierte RedelDer Held des Romans und die Erzahlform ; in: Akzente:Zeitschrift fur Dichtung kg. 5, 1958.

ADOLF NOREEN : Einfiihrung in die wissenschaftliche Betrachtung der Sprache; (Geautoriseerde ver-taling van capita selecta uit Noreen I/Art Sprak door Hans W.Pollak); Halle (Saale 1923).

DR. G. S. OVERDIEP : Stilistische Grammatica van het Moderne Nederlandsch; tweede druk verzorgddoor Dr. G. A. van Es; Zwolle 1 949.

DR. P. C. PAARDEKOOPER : De imperatief als grammatische categorie in het ABN. ; De Nieuwe TaalgidsXLIV (1950).

R. PULINCKX : Arthur van Schendel, zijn werk en zijn beteekenis ; Diest 1 944.DR. J. J. SALVERDA DE GRAVE: Indirecte rede in onafhankelike zinnen; in: Neophilologus 12 (1927).L. SPITZER: Zur stilistischen Bedeutung des Imperfekts der Rede; in: Germ. Rom. Monatsschrift 1921.L. SPITZER: Stilstudien (dl. II: Stilsprachen); Mfinchen 1928.

P.R. STANZEL : Die typischen Erzahlsituationen im Roman; Wenen 1955; (Wiener Beitrage zurenglischen Philologie, Bd. 63).

F. K. STANZEL : Episches Praeteritum, erlebte Rede, historisches Praesens ; in: Deutsche Vierteljahrs-schrift fur Literaturwissenschaft und Geistesgeschichte 33 (1950.

W. H. STAVERMAN: De bevoegdheid der Nederlandse kritiek; in: De Nieuwe Taalgids XLI (1947).DR. F. A. STOETT : Middelnederlandsche Spraakkunst; Syntaxis. Derde druk, 's-Gravenhage 1923.G. STORZ : tiber den 'Monologue intdrieur' oder die `Erlebte Rede'; in: Der Deutschunterricht;

Stuttgart 1955.G. STORZ : Sprache und Dichtung; Miinchen 1957.A. THIBAUDET : Gustave Flaubert, Sa Vie - Ses Romans - Son Style; Parijs 1922.A. TOBLER: Vermischte Beitrage zur franzosischen Grammatik; 4 vol., Leipzig 1886-1908.F. TODEMANN : Die erlebte Rede im Spanischen; in: Romanische Forschungen, Bd. XLIV (1930).STEPHEN ULLMANN: The principles of semantics; Glasgow University Publications LXXXIV,

tweede druk, 1957.DR. J. A. VERSCHOOR : Etude de Grammaire Historique et de Style sur le style direct et les styles indirects

en franfais ; diss. Parijs 1957; gedrukt: Groningen (drukkerij/uitgeverij V.R.B.) 5959.DR. C. G. N. DE VOOYS : Nederlandse Spraakkunst; zesde, herziene druk; Groningen 1964.O. WALZEL • Von erlebter Rede; in: Zeitschrift fin Bticherfreunde 5 924.ERIK WELLANDER : Studien zum Bedeutungswandel im Deutschen; Zweiter Teil. (Universitets

Arsskrift) Uppsala 1923.DR. N. VAN WIJK: De Nederlandsche Taal; vierde druk, herzien door Dr. W. van Schothorst;

Zwolle 1919.

236

Page 251: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Bijiagen

BULAGE I,

behorende bij hfdst. I, blz. 17 en 24

Vindplaatsen van vormelijke aansprekingen.

a. In „De Wereld een Dansfeest".Mijnheer: Df 13 (2 x), 15, 23, 29, 38, 59, 123, 136, 164 (2 x), 173, 200, 251; totaal: 14.Mevrouw: Df 29, 95, 96, 97, 209; totaal: 5.

Mijnheer eigennaam: Df 13, 14, 15 (2 x), 94, 120, 124, 183; totaal: 8.

Mevrouw eigennaam: Df 13.Mijnheer en mevrouw: Df 97.Sir + eigennaam: Df 164, 166, 167, 169, 173; totaal: 5.Madame: Df 143, 157, 170; totaal: 3.Madame + eigennaam: Df 140, 143, 152; totaal: 3.Mademoiselle: Df 58, 135 (2 x); totaal: 3.Mademoiselle + eigennaam: Df 56, 57; totaal: 2.

Juffrouw: Df 63.

b. In „Mijnheer Oberon en Mevrouw".Mijnheer: Ob 23, 41, 43, 63, 89, 90 (2 x), £31 (2 x), 134, 135 (2 x), 136, 184, 185, 187 (2 x), 1 99,

223, 224, 231, 232; totaal: 22.

Mevrouw: Ob 133, 134, 151, 153, 166, 219; totaal: 6.Mijnheer eigennaam: Ob 60, 62 (2 X), 64, 71, 131, 133, 175, 183, 230; totaal: 10.Mevrouw eigennaam: Ob 196.Monsieur + eigennaam: Ob 89.Juffrouw eigennaam: Ob 189.Heren: Ob 94.Majoor: Ob 94•

BULAGE II,

behorende bij hfdst. I blz. 41 en 54

Vindplaatsen van `kleurloze' interjecties.

a. In „De Wereld een Dansfeest".Ach ja: Df 210.Ah zeker: Df 13.

237

Page 252: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Ah zoo: Df 104.Goed: Df 76, 83, 127; in verdubbelde vorm: goed, goed: Df 128.Hier: Df 240.Ja: Df 38, 96, 100, 205, 210, 211, 242.

Jawel: Df 213.

Komaan• Df is.Neen: Df 68, 135, 212 (2 X), 213, 226.

Nietwaar ?: Df 13, 90, 200.

Nou: Df 76.Pardon: Df 33, 135.Wacht: Df 133, 135, 173, 214.Weet je wat: Df 167.Weet u: Df 140.Wel: Df 136, 169.Welnu: Df: 139.Ziedaar: Df 97.Zie je: Dfb. In „Mijnheer Oberon en Mevrouw".Goed: Ob 149, 164. Voor een verantwoording van het opnemen van een woord als „goed" zie

blz. 41, noot 58.He: Ob 157.Ja: Ob 21 (2 x), 23, 28 , 67, 75, 81, 82, 94, 104, 106, 112, 113, 114 (2 X), 122, 135 (2 X), 142, 152,

184, 187, 189, 191, 196, 197, 199, 200, 204, 214, 230, 244 (2 X).

Juist: Ob 131, 134.Neen: Ob 27, 41, 43, 56, 166, 171, 183, 190, 193, 205, 216, 222.

Niet: Ob 121.

Nietwaar: Ob 132, 134, 196, 1 97.Nu: Ob 132, 189, 191.Nu ja: Ob 159.0 ja: Ob 161, 241.Stel je voor: Ob 46, 149.Wacht: Ob 199.Wel: Ob II, 87, 89, 191.

Zeker: Ob 21.

Zoo: Ob 149•

BIJLAGE III

Verbandvragen. (Behoort bij hfdst. I blz. 66)

Ik geef tussen haakjes de zin waarmee de compacte (vraag)zin moet worden verbonden,daarna de desbetreffende zin zelf.

Zw I 92 (54): (vroeg hij Tamalone ... of hij haar wilde beschermen en naar Siremonte voeren.)„Ik ?" riep de monnik...Zw I 139 (78): (ik ga morgen naar Capraia) „Aileen met het kind ?"Zw II 110 (168): (Wat hebt gij misdaan dat ge geen vaderland hebt ?) „ Mis da an ?" vroeg hij...Df 253 : (Die sjaal was te groot) Ik vroeg: „Waarvoor to groot ?"Ob 47: (Laten we ook niet ver gaan) „Waar d an ?"Ob 55: (Is het toeval dat wij allebei in den Haag zijn geweest?) „In welke straat Wat ?dezelfde straat ?"

238

Page 253: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Ob 57: (Ik hecht eerder aan de Schikgodinnen) „En de S chikgo dinn en, d w a as ?"Ob 72: (1111 is hij aannemer) „Waarom ?"Ob 83: (ze zijn allemaaljaloersch op je) „Waarom dan ?"Ob 86: (moeten we wachten) „Misschien tot het kind gevormd is naar het modelvan een pop ?'Ob 92: (die ik morgen verwacht) „Mor gen al ?"Ob 99: (Wie is die mijnheer daar ?) „Die daar ?"Ob 152: (Hoe die meid het heeft klaargepeeld ...) „J a , hoe ?"Ob 180: (Mijnheer is naar den Haag)' „Naar de Staten generaal ? met de nieuweautomobiel ?"Ob 231: (u moest weten hoe klein het aantal menschen is geweest, dat prijs stelde op eenschoon, wijs en deugdzaam leven.) „En waar om, mijnheer ?"Ob 241: (Dat [de religiositeit] is voor Jan en Klaartje misschien het beste) 2 „Jan en Klaartje ?"Ob 244: (Zulke dingen kan Been verstandig mensch gelooven) „Waarom ik dan wel ?"

BULAG13 IV

(Behoort bij hfdst I blz. 69)

Vindplaatsen van compacte zinnen, gerangschikt naar het verband met de context („reelevolledige zm": type a.) „fictieve" volledige zin": type b.), en naar expressiviteit: groep Iemotionele, groep II imperatieve, groep III neutrale gevoelswaarde.

Type a:Groep I: Zw I 92 (54), 139 (78); Zw II Ito (168); Frg - - - -; Df 173, 253; Ob 40, 41, 55 twee

maal, 57 twee maal, 72, 83, 86, 96, 128, 154, ,8o, 183, 205, 219, 228, 231, 244.Groep II: Geen voorbeelden!Groep III: Zw I 59 (38), 93 (55); Zw II 95 (I6I), 112 (169); Frg --; Df20, III, 139, 152, 205;

Ob 8, 37, 4 1 , 47, 56 vijf maal, 99, 105, 152, 157, 161, 164, 175, 183, 196, 198, 199, zoo, 203,208/209, 211, 241.

Type b:Groep I: Zw I 59 (38); Zw II 121 ( 1 74); Frg. ----; Df23, 25, 99, 99/100, Ioo, 107, 112, 113, 1 34,

158, 166, 167; Ob 12, 17, 52, 55 vier maal, 56, 63, 69, 72, 79, 158 twee maal, 160, 204, 205,

211, 212, 215 drie maal, 219 twee maal, 222, 230.Groep II: Zw I 87 (52), 117 (67); Zw II ---; Frg ---; Dfls twee maal; 133, 173, 175 twee maal;

Ob 12, 17, 53, 85, 198, Ho.Groep III: Zw I 38 (26), 67 (42), 75 (46); Zw II 101 (164); Frg 185 (112), 201 (122), 203 (123) twee

maal; DfI2, 24, 72, 104, 127 twee maal, 128, 164, 167, 169, 170, 173 drie maal; Ob II, 41twee maal, 56 twee maal; 67, 74, 81, 97, 105, 150, 156, 157, 159, ,6o, 163, 168, 175, 1 97,198 drie maal, 207, 216, 224, 228, 231, 232.

BIJLAGE V

(Behoort bij hfdst. I blz. 7o)

Vindplaatsen van compacte zinnen, gerangschikt naar het 'ontbrekende' zinsdeel of de 'ont-brekende' zinsdelen.

1 Deze woorden staan vrij ver of van de compacte (vraag)zin, ongeveer een halve bladzijde.2 = noot ; in de tussenliggende tekst vraagt Titania vrij bits of Oberon wel geluisterd heeft;hij antwoordt bevestigend („Ik hcb alles gehoord"), weidt dan zinnen lang uit over een anderonderwerp en haakt dan pas in op wat zij heeft gezegd.

239

Page 254: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

I. Zonder onderwerp en naamwoordelijk gezegde.Zw I - -; Zw II Ica (164); -Frg - -; Pi- -; Ob 63, 72, 83, 96, 231, 241.

2. Zonder onderw. en werkw. deel van het gezegde.Zw I 38 (26), 59 (38), 117 (67); Zw II --; Frg 201 (122), 20311 (12311); Df 12, 23, 24, 25, 72, 100„

104, 107, 113, 134, 158, 164, 166, 167 twee maal, 169, 170, 173, 175, 253; 01) 11, 41 twee maal,52, 53, 55 twee maal, 56 vier maal, 69, 72, 81, 157 twee maal, 158 twee maal, 159, 160, 163, 168,175 twee maal, 197, 198 twee maal, 200, 205, 215, 219 drie maal, 222, 224, 231, 232.

3. Zonder onderw., werkw. deel v/h gezegde en bijwoordel. bep. Zw I - -; Zw II - -; Frg - -;Df- -; Ob 154, 156,4. Zonder onderwerp en werkwoordelijk gezegde.Zw I 139 (78); Zw II 95 (161), 112 (169) ; Frg Df 5 , 99, III, 127 twee maal, 139, 164, 175,205; Ob 12, 17, 37, 41, 55 twee maal, 56, 79, 86, 92, 105, To8, 110, 128, 164, 180 twee maal, 198,

211, 216, 219.

5. Zonder onderw., werkw. gezegde en lijdend voorwerp.Zw I 139 (38); Zw II - -; Frg - -; Df - -; Ob 8, 40, 47, 55, 152, 161, 183 twee maal, 203, 205,

212, 21 5, 244.6. Zonder onderw., werkw. gezegde en bijwoordelijke bepaling.Zw I - -; Zw II - -; Frg -; Df - -; Ob 57, 211, 230.

7. Zonder onderw. en persoonsvorm v/h werkw. gezegde.Zw I - -; Zw II - -; Frg - -; Df 99/100, 112; Ob 57.8. Zonder onderw., persoonsvorm en lijdend voorwerp.Zw I - -; Zw // I Io (i68); Frg - -; Df - -; Ob 67.9. Zonder naamwoordelijk gezegde.Zw I - -; Zw II - -; Frg - -; Df- -; Ob 160, 198, 204-10. Zonder werkw. deel v/h naamwoordelijk gezegde.Zw I - -; Zw II - -; Frg - -; Df- -; Ob 41, 55, 56 drie maal, 85.

Zonder werkwoordelijk gezegde.Zw I - -; Zw II - -; Frg - -; Df is, 167, 173 twee maal; Oh 12, 17, 74, 97, 228.12. Zonder werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.Zw I 92 (54), 93 (55); Zw II - -; Frg - -; Df 133; Ob 40, los, 196, 228.13. Zonder werkw. gezegde, lijd. voorwerp en bijwoordel. bep.Zw I 87 (52); Zw II - -; Frg - -; Df - -; Ob - -;14. Zonder werkw. gezegde en voorzetselvoorwerp.Zw I - -; Zu, II - -; Frg -; Df t52; Ob - -.

15. Zonder werkw. gezegde en bijwoordelijke bepalingZw I - -; Zw II - -; Frg 185 2031 (I23 ,); Df 20, 173; Oh 187.16. Met een werkwoordel. gezegde waaraan een infinitief ontbreekt.Zw I 67 (42), 75 (46); Zw II - -; Frg - -; Df 128; Ob -17. Compacte zinnen waarvan niet is uit to maken welk zinsdeel ontbreekt.Zw I - -; Zw II 121 (174), Frg - -; Df 127, 128, 158; Ob 99, 207, 208/209.

BIJLAGE VI

(behoort bij blz. 94, foot 111)

Laat zelfstandig naamwoord infinitief.

Df 12: laat mijnheer binnen komen;Ob 179: laat Jan maar rekenen en goud verzamelen.

Laat + het (of: ze) infinitief.

Zw I 79 (48): laat het (sc.: het lot) maar gaan;

240

Page 255: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Df 86: laat ze dan dansen;Ob 136: Laat het dan de taak van mevrouw en u zijn (Bij deze constructie denkt men eigenlijk

eerder aan een optatief dan aan een adhortatief.)

BIJLAGE 1711

(behoort bij blz. 96)

Laten wij (we) + infinitief.

Zw I 96 (56): laten we (wij) samen bidden;Df 90: laten wij daarover spreken;

116: laten wij ons leven doorbrengen;Ob 24: laten we bedenken;

27: laten we niet vergeten wie ik ben;28: laten wij niet kibbelen;28: laten we achter in den tuin gaan;33: laten we even gaan wandelen;38/39. laten wij hopen;93: laten wij met haastig zijn;39: laten we er over denken;47: laten we dan de besten kiezen;47: laten we dadelijk besluiten;47: laten we ook niet ver gaan maar ons bepalen tot ...;51: laten wij ons ervan onthouden;51: laten wij over ze waken;52: laten wij dan gaan zoeken;55: laten wij dadelijk gaan kijken;56: laten wij het met dit paar probeeren;56: laten we nu Fortuna bidden;506: laten we maar zeggen waar het op staat;108: laten we liever gaan roeien;131 laten wij er geen doekjes om winden;136: laten wij samenwerken;136: laten wij verder openhartig met ze omgaan;137: laten wij zien;137: laten wij hun levenstijd beheerschen;163: laten we mekaar goed verstaan;171: laten wij nu een oogje houden op die twee daar;171: laten we nu gaan zien of Dina...;181: laten we liever in het cafe gaan;205: laten wij erkennen;232: laten wij den wedstrijd opnieuw beginnen;246: laten wij met een nieuw paar kinderen beginnen.

Opmerking

Het gebruik dat Van Schendel maakt van deze constructie vertoont opvallende verschillen:in „Een Zwerver verliefd" zien we een plaats, in „De Wereld een Dansfeest" twee, in „MijnheerOberon en Mevrouw" eenendertig plaatsen, terwijI men, op grond van de rol die de directe redein dit laatste werk speck, ten hoogste tien plaatsen had mogen verwachten, zoals zal blijken uit deparagraaf over de frequentie van de directe rede.

241

Page 256: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

BIJLAGE VIII

(behoort bij hfdst. I blz. tot)

De „overige voorbeelden" van imperatieven die tot het type III, 3b behoren.

Zw I 38 (26): zorg; 41; 41/42 (29): wees voorzichtig; 42 (29): ga nu maar (— —) been; 58 (37):kijk; 59 (37): zwijg; 64 (40): ga; 64 (40): wees gelukkig; 64 (45): bedaar, bedaar; 64 (41): blijfgebogen; 65 (41): bedaar toch (— —) (, bedaar); 65 (41): trek die pij aan; 65 (41): doe ... neer; 65

(4 1 ): wacht op mij; 79 (48): denk; 87 (52): laat ons nu maar (— —) alleen 91 (54): pak; 96 (56): gaslapen; 100 (58): breng; 109 (63): houd; 109 (63): geef; 17 (67): zeg; 152 (85): vergeet niet;

154 (86): beloof; 187 (Ica): wees toch niet bedroefd; 187 (102): schrei toch niet; 192 (104): kommee.

Df 16: zeg je gebed; 16: denk er aan; 16: antwoord; 24: praat er niet over; 59: schouw toe;64: geef; 67: denk er aan; 72: zoek maar iets uit; 86: denk er maar met lang over; 86: zorg ervoor; 99: let maar op je toekomst; 100: denk dan nog eens aan mijn woorden; iio: laat ze metrust; III: kom bij mij; 120: let maar eens op de huppelsprongetjes; 122: zeg aan mijnheer;123: beschouw het niet; 123: vergeet niet; 123: zoek; 128: noteer; 132: loop; 532: vraag; 133:ga; 133: vraag; 152: zorg dat; 155: let op; 166: zoek; 167: houd dien man in het oog; 585:zweer; 188: ga; 188: zorg dat; 198: verwonder u Met; 2,o1: wees gerust; 205: schaam je; 206:zet je hoed af; 206: sta op; 206: dans; 207: kom dan niet; 207: rust; 240: zorg er voor;Ob 8: ga; 13: kom maar mee; 23: vertel; 23: noem; 24: haal; 24: speel; 25: zeg niet dat het...;26: haal; 26: breng mee; 27: word maar niet boos; 32: vraag dat maar; 38: luister maar; 40:zeg het nu gauw; 4o: loop mee; 43: denk na; 45: eet die maar eerst; 46 denk aan wat je beloofdhebt; 50: schei maar uit; 53: ga je nu kleeden; 54: ga hem zelf maar zien; 65: pas voor hem op;69: kijk nu eens bier; 72- denk daar aan; 72: ga nu maar kijken; 74- denk aan wat wij gesprokenhebben; 86: kijk in de toekomst; 86: wees niet ongeduldig; 86: bega niet dezelfde Pout; 87:maak je niet ongerust; 87: laat ook juffrouw Das met rust; 88: lees die dingen; 88: verbaas jeniet; 88: lees dit; 88/89: kijk, dit is ...; 99: kijk; 102: kijk hoe de heldere kleuren bij elkaarpassen; 104: haast je; 504: kom eens kijken; 104• denk er aan; 106: blijf wat je bent; 107: hebzelden minachting; 1o8: bewaar; 108: wees niet dom; 508: vraag je af; 108: kom mee; 109:luister naar hem; Ho: blijf het zoo doen; houd je alleen op met waardige dingen; iro:tracht; 110: stel je een doel; 117: bewaak; 117: geef; 120: neem; 120: wees niet preutsch; Izr :zoek er toch niet zooveel achter; 122: vraag; 122: geniet het heden; 122 zorg er voor dat;132: luister naar die ouverture; 134: laat mevrouw met rust; 134• denk eens aan hoe het ge-worden zou zijn; 136: vergeet; 140: denk daaraan 3 ; 150: tracht eerst jezelf to kennen; 151:wees maar gerust; 161: vergeet het niet; 164: denk er over na; 164: maak je niet bezorgd;165/166: denk daar aan; 166: verspil; 168: wees op je hoede; 168: let op haar oogen; 168:neem mee; 570: maak je niet ongerust; 176: kom dan; 179: hoor de kikkers; 180: pas op; 181:zeg hem; 181: zwijg maar; 181: kom morgen; 183: kijk maar naar den anderen kant; 183: kijknu weer naar mijn kant; 188: roep Dina eens; 189: volg niet den raad van ...; 189: maak watlicht; 189: spring niet op; 189: vertel zelf maar; 191: blijf die je bent; I91 verwacht nets; 192:wacht bier; 192: zoek geen fouten; 592: kijk liever naar ...; 194: doe dat ding in een doos; 1 94:bemoei je niet met ...; 196: let maar eens op hoe ...; 197: troost je maar met die gedachte; 199:kleed je maar aan; 199: kom mee; 204: bemoei je net met ...; 204: zoek; 206: vergeet niet;206: kijk naar het firmament; 210: blijf niet koppig; 210: boor dat nog even; 211: vertel mijniet; 211: denk na; 211: bedenk toch hoe ...; 215: (hij beet me in de hand), kijk, scherpe tanden;216: vergeet niet dat ...; 219: pas op; 220: vraag; 225: houd de oogen open; 225: let op of ...;229: schaam je; 231: bedenk dat ...; 246: luister naar de muziek.

3 „daaraan" staat bier aaneengeschreven; vgl. echter Ob 72 en 104!

242

Page 257: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

BIJLAGE IX(behoort bij hfdst. I blz. 103, noot 121)

Vindplaatsen van het verzachtende bijwoord „maar".

Zw I: 42 (29:- 87 (52: -Df is, 72, 86, 99, 12o, 240; Ob 13, 23, 27, 32, 38, 45, 50, 54, 72, 88, 122, 151, 181, 183, 189, 196,197, 199.

Vindplaatsen van imperatieven, gerangschikt naar romanfiguur en type.

Zw I: Mevena: I: 102 (59); III, 3 1) : 100 (58), 154 (86); Rogier: III, 3': 38 (26), 42 (29), 59 (37),87 (52), 91 (54), 117(67); Carolus: III, 3': 41(29); Tamalone: I; 79 (4 8), 96 (56); III, 3b: 58 (37),64 (40) (twee maal), 64 (tweemaal), 65 (vier maal) (41); (zes maal), 79 (48), 96 (56), 109 (63) (tweemaal), 187 (102) (twee maal), 192 (104); Walid: III, 3b: 59 (37) (vier maal); de keizer: III, 3':152 (85);

Zw II: Tamalone: III, 1: 109 (168).

Df: mevr. Walewijn: I: 12, 9o; II: 14, 15; III, 2: 14; III, 3b: Is, 16 (drie maal); notaris Wakwijn:III, 3b: 122; Daniel: III, 2: 67; III, 3b: 64, 67, 72, 99, 100, 12o, 128; Frans Ringelinck: I: 83, 86,107; III, I: 133, 135; III, 2: 86 (twee maal), III, 137, 139; III,3a: 24; 111,3"; 24, 86 (twee maal),m ; Marion: I: 86; III, 3': 132 (twee maal), 133 (twee maal), 152; mevr. Hadee: III,3a: 23o;Clem. Vervarcke: 111,3"; 198; maj. Frayboon: II: 206; 111,2: 58, 59; 111,3"; 59, 201, 205, 206(drie maal), 207 (twee maal); Cheria Ringelinck: 111,1: 82; 155; mevr. Beel: III,3b:110; Reynoud: III, 2: 251; Woode: II: 173, 240; III, I : 173; III, 3a: 240; III,3b: 166, 240; mevr.Aldelieste: 111,3"; 185, 188 (twee maal); Papelon: I: 116; 111,3": 123 (drie maal); sir Randells: I:169; 111,3"; 167; Aaltje Honingblom: 214.Ob: Oberon: I: 24, 27, 28, 38/39, 39 (twee maal), 47, 51 (twee maal), 52, 55, 56, 64, 205; II: 59;111,2: 46, 233; III, 3a: 52, 192/193; III,3b: 23 (twee maal), 25, 32, 38, 53, 54, 86 (tweemaal)maal) 87(twee maal), 88 (drie maal), 88/89, 102, 104 (drie maal), 107, io8 (drie maal), IN) (vier maal), 117(twee maal), 132, 170, 176, ,8o, 181 (drie maal), 183 (twee maal), 189, 192 (drie maal), 204 (tweemaal), 206, 216, 225 (twee maal), 246; Titania I: 28, 33, 47 (twee maal), 52, 56, 1o8, 171 (tweemaal), 179, 246; II: 188; III,3a: 47, 246; III,3b: 24 (twee maal), 26 (twee maal), 27, 45, 46, 5o,65, 86, 108, 109, 140, 179, 188, 189 (twee maal), 191 (twee maal), 206, 210 (twee maal), 211 (driemaal), 220, 229; Selvergedaen: I: 131, 136 (drie maal), 137 (drie maal), 163, 232; 111,1: 162;111,2: 149, 150, 163; III,3b: 40, 43, 69, 72 (twee maal), 74, 120 (twee maal), 122 (twee maal), 134,136, 150, 164 (twee maal), 165/166, 166, 234; mevr. Selvergedaen: III, I: 8o; 111,3"; 134, 168(twee maal), 199 (twee maal); Jan: I: 181, 184; 111,2: 71; 111,3 168, 215, 219; Klaartje: 111,1:199; 111,2: 43/44; III,3b: 13, 40, 99, 122, 161, 194 (twee maal); mevr. Morgenrood: III,3b: 7, 8,196 Sekeris: I: 8; 111,3"; 197; Lena Das: 111,3"; 189; Abram Appelaar: I: 106; II: 219 (tweemaal); III,3b: Io6; Ulderike: III, 1: 159; 111,3 121; Fientje: 111,2: 151; III,3a: 151 (twee maal);111,3"; 151.

BIJLAGE I(behoort bij hfdst II blz. 139, noot 164)

Lijst van persoonsvormen in de o.v.t. (incl. o.v.t.t.) en v.v.t. (incl. v.v.t.t.). Getallen tussen vier-kante haken bij Zw I en II en Frg, tussen gewone haken bij Df en Ob geven aan dat op de des-betreffende bladzijde twee, drie enz. persoonsvormen van de genoemde werkwoordstijd voor-komen.

Zw I: (o.v.t.): 4 (8), 7 (IC)), 20 (I6) [2], 43 (29), 56/57 (36) [3], 57 (37) [8], 61 (38), 62 (39) [3], 72

243

Page 258: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

ttz

:I irtZ

uaxeq auoivia2 uassna uaulaS log rrilz qp 113 fa CMfNi.3 m II alZ !'!q °P ZPUIq °IRP143qS°P QID do tteV U3111.10ASLIOOSIZCI -purr 3011 II3A00 UOVII

ammi.rapi uossm ualleaap 'b I1o2aTeo) 1 o ap uT 1101.1.110ASUOOSnd opnalpa0 1an1 lien 1S[

(c91 loon 'Lk I -ziq H -rye/ frq rmorpq)

II apwifiir

•(oi)zzz '(or) izz '(z)ozz '(£) 61z '8,z `(L) Liz (5)`661 'ELI 'LSI '951 (9) SS, '(oi) 6Si 4 (9) ES, 'of', '6E1'(9) Col 4 (0 (5) E8 '(£) z8 '(z)

6L '(£) gL 'LL '(g) oL '69 '(5)179 '55 '(£) Li `(t) 91 '(8) SI '(9) ti `EI `(t) zi '(zi) ii `or '6 :(-3.A7A)

-(Li)zzz izz '(8) ozz`61z '(oi) 81z `(L) Liz '(ox) PIt 'Lot `(L) roz '(z)ooz '(8) 661 '(£) 561 `8LI '(z) 5L1 '(z) ELI '(E) iLiTO LSI (S I) 551 '(17z) t5i '(6) £51 `o51 '(z)81, 1 '(z) '6£' (L) 5zi '(17) £zi '(z) iz1 '(£) 511'(z) got '(LI) 101 '0;0 Eo' '(£) zoI 101 '86 `(t) 56 '(z) t6 '(9) £6 '(z) 68 '(iz) £8 '(7) z8 '(5) 18`(z) o8 '(9) 6L '(Li) gL '(z) LL '(z) 9L '(17) IL '(171) oL '(z) 69 '(£) 89 '99 '(z)179 '65 '(£) 55 '(z) £5 '(5)£17 `z17 '61 '81 '(9) Li '(9I) 91 '(Lz)51 '(oz) ti `(L) CI '(£i) zi '(8I) II '(£2) (DI '(9) 6'8 : (vivo) :qo

•(t) z5z 'az 'ztz '8£z '5Ez '(z) Sit '6oz 'Cot '(z) 691'851 'EC' '(8) zti 'ItI '8£' '(£) LEI `ozi 'om '(z) 56 '(z) 58 '(9) t5 '(z) ot 'EE '(E) z£ 'ix : (•3•vA)

•15z '(6) z5z '(9) i5z '(g)8Ez '5Ez '6,z '(17) Cot 'oLl '(17) 851 '(z) L5''(£) t51 `(L) ES' '(oI) zti '(z) 1171 '(£) oti '6£1 '8EI '(6) 9£1 'Lzi 'En '(z) 811 '17II '(z) zri`6o1 '(5) zoI '(5) oo, '(5) L6 '(z) 96 '(£) S6 '(z) Lg '(£) 58 '(ti) £8 '(b) z8 '(z) '18 '08 'EL 'IL '(z) 59`55'(9) PS 'it `(t) of '(t7) 6£ `(t) EE '(5) zE '(E) a '6z 'Et '(E) Li '(6i) xi '(z) of : (Iwo) :fa

661 IL] (ozi) 861461 '(6II) 96115] (LoI) LL1 161 (Longo') 9L1/5L1 '[E] (90') SLI It] (Eoi) °Li`[u] (ionooi) L91/991 `[L] (96/56) 651/851 `(t6) LSI '(z6) tgi '(o6) 6t, 1E1 (L8/98) Sti/tti15] (LL) 6z1/8z1 It] (9L) 921 (£5) 06 '(i5) L8 `(L17) 08 '(£17) tL Iz] (6E) 89 '(££) 85 :(1•A 'A)

'[z] (17n) 5ozIL] (in) ooz 1£] (In) 661 (ozr) 861/L61 16] (61i) 961 18] (911) z6i '(91i) 161 It] (£u)L81/981 '[E] (111/oil) £81 15] (6oT) 081 '(8oi) 6L, 19] (8oI) 8L1 18] (Loi) LLI Izz] (Loi/9o1)9L1/SLI 181 (90I) SLI Iz] (Sol) tLi Iz] (Soi) ELI IE] (£m) ILI 15] (Eoi) oLi IL] zoI) 691 ILz](ioi/ooi) 891/991 I6i] (96/56) 651/851 In] (56/t6) LSI Iz] (z6) 1751 (o6) 6171 log (Lg/9g)5t1/t171 '(£8) 6£1 IE] (LL) 6zi (9L) Lzi 18] (9L/SL) 921 1E] (tL) Ez1 IE] (oL) Li, 15] (£9)co, '[oi] (£5) 06 '(15) Lg 117] (oS) 58 Iz] (6t) t8 1E] (L17) 08 Iz] (£t) SL '(£1') tL (it) IL '(6£)89 1£1 (0) L9 '(9£) 179 15] (££) 85 `[oi] (z1) L5 '(St) Sb IE] (zz) oP (It/oz) 8£ :(.4.A.o)

•(z8I) SE1 '(zia) 911 '(9171) 59 lz] (VP')19 '(iti) 9S '[z] (oh) 55 '[E] (LEI/9£1) Lb ‘ (CEI) Pt 1E] (Lzi) 8z '(Ezi) iz '[z] (Li,) of :••n)

•[z] (£61) 551 '[z] (981) zti '(z8I) 5E1 '[E] (Iv) tEnEEI '('8') '(9LI)5z1 If] (9LI)42,`[z] (ELI) 811/L11 '[z] (zLI) 911 '(691) '[9] (991/S91) 1'01 '[E] (591) Eoi '(z91) 96 '[z] (£5')6L (E5 I) 8L '[z] (z5I) LL (St i) 179 '[z] (th) 19 It] (iti) 95 It] (Itx/oti) Sc IH] (LEI) 8t/LtIz] (5£1) Pt IF] (££I) of '[E] (Lzi) 8z '(92I) Lz 1E] (Ezi) It 15] alZ

•[L] (1701) 261/161 (0(11)1781 Iz] (86) o81 117] (L6) gLI '(56) zLI Iz] (176) ILI IF] (£6) 691(i6) 591/t91 '(88) 851 '(98) 551 '[z] (£8) 8171 IE] (z8)Lti/9ti '(9L)5EI Iz] (tL) IEi Iz] (175) 16

It] (z5) 88 Iz] (tt)zL (6£/8£) 19 IF] (9£) LS `(5£) £5 '(8z) it It] (9,) oz '[z] (0,) L n. A)

•[r](oil) zoz '[9] (g6) op (L6) 8Li 16] (S6) zLI IE] (t6/£6) 691 Iz] (z6) 991 `[oz] (i6) 591/1'9i IE](88) 8$1 IE] (98) 551 It] (58) z5I 19] (£8) 8t7i 18] (z8) Lti Iz] (z8) 9t1 `(LL) 9E1 '(9L) SE, III](tL) IEI '[z] (oL) zzi If] (99) 51115] (59) I9] (175)16 IL] (z5) 88117] (oS) £8 '(617) z8 If] (Pt)

Page 259: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Zw II: 10 (117), 56 (I4I), 57 ( 14 1 ).

Frg: 90 (53) [2], 104 (62) [5], 126 (75/76) [6], 144/145 (87) [4], 1 59 (96), 166/167 (I0I)[18], 171 (103)200 (121) [2].

Df: 83 (3).

Ob: io.

BIJLAGE III

(zie ook hfdst. II blz. 154, noot 1 74)

Lijst van plaatsen met hdhir, zOnder begeleidend verbum dicendi etc.

Zw I: 4 (8), 20 (16 1), 43 (29), 53 (34/35), 57/5 8 (37), 61 (3 8/39) [2], 72 (44), 8 8 (52), 91 (54), 92 (54),114 (65 1), 131 (74), 135 (76), 148 (83 1), 155 (86), 158 (88), 164/165 (91), 165/166 (92), 172 (95), 177(97'), 180 (98), 184 (100), 202 (110).

Zw 21 (123), 27 (126), z8 (127), 40 ( 1 33), 47/48 (13 6/ 1 37), 48 (137), 54 ( 140) , 55 (140), 56 (141),

57 (141), 61 (144), 65 (146), 77 (152), 78 (153), 103 (165), 104 (165/166), 117/118 (173), 135 (182).Frg.: 38 (20/21), 57 (32), 64 (36), 68 (39), 75 (43 11), 105 (63), 123 (74), 127 (76), 144/146 (86/ 87),1 57 (94/95 1) [21, 158/159 (95/96), 159 (96), 169 (102), 170 (103), 171 (103), 175 (106), 176(106/107), 177 (107"), 178 (108), 186/187 (113), 192 (ii6), 199 (Lir).

Df 10, II, 23, 29, 33 11, 39/40, 82, 95, 97, 100, 112, 118, 136, 153/154, 158, 170, 209, 238 (2),

251 11 , 251/252, 253.

Ob: 9 111 , TO (3), II (8), 12 (4), 13/14, 14 (3), 14/15, 15 1 , 16 (2), 16/17, 18, 41/42, 64, 66, 68, 69",70, 77, 77/78, 78, 79 1 , 80 (2), 82 (2), 83', 89 1 , 93 (z), 94, 98, 101/102, 104, 108, 125, 15051,1 53/ 1 54, 154/155, 155, 156/157, 171, 199, 217/218.

BIJLA GE IV(Zie ook hfdst. II blz. 154, noot 1 74)

Lijst van plaatsen met hdhir, begeleid door een, qua betekenis met een verbum dicendi etc. ver-wante, constructie.

Zw I: 7 (io, 169/170 (9319•

Zw II: KO, (117/118), 112 (169).

Frg.: 67 (38), 126 (75/76), 174 (1o5), 178 (108 11).

Df 17, 31/32, 71, 73, 86/87, 137, 142, 252 11 .

Ob: 64, 76, 103, 120/121, 153, 200/201, 213/214, 2 14.

BIJLAGE V(Zie ook hfdst. II biz. 154, foot 174)

Lijst van plaatsen met hdhir, vergezeld van een verbum dicendi etc.

Zw I: 20 (i6) [a], 41 (28), 57 (36), 61 (38/39), 62 (39"), 82/83 (49/5 0), 83 (5o), 114 (65"), 115 (66),122 (70), 1 3 6 (77), 1 46/ 147 (82), 147 (82), 148 (839, 152 (85), 169 (93 1), 171 (94), 178 (97), 191/192(104)-

Zw II: 44 (135), 64 ( 1 45), 96 (162), 116 (172), 124 (176), 125 (176), 133 (I8I), 133/134 (181), 142(186), 1 55 (193).

24 5

Page 260: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Frg: 38 (20), 40 (22), 45 (25), 58 (32/33), 68 (39), 71 (4,), 74 (43 1), 84/85 (so), 87 (sx), go (53) [21,104 (62), 117 (70), 128/129 (77), 139 (83), 1 49 (90), 154 (92), 158 (95"), 166/168 (xoo/Iox), 173(los), 177 (107 1), 178 (108), 179 (xo8), ,8o (109) [2], 183 (ixo/i xi) [2], 196 (1,9), 198 (120), 199(121) [2], 200 (I21), 205 ( 124.

Df: 33 1, 39 (2), 40, 41, 54 1 (2), 54/55, 65, 80, 81, 82/83, 83, 84/85, 85, 96, 102, 109, 114, 120, 123,

127, 138, 139, 140, 141/142, 157, 169, 203, 215, 219, 235, 238 (2), 242, 251 1.

Ob: 8, 9 (2), 12 1v, 12/13, 13, 15 11 , 19, 43 (2), 53, 55, 59, 69 1, 71, 79 (2), 81, 83", 86 (2), 89 11 ,95 ,

115/116, 123, 139/140, 148, 173, 175 (2), 178, 195, 201, 207, 219/220, 221/222.

BULAGE VI

(zie ook hfdst. II blz. 158)

De plaatsen van bijlage V, gerangschikt naar het optreden van het verbum dicendi etc. (De „vijftypen" van blz. 157/158).

Type I: Zw I 20 (i6"), 41 (28), 62 (39"), 82/83 (49/50), 83 (50), 114 (65"), Ix5 (66), 136 (77),146/147 (82 1), 147 (82"), 148 (83 1 9, 152 (85), 171 (94), 178 (97), 191/192 (104); Zw II: 44 ( 1 35),116 (172), 125 (176), 133 (I8I9, 133/134 (I8I"), 142 (186), 155 (193). Frg: 40 (22), 87 (5 ,), 104(62), 154 (92), 158 (959, 173 (105), 177 (1079, 179 (Io8I), ,8o (I09I), 199 (1249, 205 (124). Df.

39 11, 40, 54 1, 65, 84/85, 96, 138, 139, 141/142, 215, 219, 235, 242; Ob: 8, 9 11, 12 1y, 12/13, 13,15 11 ,19, 69 1, 71, 7911, 79111, 95, 1751 1 , 201, 207, 219/220.

Type II: Zw I: - -; Zw II: - -; Frg: 74 (439, 139 (83), 179 (io8Iv), 183 (Ho/III) [2], 199(121 11); Df39 1, 8o, 120, 123, 127, 251 1 ; Ob: 86 1, 86", 89", 148, 173.

Type Zw I: 20 (1OH), 57 (36), 61 (38/39), 122 (70), 169 (939; Zw II: - -; Frg: 38 (20), 45 (25) ,

58 (32/33), 71 (41), 84/85 (5o), 90 (53 1), 117 (70), 180(I09"), 200 (12119; Df. 33 1 ,41, 54H, 54/ 55,

81, 82/83, 83, 85, 109, 114, 140, 157, 169, 203, 238 1", 238 1V; Ob: 9 1, 43 11, 53, 55, 59, 8x,83", 115/116, 123, 139/140, 178, 195, 221/222.

Type IV: Zw I: - -; Zw II: 64 (145), 124 (I76); Frg: 90 (53 1 9; pf• - -; Ob 175 1 .

Type V:-Zw I: - -; Zw II: - -; Frg: - -; DfHo2; Ob: 43 1 .

246

Page 261: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Curriculum vitae

Promovendus werd 19 december 1919 geboren te Beverwijk, bezochtvan 1934 tot 1940 het St. Bonifatiuslyceum te Utrecht en behaalde daar in1940 het einddiploma Gymnasium A; studeerde — met een gedwongenonderbreking tijdens de bezettingsjaren — in de Nederlandse Taal- enLetterkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, alwaar hij in 1953 hetdoctoraalexamen aflegde met als bijvakken Geschiedenis en Sociologie. Hijis thans als docent werkzaam aan het St. Bonifatiuslyceum te Utrecht.

247

Page 262: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a
Page 263: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

Stellingen

I. Van Haeringens term `Gedevalueerde interjecties' verdient devoorkeur boven die van De Vooys: `Ver blekende interjecties'.(Zie: Dr. C. B. van Haeringen: Gedevalueerde interjecties in: De Nieuwe Taalgids(196o), blz. 73;Dr. C. G. N. de Vooys: Nederlandse Spraakkunst 6 ; Groningen 1964; blz. 41 vlg.)

2. De betekenisverenging van de term `constructie', zoals men die vindtbij De Groot, is ongewenst.(Zie: Dr. A. W. de Groot: Inleiding tot de Algemene Taalwetenschap 2 ; Groningen 1964,blz. 57•)

3. Stoetts verklaring van `Ick leg de toortsen in den oven' (P. C. Hooft:Geeraerdt van Velsen, vs. 858) past goed in het verband, maar doet geenrecht aan de betekenis van de uitdrukking(Zie: P. C. Hooft: Geeraerdt van Velsen 3 , toegelicht door Dr. F. A. Stoett; KlassiekLetterkundig Pantheon No. 138/139; Zutphen z.j.)

4. Een taal-sociologisch onderzoek naar het taalgebruik der rooms-katholieken in Nederland is gewenst.

5. Ten onrechte meent Staverman dat het taalgebruik van leerlingen dermiddelbare school door het lezen van werken van Arthur vanSchendel wordt geschaad.(Zie: W. H. Staverman: De bevoegdheid der Nederlandse kritiek in: De Nieuwe Taalgidsxu (1947), blz. 69 t/m 74.

Page 264: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

6. Een vertelling in de ik-vorm behoeft niet eo ipso als directe rede teworden beschouwd.

7. Rene Bray geeft in zijn La Formation de la Doctrine Classique en Francegeen bevredigend beeld van Aristoteles' opvattingen over het gebrui-ken van historische stof door de griekse tragici.

(Zie: Rene Bray: La Formation de la Doctrine Classique en France ; herdr. Parijs 1951;blz. 308/309.)

8. De treffende overeenkomst tussen de verzen 1358/1359 uit VondelsMaria Stuart:„O Godt! vergeef het hun, die my het licht misgonnenEn hijgen naer mijn bloet, als 't hart naer verssche bronnen,"en de passage:„Maer Godt vergevet haer die na mijn bloedt langh dorsten,Ghelijck 't verhitte hart dat de Fonteyn vervorsten;"uit het 24e toneel van Ongheblanckette Maria Stuart, geschreven doorSteven Theunisz. van der Lust, Haarlem, 1652, berust niet op ont-lening door Van der Lust aan Vondel.

9. Wolthuis' interpretatie van de strofen xxxll en xxxin uit Dwondervan claren Use en snee, die in strijd is met Enklaars datering van degebeurtenissen in dit gedicht, is onjuist.

(Zie G. W. Wolthuis' boekbespreking in Levende Talen 1946, blz. 196/197; en:R. Pennink en D. Th. Enklaar• Dwonder van claren ijse en snee: een verloren en terug-gevonden gedicht van Jan Smeken; 's-Gravenhage 1946; biz. 4 vlgg.)

1o. Bij het bepalen van het eindcijfer voor het onderdeel Nederlandsetaal- en letterkunde' op de eindexamens der scholen voor v.H.m.o.dient de uitslag van het mondeling examen in een bepaalde, vast everhouding te staan tot die van het schriftelijk examen.

Het onderwijs in de geschiedenis dient er in de eerste plaats op gerichtte zijn, de leerlingen inzicht bij te brengen aangaande ontstaan enontwikkeling der democratie, zowel in als buiten Nederland, waarbijin ruime mate aandacht moet worden besteed aan iedere strijd tegen

Page 265: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

anti-democratische krachten. Een jaarlijkse viering door een geheleschoolgemeenschap van 5 mei als 'Dag der Democratie' verdientaanbeveling.

12. De muzikale en literaire prestaties van het Lurelei-cabaret hebben eendusdanig hoog artistiek peil weten to bereiken, dat een subsidieringvan dit gezelschap door overheidsinstanties alleszins verantwoordzou zijn.

H. P. A. van Eijk

Utrecht, 14 mei 1965

Page 266: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a
Page 267: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a
Page 268: MEEEIGSOME I AU A SCEE · aa e ee meeee e aaa e eessiee waae a ee ome ace as e see e escie eie eoe a e meese aaac ie o seciieke eigeaaigee a e meeeigsome as o a-ig waaoo e iguu a

200871_029

eijk001mede01

Mededelingsvormen bij Arthur van Schendel